Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxix. Capittel.

De Vorsten der Philistijnen en willen David in ’t leger niet lijden, onaengesien Achis hem verdedight, vers 3, etc. De Vorsten geven reden waerom sy David by haer niet lijden en willen, 4. Achis doet David te rugge trecken, al hoewel noode, 6. David woude liever by Achis gebleven zijn, 8. maer die beveelt hem ten tweeden male af te trecken, 10. Dat doet David, 11.

1

DE Philistijnen nu hadden alle hare legers vergadert, te Ga naar margenoot1 Aphek: ende de Israëliten legerden sich by de fonteyne die by Ga naar margenoot2 Iizreël is.

2

Ende de Vorsten der Philistijnen togen daer henen met honderden, ende met duysenden: doch David, ende sijne mannen togen met Achis in de achtertocht.

3

Doe seyden de Overste der Philistijnen, Ga naar margenoot3 Wat sullen dese Hebreen? soo seyde Achis tot de Overste der Philistijnen, Is dese niet David, de knecht Sauls, des Koninghs van Israël, die dese dagen, ofte Ga naar margenoot4 dese jaren, by my geweest is? ende ick en

[Folio 131r\ Ziklag verbrant. Amalekiten geslagen.]
[fol. 131r\ Ziklag verbrant. Amalekiten geslagen.]

hebbe in hem Ga naar margenoot5 niets gevonden van dien dagh af dat hy Ga naar margenoot6 afgevallen is tot desen dagh toe.

4

Doch de Overste der Philistijnen werde seer toornigh op hem, ende de Overste der Philistijnen seyden tot hem: Ga naar margenoota Doet den man Ga naar margenoot7 weder keeren, dat hy tot sijne plaetse weder keere, daer ghy hem bestelt hebt, ende dat hy niet met ons af en trecke, in den strijt, op Ga naar margenoot8 dat hy ons niet tot Ga naar margenoot9 een tegenpartijder en werde in den strijt: want waer mede soude dese sich by sijnen heere Ga naar margenoot10 aengenaem maken? Ga naar margenoot11 is ’t niet met de koppen deser mannen?

5

Is dit niet die David, van den welcken sy Ga naar margenootb in den reije [malkanderen] antwoordden, seggende, Saul heeft sijne duysenden geslagen, maer David sijne tien duysenden?

6

Doe riep Achis David, ende seyde tot hem, Ga naar margenoot12 [’t Is soo waerachtigh als] de HEERE leeft, Ga naar margenoot13 dat ghy oprecht zijt, ende Ga naar margenoot14 uwen uytgangh, ende uwen ingangh met my in het leger, is goet in mijne oogen, want ick en hebbe geen quaet by u gevonden van dien dagh af dat ghy tot my zijt gekomen, tot desen dagh toe: maer ghy en zijt niet Ga naar margenoot15 aengenaem in de oogen der Vorsten.

7

Soo keert nu om, ende gaet in vrede: op dat ghy geen quaet en doet in de oogen van de Vorsten der Philistijnen.

8

Doe seyde David tot Achis, Ga naar margenoot16 Maer wat hebbe ick gedaen? of wat hebt ghy in uwen knecht gevonden, van dien dagh af, dat ick voor u aengesichte geweest ben tot desen dagh toe, dat ick niet en sal gaen, ende strijden tegen de vyanden mijnes heeren des Koninghs?

9

Achis nu antwoordde, ende seyde tot David, Ick weet het, voorwaer ghy zijt Ga naar margenoot17 aengenaem in mijne oogen, als Ga naar margenoot18 een Engel Godes: maer de Overste der Philistijnen hebben geseyt, Laet hem met ons in desen strijt niet optrecken.

10

Nu dan, maeckt u Ga naar margenoot19 morgen vroegh op, met de knechten uwes heeren, die met u gekomen zijn: ende als ghylieden u morgen vroegh sult opgemaeckt hebben, ende het u-lieden licht geworden is, soo gaet henen.

11

Doe maeckte hem David vroegh op, hy, ende sijne mannen, dat sy des morgens wech gingen, om weder te keeren in het lant der Philistijnen: de Philistijnen daer en tegen togen op na Iizreël.

margenoot1
Daer zijn verscheydene steden in het lant Canaan, die Aphek genoemt worden, I. Eene in de stamme Iuda, Ios. c. 15. vers 53.
II. In de stamme Aser, Iudic. c. 1. vers 31.
III. In de stamme Issaschar, by het geberghte Gilboa, by het groote velt Megiddo, daer van dit hier kan verstaen worden.
margenoot2
Dit is een schoone stadt geweest op de palen van de stammen Issaschar ende Manasse, Iosu. 19. vers 18. gelegen aen den voet van het geberghte Gilboa.
margenoot3
Ofte, waer toe zijn, etc.
margenoot4
Het was nu in het tweede jaer, dat David te Ziklag gewoont hadde. Siet Cap. 27. vers 7. ende daer te voren was hy oock te Gath eenen tijt langh by Achis geweest.
margenoot5
Te weten, niet quaets, of eenige ontrouwe.
margenoot6
T.w. van Saul sijnen heere, die mijn vyant is. And. my toegevallen is.
margenoota
1.Chron. 12.19.
margenoot7
Anders, ommekeeren.
margenoot8
T.w. gelijck veel Hebreen hier te voren gedaen hebben, die van ons tot Ionathan gevallen zijn, boven 14.21.
margenoot9
Siet d’aenteeck. op Iob 1.6.
margenoot10
D. met sijnen Heere versoenen.
margenoot11
T.w. ons overleverende in de handen Sauls, sich in den krijgh omkeerende, ende op ons volck slaende.
margenootb
1.Sam. 18.7.
margenoot12
Al hoewel dat Achis een afgodendienaer was, soo sweert hy hier nochtans by Iehovah den waren Godt: De Philistijnen hadden de macht des waren Godts wel beproeft, doe de Arke des verbonts by haer was, bov. cap. 5. Het kan oock wel zijn, dat Achis door de lange conversatie met David, eenige kennisse van den waren Godt hebbe gehadt.
margenoot13
D. ick houde u voor eenen oprechten ende getrouwen dienaer.
margenoot14
D. uwen handel ende wandel, uwe regeeringe, ende beleyt van saken staet my seer wel aen, Siet Num. 27.17.
margenoot15
Hebr. goet.
margenoot16
David en laet niet anders schijnen noch blijcken, dan dat hy seer willigh ende yverigh was om tegen Israël, ’t volck Godes, te gaen strijden, maer wat hy in den sin hadde te doen, was den HEERE bekent.
margenoot17
Hebr. goet.
margenoot18
Achis, al hoewel een Heyden, bekent, datter goede Engelen zijn.
margenoot19
Te weten, eer de strijt aengaet.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken