Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

Mose hoedet Iethros kudde, vers 1, etc. Godt verschijnt hem in eenen brandenden braembosch, 2. Ende sendt hem om Israël te verlossen, 9. De name Godts wort hem te kennen gegeven, 14. Wat Mose tot de Israëliten spreken soude, 15. Ende oock tot Pharao, 18. Voorsegginge van Pharaos wederspannigheyt, 19. ende de plagen Egypti, 20. uyttocht der Israëliten met grooten rijckdom, 21.

1

ENde Mose hoedde de kudde sijnes schoonvaders Ga naar margenoot1 Iethro, des Ga naar margenoot2 Priesters in Midian: ende hy leydde de kudde achter de woestijne, ende hy quam aen Ga naar margenoot3 den bergh Godes Ga naar margenoot4 tot Horeb.

2

Ende de Ga naar margenoot5 Engel des HEEREN verscheen hem in een vlamme des vyers uyt het midden eenes braembossches: ende hy sagh, ende siet de braembosch brandde in het vyer, ende de braembosch en wiert niet verteert.

3

Ende Mose seyde, Ick sal my nu Ga naar margenoot6 daer henen wenden, ende besien Ga naar margenoot7 dat groot gesichte, waerom de braembosch niet en verbrant?

4

Doe de HEERE sagh dat hy hem daer henen wendde, om te besien: soo riep Godt tot hem uyt het midden van den braembosch, ende seyde; Mose, Mose, ende hy seyde, Siet [hier] ben ick.

5

Ga naar margenoota Ende hy seyde, Nadert hier niet toe, Ga naar margenoot8 treckt uwe schoenen uyt van uwe voeten, want de plaetse daer ghy op staet, Ga naar margenoot9 is heyligh lant.

6

Hy seyde voorder, Ga naar margenootb Ick ben de Godt uwes vaders, de Godt Abrahams, de Godt Isaacs, ende de Godt Iacobs: ende Ga naar margenoot10 Mose

[Folio 27r\Mose van Godt beroepen.]
[fol. 27r\Mose van Godt beroepen.]

verberghde sijn aengesichte, want hy vreesde Godt aen te sien.

7

Ga naar margenootc Ende de HEERE seyde, Ga naar margenoot11 Ick hebbe seer wel gesien de verdruckinge mijnes volcks, het welck in Egypten is: ende hebbe haer geschrey gehoort van wegen hare drijvers, want ick hebbe hare smerten bekent.

8

Daerom ben ick Ga naar margenoot12 neder gekomen, dat ick het verlosse uyt de hant der Egyptenaren, ende het op voere uyt desen lande, Ga naar margenoot13 na een goet ende ruym lant, Ga naar margenoot14 na een lant vloeijende van melck ende honigh: tot die plaetse Ga naar margenoot15 der Canaaniten, ende der Hethiten, ende der Amoriten, ende der Phereziten, ende der Heviten, ende der Iebusiten.

9

Ende nu, siet het geschrey der kinderen Israëls is tot my gekomen: ende oock hebbe ick gesien de verdruckinge, daer mede de Egyptenaers haer verdrucken.

10

Soo komt nu, ende Ga naar margenootd ick sal u tot Pharao senden: op dat ghy mijn volck (de kinderen Israëls) uyt Egypten voeret.

11

Doe seyde Mose tot Godt, Wie ben ick, dat ick tot Pharao soude gaen; ende dat ick de kinderen Israëls uyt Egypten soude voeren?

12

Hy dan seyde, Ga naar margenoote Ick sal voorseker met u zijn, ende Ga naar margenoot16 dit sal u een teecken zijn, dat ick u gesonden hebbe: wanneer ghy dit volck uyt Egypten geleyt hebt, sult ghylieden Godt Ga naar margenoot17 dienen op desen bergh.

13

Doe seyde Mose tot Godt, Siet, wanneer ick tot de kinderen Israëls kome, ende segge tot haer, De Godt uwer vaderen heeft my tot u-lieden gesonden: ende sy my seggen, hoe is sijn naem? wat sal ick tot haer seggen?

14

Ende Godt seyde tot Mose, Ga naar margenoot18 ICK SAL ZIJN DIE ICK ZIJN SAL: Oock seyde hy, Alsoo sult ghy tot de kinderen Israëls seggen, ICK SAL ZIJN heeft my tot u-lieden gesonden.

15

Doe seyde Godt voorder tot Mose, Aldus sult ghy tot de kinderen Israëls seggen, Ga naar margenoot19 De HEERE uwer vaderen Godt, de Godt Abrahams, de Godt Isaacs, ende de Godt Iacobs, heeft my tot u-lieden gesonden: dat is mijn name eeuwighlick, ende Ga naar margenoot20 dat is mijn gedachtenisse Ga naar margenoot21 van geslachte tot geslachte.

16

Gaet henen, ende versamelt Ga naar margenoot22 de Oudtste van Israël, ende seght tot haer, De HEERE uwer vaderen Godt is my verschenen, de Godt Abrahams, Isaacs, ende Iacobs, seggende: Ga naar margenoot23 Ick hebbe u-lieden getrouwelick besocht, ende het gene dat u-lieden in Egypten is aengedaen.

17

Daerom hebbe ick geseyt, Ick sal u-lieden uyt de verdruckinge van Egypten op voeren, tot het lant der Ga naar margenoot24 Canaaniten, ende der Hethiten, ende der Amoriten, ende der Phereziten, ende der Heviten, ende der Iebusiten: tot het lant vloeijende van melck ende honigh.

18

Ende sy sullen uwe stemme hooren: ende ghy sult gaen, ghy, ende de Oudtste van Israël, tot den Koningh van Egypten, ende ghylieden sult tot hem seggen, De HEERE de Godt der Hebreen Ga naar margenoot25 is ons ontmoett, soo laet ons nu doch gaen Ga naar margenoot26 den wegh van drie dagen in de woestijne, op dat wy den HEERE onsen Godt offeren.

19

Doch ick weet, dat de Koningh van Egypten u-lieden niet en sal laten gaen: oock niet Ga naar margenoot27 door een stercke hant.

20

Want ick sal Ga naar margenoot28 mijne hant Ga naar margenoot29 uytstrecken, ende Egypten slaen met Ga naar margenoot30 alle mijne wonderen, die ick in het midden des selven [kolom] doen sal: Ga naar margenoot31 daer na soo sal hy u-lieden laten vertrecken.

21

Ende ick sal desen volcke Ga naar margenoot32 genade geven in de oogen der Egyptenaren: ende het sal geschieden, wanneer ghylieden uyt gaen sult, soo en sult ghy Ga naar margenoot33 niet ledigh uyt gaen.

22

Ga naar margenootf Maer [elcke] vrouwe sal van hare nabuerinne, ende van de weerdinne hares huyses eysschen silveren vaten, ende goudene vaten, ende kleederen: die sult ghylieden op uwe sonen, ende op uwe dochteren leggen, ende Ga naar margenootg sult Egypten Ga naar margenoot34 berooven.

margenoot1
In’t voorgaende Cap. is geseyt, dat Rehuël Priester, of Overste in Midian was: hier wort het selve geseyt van sijnen sone Iethro, die na sijn overlijden in sijne plaetse gekomen is.
margenoot2
And. des Oversten. siet Gen. 41. op vers 45.
margenoot3
Aldus genoemt om dese verschijninge Godes, ende om dat Godt de Heere Mose sijne wetten op den selven gegeven heeft, Exod. 18. vers 5. ende 19.3. ende 1.Reg. 19.8.
margenoot4
Desen bergh wort anders genoemt de bergh Sinai, Exod. c. 19. vers 1. Act. 7. vers 30.
margenoot5
Desen Engel was Godt de Heere, als blijckt versen 4, 6. Deu. cap. 33. vers 16. Vergel. Genes. 16. op vers 7.
margenoot6
Hebr. afwijcken.
margenoot7
Ofte, de groote verschijninge, die niet en is geschiet in het verstant des geestes, maer in de aenschouwinge der lichamelicker oogen.
margenoota
Iosu. 5.15.
margenoot8
Dit diende om Mose tot een heylige demoedigheyt te verwecken, gelijck oock Iosua, Iosu. 5.15.
margenoot9
Hebr. is aerde der heyligheyt, T.w. geheylight door de tegenwoordigheyt ende verschijninge Godes, buyten dewelcke het was als ander lant.
margenootb
Matth. 22.32. Marc. 12.26. Luce 20.37. Actor. 7.32.
margenoot10
Siet gelijcke exempelen van vreese, 1.Reg. 19.13. Iesa. 6.2, 5. Siet oock Iob cap. 13. vers 20. Luce 5.8. Spruytende uyt de bedenckinge van de onweerdigheyt sijnes persoons, ende de hoogheyt van Godes Majesteyt.
margenootc
Actor. 7.34.
margenoot11
Hebr. ick hebbe siende gesien.
margenoot12
Siet Gen. 11.7. ende 18.21. ende 35. vers 13.
margenoot13
Siet Gen. 13. versen 14, 15.
margenoot14
Verst. ende begrijpt hier onder, alle lichamelicke zegeningen. Meermaels wort dit betuyght waer te zijn van het beloofde lant. Als Exo. 13.5. ende 33. vers 3. Levit. 20.24. Deut. 6.3.
margenoot15
Hebr. des Canaaniters, des Hethiters, etc.
margenootd
Psalm 105.26. Hos. 12.14. Mich. 6.4. Actor. 7.35.
margenoote
Ios. 1.5.
margenoot16
T.w. dese mijne verschijninge, ofte dat hier stracks in dit vers volght.
margenoot17
D. offerhande doen, als blijckt vers 18. siet de vervullinge Exod. c. 19.
margenoot18
And. ick ben die ick ben, ofte, ick sal zijn die ick was, komende in den gront over een met den naem Iehova. Dit betekent, dat Godt, die Mose sond, eeuwigh is in wesen, getrouw in sijne beloften, ende almogende in der selver uytvoeringe. Vergel. Apoc. 1. versen 4, 8. ende 16.5. Hebr. 13.8.
margenoot19
Siet Genes. 2. op vers 4.
margenoot20
Als of Godt seyde, By desen name sal men mijner altijt gedachti h wesen. siet Psalm 102.13. ende 135.13. Hose. cap. 12. vers 6. And. Dit is mijn gedenck-teecken tot aller tijt.
margenoot21
Hebr. tot geslachte des geslachtes.
margenoot22
Hier worden verstaen de Overste ende Leeraers des volcks: dese verkondighden den volcke het gene dat sy van Mose vernamen. siet Exod. 12. versen 3, 21. ende 19.3.
margenoot23
Hebr. besoeckende hebbe ick u besocht. siet Gen. 21. op vers 1.
margenoot24
Hebr. des Canaaniters, etc.
margenoot25
D. is ons buyten onse verwachtinge verscheenen, ende heeft ons aengesproken, bevelende het gene wy nu versoecken.
margenoot26
T.w. tot den bergh Horeb, vers 12. ’t welck als men den wegh onverhinderlick gaen mach, soo en is het maer drie daghreysen van Egypten.
margenoot27
D. door eenige groote plagen. Siet Exod. 14.31.
margenoot28
D. mijne stercke plagen.
margenoot29
Hebr. senden, uytsenden.
margenoot30
Hy verstaet de tien plagen daer mede hy Egypten woude slaen.
margenoot31
Te weten, na de laetste, dewelcke is de tiende plage, het dooden der eerstgeborenen.
margenoot32
D. gunste, siet Gen. 18.3. alsoo dat sy d’Israëliten voor het uyttrecken sullen leenen, wat sy van haer begeeren sullen.
margenoot33
Achtervolgende de belofte Godes, Genes. 15.14. van welckes vervullinge siet ond. 12.35, 36.
margenootf
Exod. 11 2. ende 12.35.
margenootg
Ezech. 39.10.
margenoot34
Dit en was geen diefstal noch sonde, dewijle het Godt haer te doen bevolen heeft, den welcken als eenen overheere alles toe komt: als oock, om dat hy door desen middel den sueren arbeyt sijnen volcke woude vergelden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken