Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

Gebodt van twee silvere trompetten te maken, met aenwijsinge waer toe, wanneer, hoe, van wien, met wat goede uytkomste sy gebruyckt souden worden, versen 1, 2, etc. Verhael van het op trecken der Israëliten, uyt de woestijne Sinai, na de woestijne Paran, 11. In wat order datse gereyst zijn, 14. Het versoeck Mose aen Hobab sijnen schoonvader, dat hy met hem trecken wilde, 29. Voortgangh der reyse, 33. Het gebedt van Mose gebruyckt, als de Arke verdragen, ende neder geset wert, 35.

1

VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

2

Maeckt u Ga naar margenoot1 twee silvere trompetten; van Ga naar margenoot2 dicht werck sult ghyse maken: ende sy sullen u zijn Ga naar margenoot3 tot de t’samenroepinge der vergaderinge, ende tot den optocht der legeren.

3

Als Ga naar margenoot4 sy Ga naar margenoot5 met deselve Ga naar margenoot6 blasen sullen, dan sal de geheele vergaderinge tot u vergadert worden, aen de deure van de Tente der t’samenkomste.

4

Maer alsse met de eene sullen blasen, dan sullen tot u vergadert worden de Overste, de hoofden der duysenden Israëls.

5

Als ghy met Ga naar margenoot7 een gebroken geklanck Ga naar margenoot8 blasen sult, dan sullen de legers die tegen het Oosten gelegert zijn, op trecken.

6

Maer als ghy ten tweeden male met een gebroken geklanck blasen sult, sullen de legers die tegen het Zuyden legeren, op trecken: met een gebroken geklanck sullen sy blasen tot hare optochten.

7

Maer in het versamelen van de gemeynte, sult ghy blasen, doch geen gebroken geklanck maken.

8

Ende de sonen Aarons, de Priesters, sullen met die trompetten blasen: ende sy sullen u-lieden zijn tot Ga naar margenoot9 eene eeuwige insettinge by uwe geslachten.

9

Ende wanneer ghylieden in u lant ten strijde sult trecken tegen den vyant, die u benauwt, sult ghy oock met die trompetten een gebroken geklanck maken: Ga naar margenoot10 soo sal uwer gedacht worden voor’t aengesicht des HEEREN uwes Godts, ende ghy sult van uwe vyanden verlost worden:

10

Desgelijcks ten dage uwer Ga naar margenoot11 vrolick-[kolom]heyt, ende in uwe Ga naar margenoot12 gesette hooghtijden, ende in de Ga naar margenoot13 beginselen uwer maenden, sult ghy oock met de trompetten blasen over uwe brand-offeren, ende over uwe danck-offeren: ende sy sullen u Ga naar margenoot14 ter gedachtenisse zijn voor ’t angesichte uwes Godts; ick ben de HEERE uwe Godt.

11

Ende ’t geschiedde in het tweede jaer, in de Ga naar margenoot15 tweede maent, op den twintighsten van de maent; dat de Ga naar margenoot16 wolcke verheven wert, van boven den Tabernakel Ga naar margenoot17 der getuygenisse.

12

Ende de kinderen Israëls togen op Ga naar margenoot18 na hare tochten uyt de woestijne Sinai: ende de wolcke Ga naar margenoot19 bleef in de woestijne Ga naar margenoot20 Paran.

13

Alsoo togen sy voor eerst op, na de Ga naar margenoot21 mont des HEEREN, door de Ga naar margenoot22 hant Mose.

14

Want Ga naar margenoot23 voor eerst toogh op de baniere van het leger der kinderen Iuda, Ga naar margenoota na hare heyren: Ga naar margenootb ende over sijn heyr was Nahesson de sone Amminadabs.

15

Ende over het heyr van den stam der kinderen Issaschars, was Nethaneël de sone Zuars.

16

Ende over het heyr van den stam der kinderen Zebulons, was Eliab de sone Helons.

17

Doe wert de Tabernakel af genomen, ende de sonen Gersons, ende de sonen van Merari Ga naar margenoot24 togen op, dragende den Tabernakel.

18

Daer na toogh op de baniere van het leger Rubens, na hare heyren: ende over sijn heyr was Elizur de sone Sedeurs.

19

Ende over het heyr van den stam der kinderen Simeons, was Selumiël de sone van Zuri Saddai.

20

Ende over het heyr van den stam der kinderen Gads, was Eljasaph de sone Dehuëls.

21

Doe togen op de Kohathiten, dragende Ga naar margenootc het heylighdom: ende [de Ga naar margenoot25 andere] richteden den Tabernakel op, tegen dat Ga naar margenoot26 dese quamen.

22

Daer na toogh op de baniere des legers der kinderen Ephraims, na hare heyren: ende over sijn heyr was Elisama de sone Ammiuds.

23

Ende over het heyr van den stam der kinderen Manasses, was Gamaliël, de sone Pedazurs.

24

Ende over het heyr van den stam der kinderen Benjamins; was Abidan de sone van Gideoni.

25

Doe toogh op de baniere des legers der kinderen Dan, Ga naar margenoot27 t’samen sluytende alle de legeren, na hare heyren: ende over sijn heyr was Ahiëzer de sone van AmmiSaddai.

26

Ende over het heyr van den stam der kinderen Asers; was Pagiël, de sone Ocrans.

27

Ende over het heyr van den stam der kinderen Naphthali, was Ahira, de sone Enans.

28

Ga naar margenoot28 Dit waren de tochten der kinderen Israëls, na hare heyren, als sy reysden.

29

Mose nu Ga naar margenoot29 seyde tot Ga naar margenoot30 Hobab den sone Ga naar margenoot31 Reguëls, des Midianiters, den schoonvader van Mose: Wy reysen na die plaetse, van dewelcke de HEERE ge-

[Folio 64r\Lust tot vleesch.]
[fol. 64r\Lust tot vleesch.]

seyt heeft, Ick sal u die geven: gaet met ons, ende wy sullen u wel doen; want de HEERE heeft over Israël Ga naar margenoot33 het goede gesproken.

30

Doch hy seyde tot hem: Ga naar margenoot34 Ick en sal niet gaen; maer ick sal na mijn lant, ende na mijne maeghschap gaen.

31

Ende hy seyde; En verlaet ons doch niet: want dewijle ghy weet dat wy ons legeren in de woestijne, soo sult ghy ons tot Ga naar margenoot35 oogen zijn.

32

Ende het sal geschieden, als ghy met ons sult gaen; ende het selve goet geschieden sal, daer mede de HEERE by ons wel doen sal, dat wy u oock wel doen sullen.

33

Soo togen sy drie daghreysen van den Ga naar margenoot36 bergh des HEEREN: ende de Arke des Ga naar margenoot37 verbonts des HEEREN Ga naar margenoot38 reysde voor haer aengesichte drie daghreysen, om voor hen eene rustplaetse uyt te speuren.

34

Ende de wolcke des HEEREN was des daeghs over hen, als sy uyt het leger verreysden.

35

Het geschiedde nu in het optrecken van de Arke, dat Mose seyde: Ga naar margenootd Staet op HEERE, ende Ga naar margenoot39 laet uwe vyanden verstroyt werden, ende uwe haters van u aengesichte vlieden.

36

Ende als sy rustede, seyde hy: Ga naar margenoot40 Komt weder HEERE [tot] de Ga naar margenoot41 tien duysenden der duysenden Israëls.

margenoot1
Welcker gebruyck was driederley, I. om de vergaderinge t’samen te roepen, vers 2. T.w. de Kerckelicke, versen 3, 7, en 10. ende de Burgerlicke, vers 4. II. om het leger te doen verreysen, versen 2, 5, 6. III. om de krijghsmannen te doen wapenen, ende op te maken ten strijde tegen de vyanden, vers 9.
margenoot2
Ofte, geslagen werck. siet bov. 8. op vers 4. alwaer gesproken wort van den Kandelaer die van dichten goude gemaeckt was.
margenoot3
D. om de vergaderinge t’samen te roepen, ende de legeren te doen op trecken.
margenoot4
T.w. de Priesteren, dien dat te doen toe quam. siet ond. vers 8.
margenoot5
D. met beyde, gelijck blijckt uyt de vergelijckinge met het volgende vers.
margenoot6
Te weten, niet met eenen gebrokenen toon, als ond. versen 5, 6, 7. maer met een effen, ende gelijck doorgaende geluydt: als uyt de tegenstellinge der selver verssen af te nemen is.
margenoot7
Verstaet hier door, dat niet altijt eenderley, effen, ende gelijck, maer verscheyden, tusschen gesneden, bevende, ende ongelijck geluydt maeckt. Ende soo wort het Hebr. woort genomen in de volgende versen 6, 7, 9.
margenoot8
Te weten, op de eerste reyse: gelijck af te nemen is uyt de tegenstellinge van het volgende vers.
margenoot9
Hebr. insettinge der eeuwigheyt. siet Genes. 13. op vers 15.
margenoot10
Verstaet niet dat de verlossinge, ende het welvaren des volcks aen het blasen der trompetten hingh, maer datse dese niet en moesten laten luyden, ende ten strijde trecken, dan na Godes bevel, ende op sijne hulpe steunende: in welcken gevalle het geklanck der trompetten hen een teecken wert van Godes bystant. Hoe de gedachtenisse Gode toegeschreven wort, siet Genes. cap. 8. op vers 1.
margenoot11
D. als de HEERE u eene merckelicke straffe af genomen, ofte sonderlinge weldaet bewesen sal hebben: waer over sy dan vrolick waren, ende Godt opentlick in de vergaderinge danckten. Siet Psalm 48. ende 118.
margenoot12
In dewelcke hen de eerlicke vreughde niet alleen toegelaten, maer oock bevolen was, Deut. 16. vers 14.
margenoot13
Hebr. hoofden, alsoo onder 28.11. Siet hier van een exempel Nehem. 8. vergelijckende het 1. vers met het 10. ende 11.
margenoot14
De sin is, Dat de Heere hen genadigh soude wesen, ende goet doen, als sy na sijn bevel te samen souden komen, om hem voor sijne weldaden te loven ende te dancken. Vergel. hier mede het voorgaende vers, ende de aenteeck.
margenoot15
Siet van dese maent bov. c. 1. op vers 1.
margenoot16
Van dewelcke gesproken is bov. 9. vers 15.
margenoot17
Siet bov. 1. op vers 50.
margenoot18
D. in sulcke order, als Godt hen te reysen bevolen, ende voor geschreven hadde, bov. cap. 2.
margenoot19
Hebr. woonde, D. rustede.
margenoot20
Siet Gen. 14. op ’t vers 6. Eer de kinderen Israëls ten vollen in dese woestijne quamen, soo hadden sy te voren noch eene legerplaetse gehadt, genaemt Tabeera, onder 11. vers 3. Daer na noch eene andere genaemt Kibroth-Taava, onder cap. 11. vers 34. ende dan noch eene derde genaemt Hazeroth, ond. 11.35. Van daer zijn sy eyndelick gekomen in de woestijne Paran, onder cap. 12. vers 16.
margenoot21
D. bevel. Siet Genes. cap. 41. op vers 40.
margenoot22
D. dienst, ofte, beleyt. siet Exod. 4. op vers 13.
margenoot23
D. na de order, die in het leger van Iuda gestelt was, zijnde daer in Overste van duysenden, ende van honderden. Alsoo in’t volgende.
margenoota
Boven 2.3.
margenootb
Boven 1.7.
margenoot24
Dese vertrocken stracks na de baniere der kinderen van Iuda, op dat sy ondertusschen den Tabernakel souden oprichten, tegen dat de Kohathiten souden komen, die het heylighdom, ofte de heylige vaten met den lijve moesten dragen. siet vers 21.
margenootc
Boven 4.4.
margenoot25
Nam. de Gersoniten ende Merariten, die voor getogen waren met het leger des stams van Iuda, gelijck te sien is uyt het voorgaende vers 17.
margenoot26
Namel. de Kohathiten.
margenoot27
Hebr. vergaderende alle de legeren. Dit wert aldus gestelt, omdat de stam Dan met de twee andere, hem by gevoeght, de achtertocht maeckten, ende alsoo alle de voorgaende gelijck besloten heeft, op dat niemant soude achter blijven. Aldus wert oock van de achtertocht gesproken. Iosu. cap. 6. vers 13.
margenoot28
Dat is, dit was de order, die de Israëliten hielden in het verreysen, ende voort trecken.
margenoot29
Ofte, hadde geseyt, want sommige meynen dat dit geschiet is, als hy eerst tot hem in de woestijne gekomen was, Exod. cap. 18. vers 27.
margenoot30
Men houdt desen geweest te zijn deselve, die Exod. cap. 18. vers 1. wert Iethro genaemt.
margenoot31
Hebr. Reüel, ofte, Rehuël.
margenoot33
Vergel. Genes. cap. 18. vers 19.
margenoot34
Eenige meynen dat hy dit absolutelick weygert, alleene voor dien tijt, ende dat hy eerst wilde na huys gaen, doch daer na soude weder gekeert zijn tot de Israëliten, om dat de Schrifture vermelt dat sijne nakomelingen onder deselve gewoont hebben, Iud. c. 1. vers 16. ende c. 4. versen 11, 17. 1.Sam. c. 15. vers 6. 2.Reg. c. 10. vers 15. 1.Chro. c. 2. vers 55. Ier. 35. vers 2.
margenoot35
Hebr. tot twee oogen, D. tot eenen bequamen leytsman ofte weghwijser, om ons door desen ongebaenden, onbekenden, ende woesten wegh, die u beter dan ons bekent is, ten besten te geleyden. And. ende ghy zijt onse oogen geweest.
margenoot36
Verstaet het geberghte van Sinai, ende Horeb, genaemt de bergh des Heeren, om dat hem Godt daer geopenbaert, ende sijne wet gegeven hadde. siet Exo. c. 3. vers 1. ende 33.6. Deut. 1.2. 1.Reg. cap. 19. vers 8.
margenoot37
Soo genoemt, om dat in deselve waren de twee steenen tafelen, die Moses daer in geleyt hadde, als de Heere een verbont sloegh met de kinderen Israëls uyt Egypten treckende, na het lant van Canaan, Exod. 25.16. 1.Reg. 8.9. 2.Chron. 5.10.
margenoot38
Te weten, gedragen zijnde van de Priesteren, Deuter. cap. 31. vers 9.
margenootd
Psalm 68. vers 2.
margenoot39
And. uwe vyanden sullen verstroyt worden, ende, etc.
margenoot40
Anders, rust Heere by de tien, etc.
margenoot41
D. tot de seer groote menighte der kinderen Israëls, die by na ontallick is.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken