Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xiij. Capittel.

Wetten van de Melaetsheyt des menschen, ende de verscheydene soorten der selver, ordineerende door wien, ende door wat teeckenen sy moesten onderscheyden, ende geoordeelt worden, vers 1, etc. Van de melaetsheyt des geswels, 9. der versweeringe, 18. des vyerigen brants, 24. der schurftheyt, 29. der blaren, 38. der kaelheyt, ende blesheyt, 40. Van den schuldigen plicht des melaetschen, 45. ende van de melaetsheyt in kleederen, linnen, wollen, ende vellen, 47.

1

VOorder sprack de HEERE tot Mose, ende tot Aaron, seggende:

2

Een mensche, als in het vel sijnes vleesches een Ga naar margenoot1 geswel, ofte gesweer, ofte witte blare sal zijn, dewelcke in het vel sijnes vleesches tot eene Ga naar margenoot2 plage der melaetsheyt soude worden: hy sal dan tot den Priester Aaron, ofte tot eenen uyt sijne sonen, de Priesteren, gebracht worden.

3

Ende de Priester sal de plage in het vel des vleesches besien, soo het hayr in die plage Ga naar margenoot3 [in] wit verandert is, ende Ga naar margenoot4 het aensien der plage dieper is dan het vel sijnes vleesches, het is de plage der melaetsheyt: als de Priester hem besien sal hebben, dan sal hy hem Ga naar margenoot5 onreyn verklaren:

4

Maer soo de blare in ’t vel Ga naar margenoot6 sijnes vleesches wit is, ende haer aensien niet dieper en is dan het vel, ende het hayr niet [in] wit verandert en is: soo sal de Priester Ga naar margenoot7 hem die de plage heeft, seven dagen opsluyten.

5

Daer na sal de Priester op den sevenden dagh hem besien: indien, siet, de plage, Ga naar margenoot8 na dat hy sien kan, is staende gebleven, [nochte] de plage in het vel niet uytgespreyt en is; soo sal de Priester hem seven andere dagen opsluyten.

6

Ende de Priester sal hem ander mael op den sevenden dagh besien; indien, siet, de plage Ga naar margenoot9 in getrocken, ende de plage in het vel niet uytgespreyt en is, soo sal de Priester hem Ga naar margenoot10 reyn verklaren; het was eene versweeringe: ende hy sal sijne kleederen wasschen, soo is hy Ga naar margenoot11 reyn.

7

Maer soo de versweeringe in het vel Ga naar margenoot12 gantschelick uytgespreyt is, na dat hy aen den Priester tot sijne reyniginge sal vertoont zijn: soo sal hy andermael aen den Priester vertoont worden.

8

Indien de Priester mercken sal, dat, siet, de versweeringe in het vel uytgespreyt is: soo sal de Priester hem onreyn verklaren; het is melaetsheyt.

9

Wanneer Ga naar margenoot13 de plage der melaetsheyt in een mensche sal zijn: soo sal hy tot den Priester gebracht worden.

10

Indien de Priester mercken sal, dat, siet, een wit geswel in het vel is, ’t welck het hayr in wit verandert heeft: ende Ga naar margenoot14 gesontheyt des Ga naar margenoot15 levendigen vleesches in dat geswel is;[kolom]

11

Dat is eene verouderde melaetsheyt in het vel sijnes vleesches: daerom sal hem de Priester onreyn verklaren; hy en sal hem niet doen opsluyten: want hy onreyn is.

12

Ende soo de Ga naar margenoot16 melaetsheyt in het vel Ga naar margenoot17 gantschelick uytbott, ende de melaetsheyt Ga naar margenoot18 het geheele vel des genen, die de plage heeft, van sijnen hoofde tot sijne voeten, bedeckt heeft; na al het Ga naar margenoot19 gesichte van de oogen des Priesters;

13

Ende de Priester mercken sal, dat, siet, de melaetsheyt sijn geheele vleesch bedeckt heeft, soo sal hy Ga naar margenoot20 hem die de plage heeft, reyn verklaren: Ga naar margenoot21 sy is geheel in wit verandert; Ga naar margenoot22 hy is reyn.

14

Maer ten welcken dage Ga naar margenoot23 levendigh vleesch daer in gesien sal worden, sal hy onreyn zijn.

15

Als dan de Priester dat levendigh vleesch gesien sal hebben, sal hy hem onreyn verklaren: dat levendigh vleesch is onreyn; het is melaetsheyt.

16

Ofte als dat levendigh vleesch verkeert, ende in wit verandert sal worden: soo sal hy tot den Priester komen.

17

Als de Priester hem besien sal hebben, dat, siet, de plage in wit verandert is: soo sal de Priester Ga naar margenoot24 hem die de plage heeft, Ga naar margenoot25 reyn verklaren; hy is reyn.

18

Het vleesch oock, als in het vel des selven eene sweere sal geweest zijn, soo het genesen is,

19

Ende in de paetse van die sweere een wit geswel, ofte eene witte rootachtige blare worden sal, soo Ga naar margenoot26 sal het aen den Priester vertoont worden.

20

Indien de Priester mercken sal, dat, siet, Ga naar margenoot27 haer aensien leeger is dan het vel, ende haer hayr in wit verandert is: soo sal de Priester hem onreyn verklaren; het is de plage der melaetsheyt, sy is door de sweere uytgebott.

21

Wanneer nu de Priester die besien sal hebben, dat, siet, geen wit hayr daer aen en is, ende die niet leeger dan het vel, maer in getrocken is: soo sal de Priester hem seven dagen opsluyten.

22

Soose daer na gantsch in het vel uytgespreyt sal zijn: soo sal de Priester hem onreyn verklaren; Ga naar margenoot28 het is de plage.

23

Maer indien de blare in hare plaetse sal blijven staende, niet uytgespreyt zijnde, het is de Ga naar margenoot29 rove van die sweere, soo sal de Priester hem reyn verklaren.

24

Ofte wanneer in het vel des vleesches een vyerige brant sal geweest zijn: ende Ga naar margenoot30 het gesonde van dien brant, eene wit rootachtige ofte Ga naar margenoot31 witte blare is;

25

Ende de Priester die gesien sal hebben, dat, siet, het hayr op de blare in wit verandert is, ende haer aensien dieper is dan ’t vel, het is melaetsheyt, door den brant is sy uytgebott: daerom sal hem de Priester onreyn verklaren; het is de plage der melaetsheyt.

26

Maer indien de Priester die mercken sal, dat, siet, op de blare geen wit hayr en is, ende sy niet leeger dan het vel, maer in getrocken is: soo sal de Priester hem seven dagen opsluyten.

27

Daer na sal de Priester hem op den sevenden dagh besien: indiense Ga naar margenoot32 gantsch uytgespreyt is in het vel, soo sal de Priester hem onreyn verklaren: het is de plage der melaetsheyt.

28

Maer indien de blare in hare plaetse staende sal blijven, nochte in het vel uytgespreyt, maer in getrocken sal zijn, het is een geswel des brants: daerom sal de Priester hem reyn verklaren; want het de Ga naar margenoot33 rove des brants is.

[Folio 49v\VVetten van de--Melaetsheyt.]
[fol. 49v\VVetten van de--Melaetsheyt.]

29

Voorder als in een man, ofte vrouwe, eene plage sal zijn in’t hooft, ofte in den baert;

30

Ende de Priester de plage sal besien hebben, dat, siet, haer aensien dieper is dan het vel, ende geelachtigh dunne hayr daer op is: soo sal de Priester hem onreyn verklaren, het is schurftheyt, het is melaetsheyt des hoofts, ofte des baerts.

31

Maer als de Priester de plage der schurftheyt sal besien hebben, dat, siet, haer aensien niet dieper en is dan het vel, ende geen Ga naar margenoot34 swart hayr daer op en is: soo sal de Priester hem, die de plage der schurftheyt heeft, seven dagen doen opsluyten.

32

Daer na sal de Priester die plage op den sevenden dagh besien; indien, siet, de schurftheyt niet uytgespreyt, ende daer op geen geelachtigh hayr en is, nochte het aensien der schurftheyt dieper dan het vel is:

33

Soo Ga naar margenoot35 sal hy sich scheeren laten, maer de schurftheyt en sal hy niet scheeren, ende de Priester sal hem, die de schurftheyt heeft, ander mael seven dagen doen opsluyten.

34

Daer na sal de Priester die schurftheyt op den sevenden dagh besien; indien, siet, de schurftheyt in het vel niet uytgespreyt en is, ende haer aensien niet dieper en is dan het vel: soo sal de Priester hem Ga naar margenoot36 reyn verklaren, ende hy sal sijne kleederen wasschen, ende reyn zijn.

35

Maer indien die schurftheyt in het vel gantsch uytgespreyt is, na sijne reyniginge,

36

Ende de Priester hem sal besien hebben, dat, siet, de schurftheyt in het vel uytgespreyt is: de Priester en sal na het geelachtigh hayr Ga naar margenoot37 niet soecken; hy is onreyn.

37

Maer indien die schurftheyt Ga naar margenoot38 na dat hy sien kan, is staende gebleven, ende swart hayr daer op gewassen is, die schurftheyt is genesen; hy is reyn: daerom sal de Priester hem reyn verklaren.

38

Voorder als een man, ofte vrouwe, aen het vel hares vleesches blaren sullen hebben, witte blaren;

39

Ende de Priester sal gemerckt hebben, dat, siet, ingetrockene witte blaren in het vel hares vleesches zijn: ’t is eene witte Ga naar margenoot39 puyste in het vel uytgebott; Ga naar margenoot40 hy is reyn.

40

Ende als een man sijns hoofts hayr sal uyt gevallen zijn: hy is kael, hy is reyn.

41

Ende soo van Ga naar margenoot41 de zijde sijns aengesichts het hayr sijnes hoofts sal uyt gevallen zijn: hy is bles, hy is reyn.

42

Maer soo in de Ga naar margenoot42 kaelheyt, ofte in de blesse, eene witte rootachtige plage is: dat is melaetsheyt, uytbottende in sijne kaelheyt, ofte in sijne blesse.

43

Als de Priester hem sal besien hebben, dat, siet, het geswel van die plage in sijne kaelheyt, of blesse wit rootachtigh is; Ga naar margenoot43 gelijck het aensien der melaetsheyt van het vel des vleesches:

44

Die man is melaetsch, hy is onreyn: de Priester sal hem Ga naar margenoot44 gantschelick onreyn verklaren, sijne plage is op sijn hooft.

45

Voorts sullen de kleederen des Ga naar margenoot45 melaetschen, in den welcken die plage is, Ga naar margenoot46 gescheurt zijn, ende sijn hooft sal ontbloot zijn, ende hy sal de Ga naar margenoot47 bovenste lippe bewimpelen: daer toe sal hy Ga naar margenoota roepen, onreyn, onreyn.

46

Alle de dagen, in dewelcke dese plage aen hem sal zijn, sal hy onreyn zijn, onreyn is hy, Ga naar margenoot48 hy sal alleen woonen: buyten den leger sal sijne wooninge wesen.

47

Voorder als aen een kleet de plage der melaetsheyt sal zijn; aen een wollen kleet, ofte aen een lijnen kleet.

48

Ofte aen den Ga naar margenoot49 scheerdraet, ofte aen den inslagh van lijnen, ofte van wollen, ofte aen vel, ofte aen eenigh Ga naar margenoot50 vellenwerck.[kolom]

49

Ende die plage aen het kleet, ofte aen het vel, ofte aen den scheerdraet, ofte aen den inslagh, ofte aen eenigh vellentuygh groenachtigh, ofte rootachtigh is; het is de plage der melaetsheyt: daerom salse den Priester vertoont worden.

50

Ende de Priester sal de plage besien: ende hy sal Ga naar margenoot51 het gene dat de plage heeft, seven dagen doen opsluyten.

51

Daer na sal hy op den sevenden dagh de plage besien; soo de plage uytgespreyt is aen het kleet, ofte aen den scheerdraet, of aen den inslagh, ofte aen het vel, tot wat werck dat vel soude mogen gemaeckt zijn; die plage is eene Ga naar margenoot52 knagende melaetsheyt, Ga naar margenoot53 het is onreyn.

52

Daerom sal hy dat kleet, ofte die werpte, ofte dien inslagh van wollen, ofte van linnen, ofte alle vellentuygh, daer in die plage sal zijn, verbranden: want het is eene knagende melaetsheyt; het sal met vyer verbrant worden.

53

Doch indien de Priester sal sien, dat, siet, de plage aen het kleet, ofte aen den scheerdraet, oft aen den inslagh, ofte aen eenigh vellentuygh niet uytgespreyt en is:

54

Soo sal de Priester gebieden, dat men het gene, daer aen die plage is, wassche; ende hy sal dat ander mael seven dagen doen opsluyten.

55

Als de Priester na dat het gewasschen is, de plage sal besien hebben, dat, siet, de plage hare Ga naar margenoot54 gedaente niet verandert en heeft, ende de plage niet uytgespreyt en is; het is onreyn, ghy sult het met den vyere verbranden: het is eene Ga naar margenoot55 ingravinge Ga naar margenoot56 aen sijne achterste, ofte, aen sijne voorste zijde.

56

Indien nu de Priester mercken sal, dat, siet, die plage, na datse sal gewasschen zijn, ingetrocken is: dan sal hyse van het kleet, ofte van het vel, ofte van den scheerdraet, of van den inslagh af scheuren.

57

Maer soose noch aen het kleet, ofte aen den scheerdraet, ofte aen den inslagh, ofte aen eenigh vellentuygh gesien wort, het is uytbottende [melaetsheyt:] ghy sult het gene daer aen de plage is, met vyer verbranden.

58

Maer het kleet, ofte de werpte, ofte den inslagh, ofte alle vellentuygh, dat ghy gewasschen sult hebben; als de plage daer van geweken sal zijn; dat sal ander mael gewasschen worden, ende het sal reyn zijn.

59

Dit is de wet van de plage der melaetsheyt, van een wollen, ofte linnen kleet, ofte eene werpte, ofte eenen inslagh, ofte alle vellentuygh: om dat reyn te verklaren, ofte onreyn te verklaren.

margenoot1
Hebr. verheffinge.
margenoot2
Ofte, een teecken van de plage der melaetsheyt: die wel met rechten een plage genaemt wort, niet alleen in dit cap. maer oock ond. 14.3. Deuter. 24.8. etc. want dese melaetsheyt was een soorte van quade schurfdigheyt, seer smettelick, ende by den menschen ongeneselick geacht, onderscheyden van de sieckte, die wy in dese landen laserije, ofte, melaetsheyt noemen, als veel swaerder dan dese zijnde.
margenoot3
Het woordeken in wort hier, gelijck in eenige volgende versen, in gevoeght uyt ond. versen 17, 16. alwaer het uytgedruckt staet.
margenoot4
D. het uytwijsen der plage, na datse haer in’t gesichte, ende oordeel des Priesters vertoont.
margenoot5
Hebr. ontreynigen, ofte, onreyn maken, D. onreyn verklaren ende uytspreken. Alsoo onder vers 11, en 15. etc. soo is reynigen ende reyn maken soo veel, als reyn verklaren ende uyt spreken, onder vers 6, ende 13. etc.
margenoot6
T.w. des genen, die de plage heeft.
margenoot7
Hebr. die plage, D. de persoon die de plage heeft, ofte, met de plage bevangen is. Alsoo ond. versen 12, 13, 17, 31, etc.
margenoot8
Hebr. in sijnen oogen, D. na dat hy met sijn oogen sien, ende met sijn verstant oordeelen kan. Alsoo ond. vers 37.
margenoot9
Ofte, ingekrompen, ofte, verduystert.
margenoot10
Hebr. reynigen, ofte, reyn maken, D. reyn verklaren, uytspreken. Siet bov. op vers 3.
margenoot11
T.w. van de plage der melaetsheyt: gelijck af te nemen is uyt het volgende vers 8.
margenoot12
Hebr. uytspreydende uytgespreyt, D. gantschelick, ofte, seer uytgespreyt. Soo oock ond. versen 22, 27, 35.
margenoot13
Siet bov. op het vers 2.
margenoot14
Hebr. levendigheyt.
margenoot15
Verstaet, dat noch sijn gevoelen heeft. Want door de melaetsheyt wort het als verstorven, dat het ongevoeligh wort. Ende merckt hier, als oock ond. vers 14. een algemeyn teecken om wel van dese melaetsheyt te oordeelen: Namelick waer levendigh ofte gesont vleesch, met het ongesonde van verscheydene coleuren vermenght was, dat sulcks de rechte melaetsheyt was: daer en tegen waer eenderley coleur gesien wert, dat sulcks eenigh ander gesweer, ofte gebreck was.
margenoot16
D. geswel, dat schijnt melaetsheyt te wesen, ofte het teecken der melaetsheyt. Alsoo in ’t volgende vers.
margenoot17
Hebr. uytbottende uytbott.
margenoot18
Hebr. het geheele vel der plage, D. des genen, die de plage heeft. Siet boven op het vers 4. ende op het volgende.
margenoot19
D. aenschouwen, ende oordeelen des Priesters.
margenoot20
Hebr. de plage reyn verklaren, D. hem die de plage heeft. Alsoo ond. vers 17. etc.
margenoot21
T.w. de plage.
margenoot22
D. hy, die de plage der melaetsheyt scheen te hebben, is vry van deselve.
margenoot23
T.w. vermenght met het vleesch dat wit geworden was, zijnde de verscheydentheyt der coleuren een teecken der melaetsheyt, maer de gelijckformigheyt een teken der gesontheyt, ofte eenige andere versweeringe. siet bov. op ’t vers 10.
margenoot24
Siet bov. op het vers 13.
margenoot25
Hebr. reynigen. siet bov. op het vers 6.
margenoot26
T.w. ’t vleesch, daer aen dat wit geswel, etc. gekomen is.
margenoot27
T.w. der blare ofte des geswels. Dit byvoeghsel is onder vers 25. uytgedruckt.
margenoot28
T.w. der melaetsheyt. Siet bov. vers 20.
margenoot29
D. een lijckteecken des brants: Anders, eene verbrandinge. Alsoo ond. vers 28.
margenoot30
Hebr. de levendigheyt, ofte de gesontheyt des brants. Verstaet het deel des vleesches, dat van den brant genesen, ende weder gesont geworden is.
margenoot31
Verstaet alleen witte.
margenoot32
Hebr. uytspreydende uytgespreyt is. Siet bov. vers 7.
margenoot33
Vergel. boven de aent. op vers 23.
margenoot34
Het welcke een teecken was van reynigheyt ende gesontheyt, onder vers 37. gelijck de geeligheyt een teecken van onreynigheyt, ende ongesontheyt, boven vers 30.
margenoot35
Hebr. hy sal sich scheeren; D. scheeren laten.
margenoot36
T.w. van de plage der melaetsheyt, alsoo boven versen 6, 13. ende ond. versen 37, 39, 40, 41.
margenoot37
D. daer op niet meer letten, ofte acht geven.
margenoot38
Hebr. in sijne oogen. Siet boven op het vers 5.
margenoot39
Ofte, witte vlecke.
margenoot40
T.w. van de plage der melaetsheyt. siet bov. vers 34. alsoo in de twee volgende verssen.
margenoot41
D. van de kruyne tot aen het voorhooft, ende den slagh van den hoofde: welcke kaelheyt eene blesse genaemt wort, ende diese heeft bles.
margenoot42
Hier uyt blijckt dat hier wort gesproken van de kaelheyt ofte blesse, niet die uyt ouderdom, ofte eenigh ander accident, maer uyt melaetsheyt voort komt, ende dat dese, ende niet die, onreyn verklaert wort.
margenoot43
D. hebbende de gedaente, die der melaetsheyt, haer vertoonende in het vel des vleesches, gelijck is.
margenoot44
Hebr. onreyn verklarende, sal hy onreyn verklaren.
margenoot45
Die voor soodanigh van den Priester verklaert was. Den sulcken wort opgeleght, I. verscheurde kleederen te dragen. II. het hooft bloot te hebben. III. sijne opperste lippe te bewinden, ende soo sijnen baert te bedecken. IIII. uyt te roepen wanneer hy yemant sage, dat hy onreyn was. V. buyten het geselschap der menschen te woonen: ende dit alles, eensdeels voor hemselven tot een teecken van droefheyt, ende rouwe: eensdeels voor andere, op datse hem mijden souden, ende van hem niet besmet worden.
margenoot46
Vergel. Gen. 37. de aent. op ’t vers 29.
margenoot47
And. knevelbaert. Vergel. Ezech. 24.17. ende Micha 3.7.
margenoota
Thren. 4.15.
margenoot48
Siet Num. 5.2. ende 12.14. 2.Reg. c. 15. vers 5. 2.Chro. cap. 26. vers 21. Luce cap. 17. vers 12.
margenoot49
And. genaemt scheeringe, werpte, ofte, keten.
margenoot50
Of, bontwerck,
margenoot51
Hebr. de plage seven dagen opsluyten, Dat is, dat de plage heeft, ofte, daer aen de plage is. Vergel. bov. de aent. op ’t vers 4.
margenoot52
And. steeckende, of, wee doende, D. die smerte, ende schade den mensche, die dat kleet gebruyckt, veroorsaken sal.
margenoot53
T.w. de stoffe, dingh, ofte goet, daer aen de plage is: alsoo in het eynde van het volgende vers.
margenoot54
Hebr. oogen.
margenoot55
Of, in-eetinge, inbijtinge.
margenoot56
Hebr. in sijne kaelheyt, of, in sijne blesse. Verstaet door de kaelheyt de achterste ofte binnenste zijde van een kleet, genaemt de averechte zijde, die in het dragen naest het lichaem is; ende door de blesse, de voorste, ofte buytenste zijde, die in het dragen voor de oogen is, genaemt de rechte zijde. Andere verstaen door de kaelheyt een kleet dat door oudtheyt sijn wolle ende hayr verloren heeft, ende melaetsch geworden is; maer door de blesse, als eenige melaetsheyt het kleet van sijne wolle berooft heeft.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken