Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xviij. Capittel.

1 Gelijck Godt sijn volck klaerheyt verleende, ende door de vyer-colomne geleydde. 4 als hy den Egyptenaren, na hare verdiensten, in duysternisse liet sitten. 7 dat alsoo de vrome getroost, ende de godtloose gestraft worden. 11 gelijck de Egyptenaren gestraft zijn door het dooden harer eerst-geborene, 17 ende door groote verschrickingen. 20 Dat Godt wel somtijts sijn eygen volck plaeght, maer dat de plage ophoudt, so haest sy haer bekeeren.

1

MAer uwe heylige hadden een seer groot licht: der welcker stemme sy wel hoorden, maer en sagen hare gedaente niet.

2

Ende achteden die geluckich, datse oock niet en leden: maer danckten haer datse te voren verongelijckt zijnde, haer [nochtans] geen schade en deden: ende smeeckten om genade, dat sy met haer geschil hadden gehadt.

3

Waer voor ghy haer gaeft een vyer-vlammige colomne die haer geleydde op den wegh der onbekende reyse, ende een Sonne die haer niet en beschadighde in hare heerlijcke herberge.

4

Want sy waren oock weerdich dat sy van’t licht berooft ende in de duysternisse gevangen wierden gehouden, die uwe kinderen gevanckelick ingesloten hielden, door welcke het onverderffelick licht uwer wet, der werelt soude gegeven worden.

5

Ende als sy beraedtslaecht hadden de kleyne kinderen der heylige te dooden, ende een kindt van dien [in’t water] uytgeset ende behouden was, naemt ghy tot overtuyginge de menichte harer kinderen wech, ende verdorst’se gesamentlick in een geweldigh water.

6

Die selve nacht was te voren onsen vaderen bekent geworden: op dat sy sekerlick wetende wat eeden het waren die sy gelooft hadden, daer over goets moets souden zijn.

7

Ende van uw’ volck is verkregen de verlossin-

[Folio 30r]
[fol. 30r]

ge der rechtveerdige, ende het verderf der vyanden.

8

Want gelijck ghy de tegenpartien hebt gestraft, [alsoo] hebt ghy ons daer mede tot u geroepen, ende verheerlickt.

9

Want de heylige kinderen der vrome offerden in’t verborgen, ende ordineerden de godtlijcke Wet met eendrachticheyt, dat de heylige beyde der selver goederen ende perikelen te gelijck deelachtich souden worden, singende alreede te voren den lof der vaderen.

10

Ende daertegen klonck een niet over-een-stemmich gekrijt der vyanden: ende een erbarmelicke stemme over de kinderen die beweent wierden, verspreydde haer gins ende weder.

11

Ende de knecht met den Heere wierden met gelijcke straffe geplaeght, ende de gemeene man moeste met den Coninck even het selve lijden.

12

Ende sy hadden gesamentlick alle, onder eenen naem des doodts, ontallicke dooden: want de levendige en waren selfs niet genoechsaem om die te begraven, overmidts dat haer edelste geslachte in eenen oogenblick tijts verdorven wiert.

13

Want geen van alle dese dingen geloovende van wegen de tooverien, hebben sy in den doodt der eerstgeborene beleden, dat dit volck kinderen Godts waren.

14

Want als nu alle dingen in ruste ende stilte waren, ende de nacht in hare snelheyt half voor by was,

15

Doe sprongh uw’ alvermogende woordt van den hemel uyt de, Conincklicke throonen af, als een ernstigh crijghs-heldt in ’t midden van het landt, dat verdorven soude worden,

16

Dragende een scherp sweerdt, [namelick] uw’ ongeveynsd gebodt, ende staende vervulde het alles met doode, ende raeckte wel aen den hemel, maer gingh oock op de aerde.

17

Doe ontroerden haer terstont zeer de inbeeldingen van schrickelicke droomen, ende een onverwachte vreese overquam haer.

18

Ende de eene herwaerts, de ander ginswaerts geworpen liggende half doot, openbaerde om wat oorsake hy stierf.

19

Want de droomen die haer ontroerden, hadden haer dit te voren betekent, op dat sy niet en souden vergaen, sonder te weten waerom sy [so veel] quaet leden.

20

Oock heeft altemet de aenvechtinge des doots de rechtveerdige aengeraeckt, ende is in de woestijne een verbrekinge der menichte geschiet: maer die toorn en duerde niet langh.

21

Want de onstraffelicke man quam haestelijck ende streedt voor haer, brengende de wapenen sijnes diensts, [namelick] het gebedt ende de versoeninge door het reuckwerck, ende stelde hem tegen de gramschap, ende maeckte een eynde van het jammer, betoonende dat hy uwe dienstknecht was.

22

Ende hy overwon den verderver, niet door sterckte des lichaems, niet door cracht van wapenen: maer door het woort bracht hy den plagenden t’onder, hebbende verhaelt de eeden, ende de verbonden met den vaderen opgerecht.

23

Want als nu alreede de doode met hoopen over malkanderen gevallen lagen, stont hy tusschen beyden, ende hieuw den toorn af, ende sneedt den wech af tot de levendige.

24

Want op den langen rock was het geheele verciersel, ende de heerlickheyt der vaderen in de vier ryen der steenen ingegraveert, ende uwe groot-mogentheyt op den hoedt sijns hoofts.

25

Door dese dingen weeck de verderver, ende dese vreesde hy: want de beproevinge des toorns was alleen genoech.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken