Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

Alle de Koningen der Amoriten, ende der Canaaniten verschricken seer, hoorende van het opdroogen der Iordane, ende der Israëliten doortocht, vers 1, etc. Het mannevolck der Israëliten, dat op de reyse geboren was, wort te Gilgal besneden, door het bevel Godes, 2. alwaer sy oock het Pascha gebruycken, 10. Het Manna houdt op, na dat sy van het koorn des lants gegeten hadden, 12. CHRISTUS, de Vorst sijnes volcks, verschijnt Iosua in de gedaente eenes krijghsmans, 13.

1

ENde het geschiedde, doe alle de Koningen der Amoriten, die aen dese zijde der Iordane Ga naar margenoot1 westwaerts, ende alle de Koningen der Canaaniten, die aen de zee [waren,] hoorden dat de HEERE de wateren der Iordane hadde uytgedrooght, voor het aengesichte der kinderen Israëls, tot dat wy daer door gegaen waren: Ga naar margenoot2 Soo versmolt haer herte, ende daer en was geen moedt meer in hen, voor het aengesichte der kinderen Israëls.

2

Te dier tijt sprack de HEERE tot Iosua, Maeckt Ga naar margenoota u Ga naar margenoot3 steenen messen, ende Ga naar margenoot4 besnijdt wederomme de kinderen Israëls ten tweeden male.

3

Doe maeckte sich Iosua steenen messen, ende Ga naar margenoot5 besneedt de kinderen Israëls op den Ga naar margenoot6 heuvel der voorhuyden.

4

Dit nu was de oorsake waeromse Iosua besneedt: Al het volck dat uyt Egypten getogen was, de manspersoonen, alle krijghslieden, waren gestorven in de woestijne op den wegh, na dat sy uyt Egypten getogen waren.

5

Want al ’t volck datter uyttoogh was besneden: maer al ’t volck dat geboren was in de woestijne op den wegh, na dat sy uyt Egypten getrocken waren, en hadden Ga naar margenoot7 sy niet besneden.

6

Want de kinderen Israëls wandelden veertigh jaer in de woestijne, tot dat vergaen was het gantsche volck der krijghslieden, die uyt Egypten gegaen waren, die de stemme des HEEREN niet gehoorsaem geweest waren: den welcken de HEERE gesworen hadde, Ga naar margenootb dat hy hen niet en soude sien laten het lant, het welck de HEERE haren vaderen gesworen hadde ons te sullen geven, een lant vloeijende van melck ende honigh.

7

Maer hare sonen heeft Ga naar margenoot8 hy aen hare plaetse gestelt, die heeft Iosua besneden, om dat sy de voorhuydt hadden, want sy en haddense op den wegh niet besneden.

8

Ende het geschiedde als men een eynde [kolom] gemaeckt hadde van al dat volck te besnijden, soo bleven sy in hare plaetse in het leger, Ga naar margenoot9 tot dat sy genesen waren.

9

Voorder sprack de HEERE tot Iosua, Heden hebbe ick Ga naar margenoot10 den smaet van Egypten Ga naar margenoot11 van u-lieden afgewentelt: daerom noemde men den name dier plaetse Ga naar margenoot12 Gilgal, Ga naar margenoot13 tot op desen dagh.

10

Terwijle de kinderen Israëls te Gilgal gelegert lagen, soo Ga naar margenoot14 hielden sy Paesschen Ga naar margenootc op den veertienden dagh Ga naar margenoot15 der selver maent, in den avont, op de vlacke velden van Iericho.

11

Ende sy aten, van ’t overjarige koorn des lants, ’s ander daeghs van Paesschen, Ga naar margenootd ongesuerde brooden, ende verzenghde aren, even op dien selven dagh:

12

Ende het Man hielt op des anderen daeghs na dat sy van des lants overjarige koorn gegeten hadden, ende de kinderen Israëls en hadden geen Man meer, maer sy aten in den selven jare van de inkomste des lants Canaan.

13

Voorder geschieddet, als Iosua by Iericho was, dat hy sijne oogen ophief, ende sagh toe, ende siet, Ga naar margenoote daer stont Ga naar margenoot16 een Man tegen over hem, die een Ga naar margenoot17 uytgetogen sweert in sijne hant hadde: Ende Iosua gingh tot hem, ende seyde tot hem, Zijt ghy onse, of onser vyanden?

14

Ende hy seyde: Ga naar margenoot18 Neen, maer ick ben Ga naar margenoot19 de Vorst van het heyr des HEEREN, ick ben nu gekomen: doe viel Iosua op sijn aengesichte ter aerde, ende Ga naar margenoot20 badt aen, ende seyde tot hem, Wat spreeckt mijn HEERE tot sijnen knecht?

15

Doe seyde de Vorst des heyrs des HEEREN tot Iosua, Ga naar margenoot21 Treckt uwe schoenen af van uwe voeten, want de plaetse daer ghy op staet, is Ga naar margenoot22 heyligh: ende Iosua dede alsoo.

margenoot1
D. aen de westzijde woonende, in het lant Canaan.
margenoot2
Dat is, sy zijn vertsaeght geworden. siet cap. 2 versen 9, 24.
margenoota
Exod. 4.25.
margenoot3
And. scherpe messen. Hebr. sweerden, of messen van rotzen, als Exod. 4.25.
margenoot4
Hebr. keert weder besnijdt, D. besnijdt wederom, een Hebr. maniere van spreken. siet Num. 11. op vers 4. Psal. 85.7. Ezech. 8.6. De besnijdenisse is eerst bevolen aen Abraham ende sijn zaet, ende daer in gecontinueert tot in Egypten; alwaer die gene die uyt Egypten getogen zijn, oock waren besneden. Maer alsoo aen de gene, die in de woestijne geboren zijn, de besnijdenisse niet en was geschiet, soo wortse hier door Godts bevel aen deselve hervatt.
margenoot5
T.w. die gene, die noch niet besneden en waren, dewelcke die waren die in de woestijne geboren waren.
margenoot6
Eenige behouden ’t Hebr. woort Araloth in den text, beteeckenende voorhuyden, om dat de voorhuyden der kinderen Israëls daer besneden waren.
margenoot7
T.w. de ouders. Dit is na gebleven, ofte door sloffigheyt ende onachtsaemheyt: ofte om dat sy niet en wisten, wanneer dat sy voort reysen souden, ende het den versch-besnedenen swaer soude gevallen hebben, ja oock perijckeleus, voort te reysen.
margenootb
Num. 14.23.
margenoot8
T.w. Godt de Heere.
margenoot9
Hebr. tot dat sy leefden, als Num. cap. 21. vers 8.
margenoot10
Alsoo noemt hy de voorhuydt, die de Israëliten aen hare kinderen gelaten hadden, hier in meer het exempel der onbesnedene Egyptenaren navolgende, dan het bevel Godes. Siet Ier. 9.25, 26. Sommige verstaen door den smaet Egypti, den smaet die de Egyptenaren Godt ende sijn volck souden opgeleyt ende na geseyt hebben, indiense buyten het lant Canaan hadden moeten blijven. siet Deut. 9.28.
margenoot11
Hebr. van op u-lieden. D. die op u-lieden lagh.
margenoot12
D. rollinge, afwentelinge, om dat door de besnijdenisse de schande van de Israëliten afgewentelt is.
margenoot13
T.w. blijft dese name, of houdt die plaetse desen name.
margenoot14
Hebr. maecten sy. Het houden van Pascha is oock in de woestijne na gelaten geweest, uytgenomen in het tweede jaer na den uyttocht. siet Num. 9.1.
margenootc
Exod. 12.6.
margenoot15
T.w. op den veertienden dagh der eerster maent des jaers, als blijckt Iosu. 4.19.
margenootd
Exod. 12.39. Levit. 2.14.
margenoote
Exod. 23.23.
margenoot16
Dit was de Heere Christus in de gedaente eenes mans, als af te nemen is uyt Cap. 6. vers 2.
margenoot17
T.w. om Iosua daer mede te verkloecken, hem te kennen gevende, dat hy met hem soude zijn, ende strijden tegen de Canaaniten, ende hem de victorie soude doen hebben.
margenoot18
T.w. ick en gehoore uwe vyanden niet toe.
margenoot19
T.w. Christus, die over ’t leger der Israëliten, welcke des Heeren volck zijn, sorge drage.
margenoot20
Want hy kende hem te zijn den waren Godt: Indien dit maer een geschapen Engel geweest ware, hy en soude niet geleden hebben, dat men hem alsoo soude ge-eert hebben, gelijck te sien is Apoc. 19.10. ende 22.9.
margenoot21
Dit heeft oock Godt Mosi bevolen, Exod. 3.5. siet oock Actor. 7.33.
margenoot22
Hebr. heyligheyt. Waerom was dese plaetse heyligh? om datse de Heere door sijne besondere tegenwoordigheyt geheylight hadde. siet Exod. 3.5. ende de aenteeck. aldaer.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken