Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

Godt beveelt Noach met sijn huysgesin te gaen in de Arke, vers 1. Van allerley reyne ende onreyne gedierten seker getal tot sich te nemen, 2. Noach verricht alles na Godts bevel, 5. De Sundvloedt begint, met opberstinge van de fonteynen des grooten afgrondts van onderen, ende eenen geduyrigen plasregen van boven, 10. De wateren wassen hondert en vijftigh dagen, bedecken de bergen, ende al, wat leven heeft op aerden, dat vergaet, 17.

1

DAer na seyde de HEERE tot Ga naar margenoota Noach: Gaet ghy, ende u gantsche Ga naar margenoot1 huys in de Arke: want Ga naar margenootb u hebbe ick ghesien rechtveerdigh Ga naar margenoot2 voor mijn aengesicht in desen Ga naar margenoot3 geslachte.

2

Ga naar margenootc Van alle Ga naar margenoot4 reyn vee sult ghy tot u nemen Ga naar margenoot5 seven [en] seven, het manneken, ende sijn wijfken: maer van het vee, dat niet reyn en is, twee, het manneken ende sijn wijfken.

3

Oock van het Ga naar margenoot6 gevogelte des Hemels seven [en] seven, het manneken ende het wijfken, om zaedt levendigh te houden, Ga naar margenoot7 op de gantsche aerde.

4

Want Ga naar margenoot8 over noch seven dagen, sal ick doen regenen op de aerde veertigh dagen, ende veertigh nachten: ende ick sal van den aertbodem verdelgen Ga naar margenoot9 al wat bestaet, dat ick gemaeckt hebbe.

5

Ga naar margenootd Ende Noach dede, nae al dat de HEERE hem geboden hadde.

6

Noach nu was Ga naar margenoot10 ses hondert jaer out, als de vloedt der wateren op der aerde was.

7

Soo Ga naar margenoote gingh Noach, ende sijne sonen, ende sijne huysvrouwe, ende de wijven sijner sonen met hem in de Arke, Ga naar margenoot11 van wegen de wateren des vloedts.

8

Van het reyne vee, ende van ’t vee, dat niet reyn en was, ende van ’t gevogelte, ende al wat op den aerdtbodem kruypt;

9

Ga naar margenoot12 Quamender Ga naar margenoot13 twee [ende] twee tot Noach in de Arke, het manneken ende’t wijfken, gelijck als Godt Noach geboden hadde.

10

Ende het geschiedde Ga naar margenoot14 nae die seven daghen, dat de wateren des vloedts op der aerde Ga naar margenoot15 waren.

11

Ga naar margenoot16 In het ses hondertste jaer des levens van Noach Ga naar margenoot17 in de tweede maent, op den seventienden dagh der maendt: op desen selven dagh zijn alle fonteynen des Ga naar margenoot18 grooten Afgronts opgebroken, ende de Ga naar margenoot19 sluysen des Hemels geopent.

12

Ende een plasregen was op der aerde Ga naar margenoot20 veertigh dagen ende veertigh nachten.

13

Even Ga naar margenoot21 op dien selven dagh gingh Noach, ende Sem, ende Cham, ende Ga naar margenoot22 Iapheth, Noachs sonen, desgelijcken Noachs huysvrouwe, ende de drie wyven sijner sonen met hen in de Arke:

14

Sy, ende Ga naar margenoot23 al het gedierte na sijnen aert, ende al het vee na sijnen aert, ende al het kruypende gedierte, dat op der aerde kruypt, na sijnen aert, ende alle Ga naar margenoot24 ’t gevogelte na sijnen aert, alle vogelken van Ga naar margenoot25 allerley vleugel.

15

Ende van alle vleesch, daer Ga naar margenoot26 een geest des levens in was, quamender Ga naar margenoot27 twee [en] twee tot Noach in de Arke.

16

Ende die daer quamen, die quamen manneken ende wijfken, van allen vleesche, gelijck als hem Godt bevolen hadde: Ga naar margenoot28 Ende de HEERE sloot achter hem toe. [kolom]

17

Ende die Ga naar margenoot29 Vloedt was Ga naar margenoot30 veertigh dagen op der aerde, ende de wateren vermeerderden, ende hieven de Arke op, soo datse oprees boven der aerde.

18

Ende de wateren namen d’overhant, ende vermeerderden seer op der aerde: ende de Arke gingh Ga naar margenoot31 op de wateren.

19

Ende de wateren namen Ga naar margenoot32 gantsch seer d’overhant op der aerde: soo dat alle hooghe bergen, die onder den gantschen Hemel zijn, bedeckt werden.

20

Vijftien ellen Ga naar margenoot33 om hooge namen de wateren d’overhant: ende de bergen werden bedeckt.

21

Ga naar margenootf Ende alle vleesch, dat sich op d’aerde roerde, Ga naar margenoot34 gaf den geest, van het gevogelte, ende van het vee, ende van het wildt gedierte, ende van al het kruypende gedierte, dat op de aerde kroop, ende alle mensche.

22

Ga naar margenoot35 Al wat eenen adem des geestes des levens in sijne neusgaten hadde, van alles wat op het Ga naar margenoot36 drooge was, is gestorven.

23

Alsoo wert verdelght al wat bestont, dat op Ga naar margenoot37 den aertbodem was, van den mensche aen tot het vee, tot het kruypende gedierte, ende tot het gevogelte des Hemels, ende sy werden verdelght van der aerde: Ga naar margenootg Doch Noach alleen bleef over, ende wat met hem in de Arke was.

24

Ende de wateren hadden d’overhant boven de aerde Ga naar margenoot38 hondert ende vijftig dagen.

margenoota
2.Petr. 2.5.
margenoot1
D. huysgesin. also ond. 17.12. ende 24.2. en 39.11. Exod. 1.1. Prov. 31.27. Act. 16. vers 15. etc.
margenootb
Bov. 6.9.
margenoot2
D. niet alleen uytwendighlick, in den schijn, ende in den mont, maer oock inwendighlick, in de waerheyt, ende in de daedt, ende dat door het gheloove in ’t beloofde zaedt, ende de heylighmakinge des geestes. also Luc. 1.6.
margenoot3
Siet boven 6. op vers. 9.
margenootc
Levit. cap. 11.
margenoot4
Reyn ten aensien van Godts ordinantie, door dewelcke hy dese beesten van andere hadde afgesondert tot offerhande, ende der menschen spijse: waer van hy sijnen wille den voorvaderen wel geopenbaert hadde, maer naderhant door Mosen volkomelick verklaert heeft. Siet Levit. 11.2.
margenoot5
Hebr. seven seven, als oock in’t volgende, dat is van elcke soorte drie paer, ende een overtolligh, ter offerhande nae den Sundvloet. De Hebreen stellen dickwils een woordt ofte meer twee mael, als sy bedeelinge willen maken. siet ond. 32. vers 16. Num. 7.11. en 29.10. Marc. 6. vers 39. etc.
margenoot6
T.w. van’t reyne, als vers 2.
margenoot7
Hebr. op het aengesicht der gantscher aerde; ende soo in’t volgende.
margenoot8
D. na, ofte, tegen den uytgangh van seven dagen.
margenoot9
Alle levendig wesen, T.w. dat om in het leven te blijven, sich op der aerde onthouden moet, ende sich door de kracht der ziele die daer in is, als over eynde sett, ghelijck ter contrarie een doodt lichaem neder leyt. siet ond. vers 23.
margenootd
Bov. 6.22.
margenoot10
Hebr. Een soon van ses hondert jaer: also bov. 5.32, etc.
margenoote
Matth. 24.38. Luce 17.27. 1.Petr. 3.20.
margenoot11
Hebr. van het aengesichte der wateren, ofte, voor, etc. dat is, om de wateren des vloets te ontgaen.
margenoot12
Siet c. 6. vers 20.
margenoot13
Siet boven op vers 2.
margenoot14
Siet bov. vers 4.
margenoot15
D. quamen ofte vielen.
margenoot16
Also bov. vers 6. Dit was het 1656 jaer, na de scheppinge der werelt.
margenoot17
Welcke dese geweest zy, daer van is tweederley gevoelen, om dat de Hebreen het jaer op tweederley wijse begonnen hebben: in heylige saken, van de maent Nisan, ten meesten deel over een komende met onse Maerte, als de dagen ende nachten even langh zijn: in borgerlicke saken, met de maent Tisri, vallende meest in September, wanneer wederom de dagen ende nachten even langh zijn. Van welck jaer dese tweede maent te verstaen zy, laten wy in’t oordeel des verstandigen lesers.
margenoot18
D. der diepe wateren, besloten in de holligheden der aerde, waer uyt alle fonteynen, rivieren, stroomen ende watervloeden voort komen.
margenoot19
Ofte, vensters, also worden de regen wolcken genoemt, hier, ende ond. 8.2. 2.Reg. 7.2, 19. Ies. 24.18. Mal. 3.10.
margenoot20
Dit is de vervullinge des dreygements uytgesproken vers 4.
margenoot21
Hebr. in, ofte, op het been, ofte het wesen dies daeghs. alsoo ond. 17.26. siet Ezech. 2. op vers 3.
margenoot22
Hebr. Iepheth.
margenoot23
D. allerley: gelijck oock in ’t volgende, ende elders meer. Verstaet dan niet elck besonder gedierte, maer van alle de soorten der gedierten hier vermeldt een seker getal, te voren uytgedruckt vers 2.
margenoot24
’t Hebr. woort beteeckent in’t gemeyne allerley vogel, maer hier eygentlick groote ende sware vogelen, om dattet gestelt wort by een ander woort, het welcke meest kleyne vogelen beteeckent. Vergel. Levit. 14. op vers 4.
margenoot25
Hebr. allen.
margenoot26
Siet bov. 6.17.
margenoot27
Hebr. twee twee. siet bov. versen 2, 9.
margenoot28
Hoe wel Noach de Arke van binnen heeft mogen sluyten, nochtans beduydt dit eene bysondere toesluytinge, ende versekeringe der Arke, gedaen door Godt, ofte sonder middel, oft door der Engelen dienst.
margenoot29
Verstaet dit niet van het gewelt, ende de overhant der wateren, die honderdt en vijftigh daghen duyrde, ond. vers 24. maer van den regen, daer van ghemelt is bov. versen 4, 12.
margenoot30
T.w. natuyrlicke daghen, bestaende uyt vier en twintigh uyren: D. uyt eenen dagh ende nacht, bov. versen 4, 12.
margenoot31
Hebr. op het aengesicht der wateren.
margenoot32
Hebr. seer seer.
margenoot33
Boven de bergen.
margenootf
Luce 17.27.
margenoot34
Achtervolgende het voorgegaen dreyghement Godes, bov. 6.13. ende deses cap. vers 4.
margenoot35
Vergel. hier mede bov. 6.17. d’aent.
margenoot36
Aldus worden klaerlick de visschen uytgesloten. Vergl. hier mede het voorgaende vers 21.
margenoot37
Hebr. op het aenghesicht des aerdtbodems.
margenootg
2.Petr. 2.5.
margenoot38
Hier onder zijn begrepen de daghen des regens, dewelcke waren veertigh dagen. siet bov. vers 17.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken