Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxxiiij. Capittel.

Godt beveelt Mose twee steenen tafelen te houwen, daer in hy sijne wet wederom wilde schrijven, vers 1, etc. Met dese twee tafelen gaet Mose op den bergh, 4. De Heere komt nederwaerts in een wolcke, ende roept sijnen naem uyt overluyde, 5. Mose bidt den Heere, dat hy met hen wille gaen, 8. ’t welck hy belooft, ende maeckt een verbont met haer, ende hy waerschouwt haer voor de afgoderije der Canaaniten, ende der selver houwelicken, 10. het gebodt van ongesuerde brooden, ende van de eerstgeboorne wordt vernieuwt, als oock van den Sabbath, ende andere feesten, 18. noch andere wetten, 26. nae dat Mose veertigh dagen op den bergh geweest was, soo komt hy nederwaerts met de twee tafelen, 28. sijn aengesichte glinstert, het welck hy bedeckt, 29. hy geeft hen te kennen alles wat de Heere met hem gesproken hadde op den bergh Sinai, 32. Mose hadde een decksel op sijn aengesichte als hy met het volck sprack, 33.

1

DOe Ga naar margenoota seyde de HEERE tot Mose, Houwt u twee steenen tafelen, gelijck de eerste waren: soo sal ick op de tafelen schrijven deselve woorden, die op de eerste tafelen geweest zijn, die ghy gebroken hebt.

2

Ende weest bereyt Ga naar margenoot1 tegen den morgenstondt: dat ghy in den morgenstondt op den bergh Sinai klimt, ende stelt u aldaer voor my op den Ga naar margenoot2 top des berghs.

3

Ga naar margenootb Ende Ga naar margenoot3 niemant sal met u opklimmen, datter oock niemant gesien en worde op den gantschen bergh: Ga naar margenootc oock het kleyne vee, nochte runderen en sullen tegen over desen bergh niet weyden.

4

Doe hieuw hy twee steenen tafelen, gelijck de eerste, ende Mose stont des morgens vroegh op, ende klom op den bergh Sinai, gelijck als hem de HEERE geboden hadde: ende hy nam de twee steenen tafelen in sijne handt.

5

De HEERE nu quam nederwaerts in een Ga naar margenoot4 wolcke, ende stelde sich aldaer by hem: ende Ga naar margenoot5 Hy riep uyt, den Name des HEEREN.

6

Ga naar margenootd Als nu de HEERE voor sijn aengesichte voorby gingh, so riep Ga naar margenoot6 Hy, HEERE HEERE, Godt, barmhertigh ende genadigh: Ga naar margenoot7 langhmoedigh ende groot van weldadigheyt ende Ga naar margenoot8 waerheyt.

7

Ga naar margenoote Die de weldadigheyt bewaert aen veel duysenden, die de ongerechtigheyt ende overtredinge, ende sonde vergeeft: Ga naar margenoot9 Die [den schuldigen] geensins onschuldigh en houdt, Ga naar margenootf besoeckende de ongerechtigheyt Ga naar margenoot10 der vaderen Ga naar margenoot11 aen de kinderen, ende aen de kints kinderen, Ga naar margenoot12 in het derde, ende in het vierde [lidt.]

8

Mose nu haestede ende neyghde het hooft ter aerde, ende hy boogh sich,

9

Ende hy seyde, Heere, indien ick nu genade gevonden hebbe in uwe oogen, Ga naar margenoot13 soo gae nu de Heere in ’t midden van ons: want dit is een hartneckigh volck, doch vergeeft onse ongerechtigheydt ende onse sonde, ende neemt ons aen tot Ga naar margenootg een erfdeel.

10

Doe seyde hy, Siet, Ga naar margenooth Ick make een verbont, Ga naar margenooti voor u gantsche volck sal ick wonderen doen, die niet geschapen en zijn op de gantsche aerde, noch onder eenige volckeren: alsoo dat dit gantsche volck, in welckes midden ghy zijt, des HEEREN werck sien sal, dat het schrickelick is, ’t welck ick Ga naar margenoot14 met u doe.

[Folio 41r\Mosis aengesicht glinstert.]
[fol. 41r\Mosis aengesicht glinstert.]

11

Ga naar margenoot15 Onderhoudt ghy het gene dat ick u heden gebiede: siet, Ick sal voor u aengesichte uytdrijven de Amoriten, ende de Canaaniten, ende de Hethiten, ende de Phereziten, ende de Heviten, ende de Iebusiten Ga naar margenoot16.

12

Ga naar margenootk Wacht u, dat ghy doch geen verbont en maeckt met den inwoonder des lants, daer ghy in komen sult: dat hy misschien niet tot eenen strick en worde in ’t midden van u.

13

Maer hare altaren sult ghylieden om werpen, ende hare opgerechte beelden sult ghy verbreken, ende hare Ga naar margenoot17 bosschen sult ghy af houwen.

14

Ga naar margenootl (Want ghy en sult u niet buygen voor eenen anderen Godt: want des HEEREN naem is Yveraer, een yverigh Godt is hy.)

15

Op dat ghy misschien geen verbont en maeckt met den inwoonder des selven lants, ende sy haren goden niet na Ga naar margenoot18 hoereeren, noch hare goden offerhanden en doen, ende hy u noodigende ghy van hare offerhande etet.

16

Ende ghy uwen sonen [wijven] nemet van hare dochteren: Ga naar margenootm ende hare dochteren haerlieder goden na hoereerende, maken dat oock uwe sonen hare goden na hoereeren.

17

Ghy en sult u geen Ga naar margenoot19 gegotene goden maken.

18

Ga naar margenoot20 ’t Feest der ongesuerde [brooden] sult ghy houden, seven dagen sult ghy ongesuerde [brooden] eten, gelijck ick u geboden hebbe, Ga naar margenootn ter gesetter tijt der maent Abib: want in de maent Abib zijt ghy uyt Egypten uyt gegaen.

19

Ga naar margenoot21 Ga naar margenooto Al wat de baermoeder opent, is mijne: ja al u vee dat manlick sal geboren worden, Ga naar margenoot22 openende [de baermoeder van] het groote ende kleyne vee.

20

Ga naar margenootp Doch den Ga naar margenoot23 ezel die [de baermoeder] opent, sult ghy met een kleyn vee lossen, maer indien ghy hem niet sult lossen, soo sult ghy hem Ga naar margenoot24 den necke breken: Alle d’eerstgeborene uwer sonen sult ghy lossen, Ga naar margenootq ende men en sal voor mijn aengesichte Ga naar margenoot25 niet ledigh verschijnen.

21

Ga naar margenootr Ses dagen sult ghy arbeyden, maer op den sevenden dagh sult ghy rusten: in den ploeghtijt, ende in den oogst Ga naar margenoot26 sult ghy rusten.

22

Ga naar margenoots Ga naar margenoot27 Het Feest der weken sult ghy oock Ga naar margenoot28 houden, zijnde het feest der eerstelingen des tarwen-oogsts: ende het Ga naar margenoot29 feest der insamelinge, Ga naar margenoot30 als het jaer omme is.

23

Ga naar margenoott Al wat manlick is onder u, sal drie mael in ’t jaer voor ’t aengesichte des Heeren HEEREN des Godts Israëls verschijnen.

24

Wanneer ick de volckeren voor u aengesichte uyt de besittinge sal verdryven, ende uwe lantpalen verwijden: dan en sal niemant u lant begeeren, terwijlen ghy henen op gaen sult te verschijnen voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts, drie mael in’t jaer.

25

Ga naar margenootv Ghy en sult het bloet mijnes slacht-offers niet offeren met Ga naar margenoot31 gedeessemt [broot:] het slacht-offer des Paesschen-feests en sal oock niet vernachten tot den morgen.

26

Ga naar margenoot32 De Ga naar margenootx eerstelingen der eerster vruchten uwes lants, sult ghy in ’t huys des HEEREN uwes Godts brengen: Ga naar margenooty Ghy en sult ’t bocxken in sijnes moeders melck niet koken.

27

Voorder seyde de HEERE tot Mose, Schrijft u dese woorden: want Ga naar margenoot33 na luyt deser woorden hebbe ick een verbont met u, ende met Israël gemaeckt.

28

Ga naar margenootz Ende hy was aldaer met den HEERE veertigh dagen, ende veertigh nachten, hy en at geen Ga naar margenoot34 broot, ende hy en dronck Ga naar margenoot34 geen water: Ga naar margenoota ende Ga naar margenoot35 Hy schreef op de tafelen de Ga naar margenoot36 woorden des verbonts, de tien Ga naar margenoot36 woorden.

29

Ende het geschiedde doe Mose van den bergh Sinai af gingh, (die twee tafelen der getuygenisse nu waren in de hant Mose, als hy van den bergh af gingh) soo en wiste Mose niet, dat het vel sijnes aengesichts [kolom] Ga naar margenootb Ga naar margenoot37 glinsterde, Ga naar margenoot38 doe Hy met hem sprack.

30

Als nu Aaron ende alle de kinderen Israëls Mose aensagen, siet, soo glinsterde het vel sijnes aengesichtes, daerom Ga naar margenoot39 vreesden sy tot hem toe te treden.

31

Doe riep haer Mose: ende Aaron, ende alle de Ga naar margenoot40 Overste in de vergaderinge Ga naar margenoot41 keerden weder tot hem: ende Mose sprack tot hen:

32

Ende Ga naar margenoot42 daer na traden alle de kinderen Israëls toe: ende hy geboodt hen al wat de HEERE met hem gesproken hadde op den bergh Sinai.

33

Alsoo eyndighde Mose met hen te spreken: ende Ga naar margenootc hy hadde een decksel op sijn aengesichte geleyt.

34

Doch als Mose voor het aengesichte des HEEREN quam om met hem te spreken, soo nam hy dat decksel af, tot dat hy uyt gingh: ende na dat hy uyt gegaen was, soo sprack hy tot de kinderen Israëls dat hem geboden was.

35

Ga naar margenoot43 Soo sagen dan de kinderen Israëls het aengesichte Mose, dat het vel van Mose aengesichte glinsterde: derhalven dede Mose het decksel weder op sijn aengesichte, tot dat hy in gingh om Ga naar margenoot44 met Hem te spreken.

margenoota
Deut. 10.1.
margenoot1
Dit is de tweede mael dat Mose op den bergh Sinai geweest is, elke reyse veertigh dagen ende veertigh nachten.
margenoot2
Hebr. hooft.
margenootb
Exod. 19.12.
margenoot3
Doe Mose d’eerste mael op den bergh op ging, so waren by hem Aaron, Nadab, ende Abihu, met seventigh van de Outste van Israël: maer nu waren sy voor den Heere stinckende geworden, van wegen d’afgoderije, die sy met het gouden kalf bedreven hadden.
margenootc
Exod. 19.3.
margenoot4
T.w. die wolcke, die een seker teecken was der tegenwoordigheyt des Heeren.
margenoot5
T.w. de Heere. Siet bov. 33.19.
margenootd
Exod. 33.19.
margenoot6
T.w. de Heere.
margenoot7
Hebr. langh van toornigheden, Dat is, langhsaem tot toorn, niet haestigh om sijnen toorn uyt te voeren. Also oock Num. 14.18. Eccl. c. 7. vers 8. etc. Het tegendeel hier van is, kort van toornigheden, D. haestigh tot toorne, Prov. 14. vers 17.
margenoot8
Siet Genes. 24. vers 27.
margenoote
Exod. 20.6. Num. 14.18. Deut. 5.10. Psalm 86.15. ende 103.8. ende 145.8.
margenoot9
Hebr. Die onschuldigh houdende niet onschuldigh houdt.
margenootf
Ierem. 32.18.
margenoot10
T.w. der boose ende godtloose vaderen.
margenoot11
T.w. indien sy harer vaderen quade voetstappen volgen.
margenoot12
Hebr. aen de derde ende aen de vierde. Exod. 20.5. Deut. cap. 5. vers 9.
margenoot13
Te weten, met de wolcken-colonme ons leydende ende verquickende.
margenootg
Levit. 25.38. Psalm 28.9. ende 33.12. Zach. 2.12.
margenooth
Deut. 5.2.
margenooti
Ios. 10.12, 13.
margenoot14
O Israël. And. met u, O Mose.
margenoot15
Hier volgen nu de conditien des verbonts, die Godt de Heere van het volck vereyscht.
margenoot16
Verstaet hier by oock de Girgasiten.
margenootk
Exod. 23.32. Num. 33.51. Deuter. 7.2.
margenoot17
T.w. de sulcke, in dewelcke sy afgoderije bedreven hadden.
margenootl
Exod. 20.5.
margenoot18
D. afgoderije bedrijven, het welck geestelicke hoererije genoemt wort, Ier. c. 3. vers 9. siet Lev. cap. 17. op vers 7.
margenootm
1.Reg. 11.2.
margenoot19
Verstaet hier onder oock geschilderde, gehouwene, gesnedene goden: Hier worden by namen de gegotene beelde genoemt, ten aensien des gegotenen kalfs, dat sy aengebeden hadden.
margenoot20
Siet Exod. 13.6.
margenootn
Exod. 12.15. ende 23.15.
margenoot21
Hebr. alle openinge des moeders, D. alle eerstgeboorte. siet Exod. c. 13.
margenooto
Exod. 13.2. ende 22.29. Ezech. 44.30.
margenoot22
Hebr. openinge des osses, D. der koeijen ofte groote beesten, ende des vees.
margenootp
Exod. 13.13.
margenoot23
Ofte, ezelinne. Den ezel ofte ezelinne en mochtmen niet offeren, als zijnde onreyn.
margenoot24
Of, onthalsen, of, den hals doorhouwen.
margenootq
Exod. 23.15. Deuter. 16.16.
margenoot25
D. niet sonder gave ofte geschenck: watmen den Priester gaf, dat wiert gerekent als of men het Godt gaf.
margenootr
Exod. 20.9.
margenoot26
T.w. op den Sabbath.
margenoots
Exod. 23.16.
margenoot27
Verstaet hier het Pinckster-feest, het welck geviert wiert seven weken na Paesschen, Levit. 23.15. Actor. 2.1.
margenoot28
Hebr. doen, alsoo oock Exod. 31. vers 16. Deut. 16.1.
margenoot29
D. ten tijde als ghy uwe vruchten uyt het velt t’huys brenght.
margenoot30
Hebr. der omloopinge des jaers.
margenoott
Exod. 23.17. Deuter. 16.16.
margenootv
Exod. 23.18.
margenoot31
D. soo lange alsser gedeessemt broot in uwen huyse is.
margenoot32
D. het begin der eerster vruchten, als Exod. 23.19.
margenootx
Exod. 23.19. Deuter. 26.2.
margenooty
Exod. 23.19. Levit. 22.27. Deuter. 14.21.
margenoot33
Hebr. na den mont deser woorden.
margenootz
Exod. 24.18. Deuter. 9.9, 18.
margenoot34
.34 Onder het woort broot wort allerley spijse verstaen: gelijck onder het woort water allerley dranck.
margenoot34
.34 Onder het woort broot wort allerley spijse verstaen: gelijck onder het woort water allerley dranck.
margenoota
Exod. 31.18. ende 34.1. Deuter. 4.13.
margenoot35
T.w. de Heere, als vers 1. ende Deut. cap. 10. vers 2. te sien is. Dat Godt vers 27. Mose dit te schrijven beveelt, is te verstaen, dat hy het schrijven soude in het boeck der Wet, als Exod. 17.14. Maer niet dat hy het op de twee steenen tafelen schrijven soude.
margenoot36
.36 D. geboden, als Gal. 5.15.
margenoot36
.36 D. geboden, als Gal. 5.15.
margenootb
2.Corinth. 3.7.
margenoot37
D. stralen uyt gaf, gelijck de sonne. ’t Hebreeusch woort komt van een woort, dat hoornen beteeckent. Hier uyt is het misverstant gekomen, datmen Mose met hoornen schildert.
margenoot38
Ofte, van dat hy (T.w. de Heere) met hem gesproken hadde, Ofte, om dat hy, etc.
margenoot39
’t Schijnt dat sy voor eerst hem niet te dege en kenden, maer meynden dat het een Engel was.
margenoot40
Ofte, Vorsten, Regeerders, Princen.
margenoot41
Hem nu beter kennende by sijn stemme.
margenoot42
T.w. na dat de Overste ende Oudtste des volcks eerst tot Mose gegaen waren, ende sy nu sagen dat Mose met deselve sprack.
margenootc
2.Cor. 3.7, 13.
margenoot43
Mose liet het volck den glantz sijnes aensichtes sien, op dat sy sijne woorden des te eer ende te meer gelooven souden: daer na dede hy het decksel weder op sijn aengesichte, als hy met haer spreken wilde, op dat sy hem niet schouwen noch mijden en souden.
margenoot44
T.w. met Godt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken