Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xv. Capittel.

Wanneer ende hoe sy het Vry-jaer moesten houden, vers 1, etc. Een ernstigh bevel van het besorgen der armen in Israël met belofte van Godes zegen, 7. Van de vrylatinge der gekochte Hebreische knechten ende maeghden, Item, hoe men met hen soude handelen, indien sy begeerden te blijven, 12. Van het heyligen des eerstgeboren vees, 19.

1

Ga naar margenoota TEn Ga naar margenoot1 eynde van seven jaren sult ghy eene Ga naar margenoot2 vrylatinge Ga naar margenoot3 maken.

2

Dit nu is de Ga naar margenoot4 sake der vrylatinge, dat yeder Ga naar margenoot5 schultheere, die sijnen naesten sal geleent hebben, vry late: hy en sal sijnen naesten ofte sijnen broeder niet manen; Ga naar margenoot6 dewijle men Ga naar margenoot7 den HEERE eene vrylatinge heeft uytgeroepen.

3

Den vreemden sult ghy manen: maer wat ghy Ga naar margenoot8 by uwen broeder hebt, sal uwe hant vry laten:

4

Ga naar margenoot9 Alleenlick, om datter geen Ga naar margenoot10 bedelaer onder u sal zijn: Ga naar margenoot11 want de HEERE sal u Ga naar margenoot12 overvloedighlick zegenen in het lant, dat u de HEERE uwe Godt ten erve sal geven, om het selve erflick te besitten:

5

Indien ghy slechs de stemme des HEEREN uwes Godts Ga naar margenoot13 vlijtighlick sult gehoorsamen: dat ghy waer neemt te doen alle dese geboden, die ick u heden gebiede.

6

Ga naar margenoot14 Want de HEERE uwe Godt sal u zegenen, gelijck als hy u heeft gesproken: soo Ga naar margenootb sult ghy velen volcken leenen, maer ghy en sult niet ontleenen; ende ghy sult over vele volcken heerschen, maer over u en sullen sy niet heerschen.

7

Wanneerder onder u een arme sal zijn,

[Folio 84r\Eerstgeboren. Feesten--Israëls.]
[fol. 84r\Eerstgeboren. Feesten--Israëls.]

Ga naar margenoot15 een uyt uwe broederen, in eene uwer poorten, in u lant, dat de HEERE uwe Godt u geven sal; soo sult ghy u herte niet verstijven, noch uwe hant toesluyten voor uwen broeder, die arm is:

8

Maer ghy sult hem uwe hant Ga naar margenoot16 mildelick op doen: ende sult hem Ga naar margenoot17 rijckelick leenen, Ga naar margenoot18 genoegh voor sijn gebreck, dat hem ontbreeckt.

9

Wacht u, dat in u herte geen Ga naar margenoot19 Belials Ga naar margenoot20 woort en zy, om te seggen; Het sevende jaer, het jaer der vrylatinge, naeckt; dat uwe ooge Ga naar margenoot21 boos zy tegens uwen broeder, die arm is, ende dat ghy hem niet gevet: ende hy over u roepe tot den HEERE, ende Ga naar margenoot22 sonde in u zy.

10

Ga naar margenootc Ghy sult hem Ga naar margenoot23 mildelick geven, ende u herte en sal niet boos zijn Ga naar margenoot24, als ghy hem geeft: want om deser sake wille sal u de HEERE uwe Godt zegenen in al u werck, Ga naar margenoot25 ende in alles waer aen ghy uwe hant slaet.

11

Want Ga naar margenootd de arme Ga naar margenoot26 sal niet ophouden uyt het midden des lants: daerom gebiede ick u, seggende; Ghy sult uwe hant Ga naar margenoot27 mildelick op doen aen uwen broeder, aen Ga naar margenoot28 uwen bedruckten, ende aen uwen armen in u lant.

12

Ga naar margenoote Wanneer uwe broeder, een Ga naar margenoot29 Hebreer, ofte eene Hebreerinne, aen u Ga naar margenoot30 verkocht sal zijn, Ga naar margenoot31 soo sal hy u ses jaren dienen: maer in het sevende jaer sult ghy hem vry van u laten gaen.

13

Ende als ghy hem vry van u gaen laet; soo sult ghy hem niet ledigh laten gaen:

14

Ghy sult hem Ga naar margenoot32 rijckelick opleggen van uwe kudde, ende van uwen dorschvloer, ende van uwe wijnpersse: waer in u de HEERE uwe Godt gezegent heeft, daer van sult ghy hem geven.

15

Ende ghy sult gedencken, dat ghy een dienstknecht in Egyptenlant geweest zijt, ende dat u de HEERE uwe Godt verlost heeft: daerom gebiede ick u heden dese sake.

16

Maer het sal geschieden, als hy tot u seggen sal; Ick sal niet van u uyt gaen: om dat hy u ende u huys lief heeft, Ga naar margenoot33 dewijle hem wel by u is.

17

Soo sult ghy Ga naar margenootf eenen priem nemen, ende Ga naar margenoot34 steken in sijn oore, ende in de deure, ende hy sal Ga naar margenoot35 eeuwighlick uwe dienstknecht zijn: ende aen uwe dienstmaeght sult ghy oock alsoo doen.

18

Het en sal niet Ga naar margenoot36 hardt zijn in uwe oogen, als ghy hem vry van u gaen laet; want Ga naar margenoot37 [als] een dobbel-loons daghlooner heeft hy u ses jaren gedient: soo sal u de HEERE uwe Godt zegenen in alles, dat ghy doen sult.

19

Ga naar margenootg Al het eerstgeborene, dat onder uwe runderen ende onder uwe schapen sal geboren worden, zijnde een manneken, sult ghy den HEERE uwen Godt Ga naar margenoot38 heyligen: ghy en sult niet arbeyden met den eerstgeborenen uwes osses, nochte de eerstgeborene uwer schapen scheeren.

20

Voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts sult ghyse jaer op jaer eten in de plaetse, die de HEERE sal verkiesen; ghy, ende u Ga naar margenoot39 huys.

21

Ga naar margenooth Doch als eenigh gebreck daer aen sal zijn, het zy manck ofte blint, [ofte] eenigh quaet gebreck, soo en sult ghy het den HEERE uwen Godt niet offeren:

22

In uwe poorten sult ghy het eten: de onreyne ende de reyne te samen, als een Ga naar margenoot40 rhee, ende als een hert.

23

Ga naar margenooti Sijn bloet alleen en sult ghy niet eten: Ga naar margenoot41 ghy sult het op d’aerde uytgieten, als water.

[kolom]

margenoota
Exod. 21.2. Ierem. 34.14.
margenoot1
D. in het laetste jaer van alle seven jaren: want het sevende jaer was telckens een jaer der vrylatinge. Vergel. Exod. cap. 21. vers 2. Ier. 34.14. Alsoo worden elders jaren ende dagen geseyt vervult te worden of vervult te zijn, wanneerse eerst aenkomen ofte loopen. siet Deut. 14.28. Ios. 3. vers 2. Ier. 25.12. Luce cap. 2. vers 21. Actor. 2.1.
margenoot2
Of, nalatinge, Het Hebr. woort beteeckent beyds; ende beyds moest men in het sevende jaer doen, schulden na laten, ofte niet inmanen, ende knechten ende maeghden vry laten, ende het lant niet bouwen.
margenoot3
D. houden.
margenoot4
Hebr. het woort: Dat is, het recht ofte wijse. Vergelijckt onder 19.4.
margenoot5
Hebr. alle meester, ofte, heere der inmaninge, ofte, van het geleende sijner hant: D. een yeder, die recht heeft om den schuldenaer te manen, ende sijne hant aen hem, ofte het sijne te slaen. Anders, een yeder heer sal het geleende sijner hant vry laten, het welck hy van sijnen naesten vorderen mochte.
margenoot6
Ofte, wanneer men den HEERE eene vrylatinge heeft uytgeroepen.
margenoot7
Dat is, den Heere ter eeren, die het alsoo bevolen heeft: Anders, eene nalatinge, ofte, vrylatinge des HEEREN, Dat is, die van den HEERE bevolen is.
margenoot8
Dat ghy hem geleent ofte geborght hebt.
margenoot9
Anders, behalven wanneerder geen arme onder u sal zijn, Dat is, indien de schuldenaer rijck is, ende de macht wel heeft om u te betalen. Vergelijckt de drie volgende verssen.
margenoot10
Ofte, nootdruftige.
margenoot11
Anders, wanneer de HEERE u, etc.
margenoot12
Hebr. zegenende zegenen.
margenoot13
Hebr. gehoorsamende gehoorsamen.
margenoot14
And. wanneer.
margenootb
Onder cap. 28. vers 12.
margenoot15
Hebr. uyt, ofte, van een uwer broederen.
margenoot16
Hebr. opdoende opdoen.
margenoot17
Hebr. leenende leenen.
margenoot18
Hebr. de genoeghsaemheyt sijns gebrecks.
margenoot19
Van dit woort siet bov. cap. 13. op vers 13.
margenoot20
Of, sake, dingh.
margenoot21
D. stuer, onvriendelick, dat ghy hem een quaet ende nijdigh gelaet toont. Vergel. ond. 28. vers 54. Prov. 22. op vers 9. ende Matth. 20.15.
margenoot22
Die van Godt aen u gesocht ende gestraft worde.
margenootc
Matth. 5.42. Luce 6.35.
margenoot23
Hebr. gevende geven.
margenoot24
D. het sal u niet verdrieten, ghy sult hem met geen verkeert, onwilligh, onlustigh gemoedt geven, maer blijdelick. Vergel. Rom. 12. vers 8. 2.Cor. 9.7.
margenoot25
Hebr. in alle uytstreckinge, ofte, in allen uytslagh uvver hant. siet bov. 12.7.
margenootd
Matth. 26.11. Ioan. 12.8.
margenoot26
D. daer sullen altijt arme in den lande, of, by u zijn, als Matth. 26.11. Ioan. 12.8.
margenoot27
Hebr. opdoende opdoen.
margenoot28
D. den genen die onder u woont, ende wiens armoed’u bekent is, aen welcken ghy, als uwen broeder, bysonderlick verplicht zijt, als ’t voorgaende ende volgende verklaert.
margenoote
Exod. 21.2. Ierem 34.14.
margenoot29
Siet Gen. 10. op vers 21.
margenoot30
Siet Exod. 21. op vers 2.
margenoot31
And. ende u ses jaren sal gedient hebben: ’t en ware dan, dat het jubeljaer, in een van dien vallende hem vry maeckte.
margenoot32
Hebr. om den hals doende om den hals doen. ’t Hebreeusch woort beteeckent, een hals bant om doen, den hals als met een bant, of, keten omringen. Mose wil seggen, dat men hem rijckelick sal versien, ende vereeren, dat hy met vreughde scheyde.
margenoot33
D. dewijle hy by u wel vaert.
margenootf
Exod. 21.6.
margenoot34
Siet hier van Exod. 21.5, 6.
margenoot35
Hebr. ende hy sal u een dienstknecht der eeuwigheyt zijn, Dat is, den gantschen tijt sijnes levens: alsoo Exod. 21.6. Vergel. Exod. cap. 19. vers 9. 1.Sam. 1.22, etc. Psalm 73. op vers 12. Andere verstaen dit, tot het jubeljaer toe.
margenoot36
D. het sal u niet hardt duncken, ofte toeschijnen.
margenoot37
D. hy heeft gedaen als een dobbelde daghlooner, ofte hy is u soo veel weerdigh geweest, als een dobbelde daghlooner: want hy de vryheyt niet gehadt heeft van sijnen dienst u te weygeren, op te seggen, ofte slappelick te doen, (gelijck daghlooners wel doen) maer heeft u tot u genoegen ses jaren vol uyt moeten dienen. Uyt Ies. 16.14. nemen sommige af, dat de daghlooners sich niet langer als voor drie jaren mochten besteden.
margenootg
Exod. 13.2. ende 22.29. ende 34.19. Lev. 27.26. Num. 3.13.
margenoot38
Vergel. Gen. 2. op vers 3. Lev. 8. op vers 10.
margenoot39
D. huysgesin.
margenooth
Lev. 22.20. Ond. 17.1.
margenoot40
Siet bov. 12. op vers 15.
margenooti
Bov. 12.16, 23.
margenoot41
Siet bov. 12.23, 24, 25.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken