Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xvj. Capittel.

Godt beveelt den Overpriester in het heylighdom te gaen, om eene algemeene versoeninge te doen, vers 1, etc. met een bericht wanneer, ende waer mede hy dat doen sal, 3. ende na wat order in het offeren, ende het bedienen van andere ceremonien, die hier in het lange beschreven worden, 6. Waer by dan komt een voorschrift van den schuldigen plicht des geheelen volcks, 29. met deses Capittels besluyt, 34.

1

ENde de HEERE sprack tot Mose, Ga naar margenoota na dat de Ga naar margenoot1 twee sonen Aarons gestorven waren: als sy hen genadert hadden voor het aengesicht des HEEREN, ende gestorven waren.

2

De HEERE dan seyde tot Mose; Spreeckt tot uwen broeder Aaron, Ga naar margenootb dat hy niet t’aller tijt en gae in het Ga naar margenoot2 Heylige; bin-[kolom]nen den Ga naar margenoot3 voorhangh, voor het Ga naar margenoot4 versoendecksel, dat op de Arke is, op dat hy niet en sterve; want ick in eene wolcke op het versoendecksel Ga naar margenoot5 verschijne.

3

Hier mede sal Aaron in dat Heylige gaen; met Ga naar margenoot6 eenen varre, Ga naar margenoot7 eenen jongen runt ten sond-offer, ende eenen ram ten brand-offer.

4

Hy sal den Ga naar margenoot8 heyligen linnen rock aen doen, ende een linnen onderbroeck sal aen sijnen vleesche zijn, ende met eenen linnen gordel sal hy hem gorden, ende met den linnen hoet bedecken: dit zijn Ga naar margenoot9 heylige kleederen, daerom sal hy sijn vleesch met water baden, als hyse sal aendoen.

5

Ende van de vergaderinge der kinderen Israëls sal hy nemen twee geytenbocken ten sond-offer: ende eenen ram ten brand-offer.

6

Daer na sal Aaron den varre des sond-offers, die voor hem sal zijn, offeren: ende sal Ga naar margenootc voor sich, ende voor sijn Ga naar margenoot10 huys versoeninge doen.

7

Hy sal oock beyde de bocken nemen: ende hy sal die stellen voor het aengesicht des HEEREN, aen de deure der Tente der t’samenkomste.

8

Ende Aaron sal de loten over die twee bocken Ga naar margenoot11 werpen: een lot voor den HEERE, ende een lot voor Ga naar margenoot12 den wechgaenden bock.

9

Dan sal Aaron den bock, op den welcken het lot voor den HEERE sal gekomen zijn, toe brengen: ende sal hem ten sond-offer maken.

10

Maer den bock op den welcken het lot sal gekomen zijn, om eenen wechgaenden bock te zijn, sal levendigh voor het aengesicht des HEEREN gestelt worden, om Ga naar margenoot13 door hem versoeninge te doen: op dat men hem Ga naar margenoot14 als eenen wechgaenden bock na de woestijne uyt late.

11

Aaron dan sal den varre des sond-offers, die voor hemselven sal zijn, toe brengen, ende voor hemselven, ende voor sijn huys versoeninge doen: ende sal den varre des sond-offers, die voor hemselven sal zijn, slachten.

12

Hy sal oock een wieroockvat Ga naar margenoot15 vol Ga naar margenoot16 vyerige kolen nemen van den altaer, van voor het aengesicht des HEEREN, ende sijne Ga naar margenoot17 handen vol Ga naar margenoot18 reuckwercks van welrieckende specerijen, kleyn gestooten: ende hy sal het binnen den Ga naar margenoot19 voorhangh dragen.

13

Ende hy sal dat reuckwerck op het vyer leggen voor het aengesicht des HEEREN: op dat de Ga naar margenoot20 nevel des reuckwercks het versoendecksel, het welcke is op het getuygenisse, Ga naar margenoot21 bedecke, ende dat hy niet en sterve.

14

Ga naar margenootd Ende hy sal van den bloede des varren nemen, ende sal met sijnen vinger Ga naar margenoot22 op het versoendecksel oostwaert sprengen: ende voor dat versoendecksel sal hy seven mael met sijnen vinger van dat bloet sprengen.

15

Daer na sal hy den bock des sond-offers, die voor ’t volck sal zijn, slachten, ende sal sijn bloet tot binnen in den voorhangh dragen: ende sal met sijn bloet doen, gelijck als hy met het bloet des varren gedaen heeft, ende sal dat sprengen, op het versoendecksel, ende voor het versoendecksel.

16

Soo sal hy voor Ga naar margenoot23 het Heylige van wegen de onreynigheden der kinderen Israëls, ende van wegen hare overtredingen na alle hare sonden versoeninge doen: ende

[Folio 51v\Versoeninge. Offer-plaetse.]
[fol. 51v\Versoeninge. Offer-plaetse.]

alsoo sal hy doen aen de Tente der t’samenkomste, welcke met hen Ga naar margenoot24 woont in het midden harer onreynigheden.

17

Ende geen mensche en sal in de Tente der t’samenkomste zijn, als Ga naar margenoot25 hy sal in gaen, om in Ga naar margenoot26 het Heylige versoeninge te doen, tot dat hy sal uyt komen: alsoo sal hy versoeninge doen voor hemselven, ende voor sijn huys, ende voor de geheele gemeynte Israëls.

18

Daer na sal hy tot den Ga naar margenoot27 altaer, die voor het aengesicht des HEEREN is, Ga naar margenoot28 uyt komen, ende versoeninge voor den selven doen: ende hy sal van het bloet des varren, ende van het bloet des bocks nemen, ende Ga naar margenoot29 doen het rontom op de hoornen des altaers.

19

Ende hy sal daer op van dat bloet met sijnen vinger seven mael sprengen: ende hy sal Ga naar margenoot30 dien reynigen, ende heyligen van de onreynigheden der kinderen Israëls.

20

Als hy nu sal ge-eyndight hebben van het Heylige, ende de Tente der t’samenkomste, ende den Altaer te versoenen: soo sal hy dien levendigen bock Ga naar margenoot31 toe brengen.

21

Ende Aaron sal beyde sijne handen op het hooft des levendigen bocks Ga naar margenoot32 leggen, ende sal daer op alle de ongerechtigheden der kinderen Israëls, ende alle hare overtredingen, na alle hare sonden, belijden: ende hy sal die op het hooft des bocks leggen, ende sal [hem] door de hant eens mans Ga naar margenoot33, die voor handen is, na de woestijne uyt laten.

22

Alsoo sal die bock op hem alle hare ongerechtigheden in een Ga naar margenoot34 afgesondert lant wech dragen: ende Ga naar margenoot35 hy sal dien bock in de woestijne uyt laten.

23

Daer na sal Aaron komen in de Tente der t’samenkomste, ende sal de linnen kleederen uyt doen die hy aengedaen hadde, als hy in het Heylige gingh: ende hy salse daer laten.

24

Ende hy sal sijn vleesch in de Ga naar margenoot36 heylige plaetse met Ga naar margenoot37 water baden, ende sijne kleederen aen doen: dan sal hy uyt gaen, ende sijn brand-offer, ende het brand-offer des volcks bereyden, ende voor hem, ende voor het volck versoeninge doen.

25

Oock sal hy het vet des sond-offers op den Ga naar margenoot38 altaer aensteken.

26

Ende die den bock Ga naar margenoot39 welcke een wechgaende bock was, sal uyt gelaten hebben, sal sijne kleederen wasschen, ende sijn vleesch met water baden: ende daer na sal hy in het leger komen.

27

Maer Ga naar margenoote den varre des sond-offers, ende den bock des sond-offers, welcker bloet in gebracht is, om versoeninge te doen Ga naar margenoot40 in het Heylige, sal men tot buyten den leger uytvoeren: doch hare vellen, haer vleesch, ende haer mist, sullense met vyer verbranden.

28

Die nu de selve verbrant, sal sijne kleederen wasschen, ende sijn vleesch met water baden: ende daer na sal hy in ’t leger komen.

29

Ende [dit] sal voor u tot een Ga naar margenoot41 eeuwige insettinge zijn: Ga naar margenootf Ghy sult in de Ga naar margenoot42 sevende maent, op den tienden der maent Ga naar margenoot43 uwe zielen Ga naar margenoot44 verootmoedigen, ende geen werck doen, inboorlingh, noch vreemdelingh, die in het midden van u als vreemdelingh verkeert.

30

Want op dien dagh sal Ga naar margenoot45 hy voor u Ga naar margenoot46 versoeninge doen, om u te reynigen: van alle uwe sonden sult ghy voor het aengesicht des HEEREN gereynight worden.

31

Dat sal u een Sabbath der ruste zijn, op dat ghy uwe zielen verootmoediget: het is eene Ga naar margenoot47 eeuwige insettinge.

32

Ende de Ga naar margenoot48 Priester, die men gesalft, ende Ga naar margenoot49 wiens hant men gevult sal hebben, om voor sijnen vader het Priester-ampt te [kolom] bedienen, sal de versoeninge doen: als hy de linne kleederen, de Ga naar margenoot50 heylige kleederen, sal aengetrocken hebben:

33

Soo sal hy ’t Ga naar margenoot51 heylige Heylighdom versoenen, ende de Tente der t’samenkomste, ende den Altaer sal hy versoenen: desgelijcks voor de Priesteren, ende voor al het volck der Gemeynte, sal hy versoeninge doen.

34

Ende dit sal u tot eene eeuwige insettinge zijn, om voor de kinderen Israëls van alle hare sonden Ga naar margenootg een mael des jaers versoeninge te doen: ende men dede, gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.

margenoota
Boven 10.1, 2.
margenoot1
Namelick, Nadab, ende Abihu, die de Heere, om datse met vreemt vyer voor hem verscheenen, gedoot hadde. Siet bov. 10.1, 2.
margenootb
Exod. 30.10. Hebr. 9.7.
margenoot2
Hebr. heyligheyt, dat heyligh is, heylige plaetse. Verstaet hier ende onder versen 3, 17, 27. het Heylige der Heyligen, de innerste plaetse des Tabernakels, onderscheyden van het voorste deel, dat gewoonlick het Heylige geheeten wort. Siet Exod. 26.33, 34. Hebr. 9.2, 3.
margenoot3
Siet boven 4. op het vers 6.
margenoot4
Siet Exod. 25. versen 17, 18, etc.
margenoot5
T.w. ordinaerlick, ende op eene sichtbare wijse; het welcke u tot eene heylige vreese, ende eerbiedinge moet verwecken. Vergel. Exod. 3.5. 1.Reg. c. 8. versen 11, 12. ende de aent.
margenoot6
Met het bloet van den geslachten varre, gelijck blijckt ond. uyt het vers 14.
margenoot7
Hebr. den soon eens runts.
margenoot8
Hebr. den linnen rock der heyligheyt: alsoo oock in ’t volgende deses vers, kleederen der heyligheyt: dat is, heylige kleederen, soo genoemt, om datse tot een heyligh gebruyck behoorden. Alsoo oock Exod. 28.2. in welcken sin oock andere dingen heyligh genoemt worden. Exo. c. 29. vers 31. ende 30. vers 25. onder 22.4. 2.Chron. 5.5.
margenoot9
Verstaet by dese, die hier genoemt worden, oock de andre, dewelcke in het lange verhaelt staen, Exod. 28. vers 4, etc. ende vergel. vers 43.
margenootc
Hebr. 7.27, 28.
margenoot10
D. huysgesin. Siet Gen. 7. op het vers 1.
margenoot11
Hebr. geven. Te weten, om te vernemen, welcken de Heere wilde geslacht hebben ten sond-offer, ende welck men in de woestijne ofte in het velt soude uyt laten.
margenoot12
Hebr. Azazel. Dit woort komende (na het meeste gevoelen) van twee woorden, welcker een beteeckent eene geyte, het andere, wech gaen. Het schijnt soo veel te bedieden als den levendigen bock, die los gelaten wiert, om vvech te gaen, of, de de plaetse, daer henen hy wech gelaten vvort. Siet dit woort oock onder versen 10, 26.
margenoot13
Ofte, met hem, ofte, op hem.
margenoot14
Of, na Azazel, D. tot de plaetse alsoo genaemt.
margenoot15
Hebr. de volheyt des vvieroockvats. alsoo in het volgende, de volheyt der handen, dat is, de handen vol. ende, de volheyt des huys, voor, het huys vol, Num. c. 22. vers 18. Item, de volheyt van een schale, voor een schale vol, Iudic. 6.38.
margenoot16
Hebr. kolen des vyers, D. die vyerigh, ontsteecken, ende gloeijende zijn. Alsoo 2.Sam. 22. vers 13. Ezech. 1.13. Rom. 12.20.
margenoot17
Hebr. vuysten.
margenoot18
Siet de beschrijvinge van dit reuckwerck, Exod. c. 30. versen 34, 35, 38.
margenoot19
Siet boven op het vers 2.
margenoot20
Hebr. vvolcke.
margenoot21
T.w. op dat alsoo de Priester verhindert worde het teecken der Goddelicker tegenwoordigheyt te sien.
margenootd
Boven 4.6. Hebr. 9.25. ende 10.4.
margenoot22
Hebr. op het aengesicht des versoendecksels: alsoo in ’t volgende van dit vers. Dese besprenginge geschiedde maer een mael; Doch de andere, die op de plaetse voor het versoendecksel gedaen wert, geschiedde seven mael. Siet bov. 4.6.
margenoot23
Wat het zy, eenige plaetse te versoenen, wort hier, ende in ’t volgende 19. vers aengewesen; namelick, die van de ceremoniale, ende morale onreynigheden, die daer aen, ofte daer in mochten zijn, ofte begaen zijn, door offerhanden reyn te maken, ende te ontsondigen. Vergel. boven cap. 8. vers 15. ende 14.49, 52, 53. ende hier onder versen 19, 20.
margenoot24
D. is; ende blijft in’t midden van hen, die vele onreynigheden hebben.
margenoot25
T.w. de Hoogepriester.
margenoot26
Het Heylige der Heyligen, als boven vers 2.
margenoot27
Verstaet den altaer des brand-offers, dewelcke voor het aengesicht des Heeren wort geseyt te zijn, om de reden boven gemelt, cap. 1. op het vers 3.
margenoot28
T.w. uyt het eerste ofte voorste deel des Tabernakels, gelijck dit af te nemen is uyt het naestvoorgaende versken, alwaer gesproken wort van des Priesters uytkomste uyt het innerste deel des Tabernakels.
margenoot29
Hebr. sal geven.
margenoot30
Siet boven op het vers 16. ende ond. vers 20.
margenoot31
And. offeren.
margenoot32
Hebr. steunen. siet bov. 1. op ’t vers 4.
margenoot33
Hebr. eens getijdigen, D. sekeren, bequamen mans, die by de hant is, ofte den tijt heeft, ofte gewent is, daer toe gebruyckt te worden.
margenoot34
Hebr. Lant der afsonderinge, Dat is, dat onbewoont is, ende van het geselschap, ende de verkeeringe der menschen af gesneden, ende verscheyden is.
margenoot35
T.w. die man, die voor handen was.
margenoot36
Siet boven 6. versen 16, 26. ende 10. op het vers 13.
margenoot37
Siet boven 6. op het vers 28.
margenoot38
T.w. den brand-offer altaer. Want op den reuck-altaer was’t verboden soodanige offerhanden te doen, Exod. 30.9.
margenoot39
Siet boven op het vers 8.
margenoote
Boven 6.30. Hebr. 13.11.
margenoot40
Siet boven op het vers 2.
margenoot41
Hebr. insettinge der eeuvvigheyt, alsoo onder versen 31, 34. siet Genes. 13. op vers 15.
margenootf
Onder 23.27.
margenoot42
Genaemt 1.Reg. c. 8. vers 2. Ethanim: ende heden by den Ioden Tisri, sy komt meest over een met onse maent September.
margenoot43
D. lichamen: als Psal. 16.10. ofte uwe persoonen, D. lichamen ende zielen, als Gen. 12.5.
margenoot44
Of, bekommeren, ofte, quellen: D. ernstelick vernederen voor den Heere, met bekentenisse van uwe sonden, met vasten, met bidden, met nalatinge van al het gene dat den lichame aengenaem, ende vermakelick is. Siet dese maniere van spreken oock onder vers 31. Psalm 35.13. Iesa. 58. versen 3, 5. Dan. 10.12.
margenoot45
T.w. de Hoogepriester.
margenoot46
Siet boven 1. op het vers 4.
margenoot47
Siet boven op het vers 29.
margenoot48
D. de Hoogepriester. siet bov. 4. op het vers 3.
margenoot49
Siet boven 7. op het vers 37.
margenoot50
Hebr. de kleederen der heyligheyt, alsoo boven vers 4.
margenoot51
Hebr. het Heylighdom der Heyligheyt.
margenootg
Exod. 30.10. Hebr. 9.7.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken