Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

David treckt op Godts bevel, met sijn huys ende volck, na Hebron, vers 1, etc. Alwaer hem die van Iuda tot haren Koningh salven, 4. Hy prijst ende troost de burgeren van Iabes in Gilead, om datse Saul begraven hadden, 5. Abner daer tegen maeckt Isboseth Sauls soon, Koningh over Israël, 8. ende voert sijn krijghsvolck uyt tegen Davids volck by Gibeon, 12. Alwaer hy na een schrickelick ende bloedigh gevecht van vier en twintigh jonge helden, van Ioab in de vlucht wort geslagen, 17. Asahel jaeght hem na, ende wort van hem doorsteken, 19. Abner ende Ioab scheyden eyndelick weder van malkanderen, 26. Asahel wort begraven, 32.

1

ENde ’t geschiedde daer na, dat David den HEERE Ga naar margenoot1 vraeghde, seggende; Sal ick optrecken in eene der steden Iuda? ende de HEERE seyde tot hem; Treckt op: ende David seyde; Waer henen sal ick optrecken? ende Ga naar margenoot2 hy seyde; Na Ga naar margenoot3 Hebron. [kolom]

2

Alsoo toogh David derwaerts op, als oock sijne twee wijven; Ahinoam de Iizreëlitische, ende Abigail, Nabals, des Carmeliters, Ga naar margenoot4 huysvrouwe.

3

Oock dede David sijne mannen optrecken, die Ga naar margenoot5 by hem waren, eenen yegelicken met sijn huysgesin: ende sy woonden in de Ga naar margenoot6 steden Hebrons.

4

Daer na quamen de mannen van Iuda, ende Ga naar margenoot7 salfden aldaer David tot eenen Koningh over het huys Iuda: Doe boodtschapten sy Ga naar margenoot8 David, seggende; Het zijn de mannen van Iabes in Gilead, die Saul Ga naar margenoot9 begraven hebben.

5

Doe sondt David boden tot de mannen van Iabes in Gilead: ende Ga naar margenoot10 hy seyde tot hen; Ga naar margenoot11 Gezegent zijt ghy den HEERE, Ga naar margenoot12 dat ghy dese weldadigheyt gedaen hebt aen uwen heere, aen Saul, ende hebt hem begraven.

6

Soo doe nu de HEERE aen u weldadigheyt ende trouwe: ende ick oock, ick sal aen u dit goede Ga naar margenoot13 doen, Ga naar margenoot14 dewijle ghy dese sake gedaen hebt.

7

Ende nu, laet uwe handen sterck zijn, ende zijt Ga naar margenoot15 dapper, Ga naar margenoot16 dewijle uwen heere Saul gestorven is: ende oock hebben my Ga naar margenoot17 die van den huyse Iuda tot Ga naar margenoot18 Koningh over hen gesalft.

8

Ga naar margenoot19 Abner nu, de sone van Ner, de Krijghs-overste, dien Saul gehadt hadde, nam Ga naar margenoot20 Isboseth, Sauls sone, ende voerde hem Ga naar margenoot21 over na Mahanaim.

9

Ende maeckte hem ten Ga naar margenoot22 Koningh over Ga naar margenoot23 Gilead, ende over de Ga naar margenoot24 Aschuriten, ende over Ga naar margenoot25 Iizreël; ende over Ephraim, ende over Benjamin, ende over Ga naar margenoot26 gantsch Israël.

10

Veertigh jaer was Isboseth, Sauls soon, oudt, als hy Ga naar margenoot27 Koningh wert over Israël; ende hy Ga naar margenoot28 regeerde het tweede jaer: alleenlick die van den huyse Iuda, Ga naar margenoot29 volghden David na.

11

Ga naar margenoota Het getal nu der dagen, die David Koningh geweest is te Hebron, over ’t huys Iuda, is seven jaren, ende ses maenden.

12

Doe toogh Abner, de sone van Ner, Ga naar margenoot30 uyt, met de knechten Isboseths, des soons Sauls, van Mahanaim na Ga naar margenoot31 Gibeon.

13

Ga naar margenoot32 Ioab, de sone van Zeruja, ende de knechten Davids togen oock uyt; ende sy ontmoeteden malkanderen by den Ga naar margenoot33 vijver Gibeons: ende sy bleven, dese aen dese zijde des vijvers, ende die aen gene zijde des vijvers.

14

Ende Abner seyde tot Ioab; Laet sich nu de Ga naar margenoot34 jongens opmaken, ende voor ons Ga naar margenoot35 aengesichte Ga naar margenoot36 spelen: ende Ioab seyde; Laetse sich opmaken.

15

Doe maeckten sich op, ende gingen

[Folio 133r.\Abner geslagen. Davids sonen--te Hebron.]
[fol. 133r.\Abner geslagen. Davids sonen--te Hebron.]

Ga naar margenoot37 over Ga naar margenoot38 in getale, twaelf van Benjamin, te weten voor Isboseth, Sauls sone, ende twaelf van Davids knechten.

16

Ende d’eene greep den Ga naar margenoot39 anderen by den kop, ende [stiet] sijn sweert in de zijde des anderen; ende sy Ga naar margenoot40 vielen t’samen: daer van noemde men deselve plaetse Ga naar margenoot41 Chelkath Hazurim, die by Gibeon is.

17

Ende daer was op dien selven dagh een gantsch seer harde strijdt: Doch Abner, ende de mannen Israëls werden voor ’t aengesichte der knechten Davids geslagen.

18

Nu waren aldaer drie sonen van Zeruja, Ioab, ende Abisai, ende Asahel: ende Asahel was Ga naar margenoot42 licht op sijne voeten, als eene der rheen, die in’t velt zijn.

19

Ende Asahel jaeghde den Abner achter na: ende hy en weeck niet, om van achter Abner ter rechter ofte ter slincker hant af te gaen.

20

Doe sagh Abner achter sich om, ende seyde; Zijt ghy dit Asahel? ende hy seyde; Ick ben’t.

21

Ende Abner seyde tot hem; Wijckt tot uwe rechter hant, ofte tot uwe slincker hant, ende grijpt u eenen van die jongens, ende neemt voor u haer Ga naar margenoot43 gewaet: maer Asahel en wilde niet afwijcken van achter hem.

22

Doe voer Abner wijders voort, seggende tot Asahel; Wijckt af van achter my: Ga naar margenoot44 waerom sal ick u ter aerden slaen? hoe soud ick dan mijn aengesichte opheffen voor uwen broeder Ioab?

23

Maer hy weygerde af te wijcken; soo sloegh hem Abner met het Ga naar margenoot45 achterste van de spiesse Ga naar margenoot46 aen de vijfde ribbe, dat de spiesse van achter hem uytgingh; ende hy viel aldaer, ende sterf op sijne Ga naar margenoot47 plaetse: Ende het geschiedde, dat alle, die tot de plaetse quamen, alwaer Asahel gevallen ende gestorven was, staen bleven.

24

Maer Ioab ende Abisai jaeghden Abner achter na: ende de sonne gingh onder als sy gekomen waren tot den heuvel van Amma, dewelcke is voor Giach op den wegh der woestijne Gibeons.

25

Ende de kinderen Benjamins versamelden sich achter Abner, ende werden tot eenen Ga naar margenoot48 hoop: ende sy stonden, op de spitse van eenen heuvel.

26

Doe riep Abner tot Ioab, ende seyde; Sal dan het sweert Ga naar margenoot49 eeuwighlick verteeren? en weet ghy niet dat Ga naar margenoot50 het in’t laetste bitterheyt sal zijn? ende hoe lange en sult ghy den volcke niet seggen, dat sy weder keeren Ga naar margenoot51 van hare broederen te vervolgen?

27

Ende Ioab seyde; [Soo waerachtigh als] Godt leeft, ’t en ware dat ghy Ga naar margenoot52 gesproken hadt, sekerlick het volck soude al doe van den morgen af wech gevoert zijn geweest, een yegelick Ga naar margenoot53 van sijnen broeder te vervolgen.

28

Doe blies Ioab met de basuyne, ende al het volck stondt stille, ende en jaeghden Israël niet meer achter na, ende en voeren niet wijders voort te strijden.

29

Abner dan ende sijne mannen gingen dien selven gantschen nacht over het vlacke velt: ende sy gingen over de Iordane, ende wandelden het gantsche Ga naar margenoot54 Bithron door, ende quamen tot Ga naar margenoot55 Mahanaim.

30

Ioab keerde oock weder van achter Abner, ende versamelde het gantsche volck: ende daer werden van Davids knechten gemist, negentien mannen, ende Asahel.

31

Maer Davids knechten hadden van [kolom] Benjamin, ende onder Abners mannen geslagen: drie hondert ende sestigh mannen warender doot gebleven.

32

Ende sy namen Asahel op, ende begroeven hem in sijns vaders graf, dat te Bethlehem was: Ioab nu ende sijne mannen, gingen den gantschen nacht, dat hen het licht aenbrack te Hebron.

margenoot1
Siet Iudic. 1. op vers 1. 1.Sam. cap. 23. versen 6, 9. ende 30.7, 8.
margenoot2
De HEERE.
margenoot3
Gelegen in Iuda, niet verre van het westersche geberghte, ende Aarons kinderen toege-eygent. Siet Genes. 13.18. Iosu. 21.10, 11, 13. waer uyt afgenomen wort, dat wel David voor sijn persoon aldaer gewoont ende hof gehouden hebbe, maer sijn volck sich onthouden in de naestgelegene steden ende plaetsen, (als onder vers 3.) om de Priesteren ende Leviten, dien dese stadt van den stam Iuda gegeven was, in haer besit niet te benauwen.
margenoot4
Verst. gewesene huysvrouwe: alsoo 1.Sam. 30.5. siet 1.Sam. 25.39, etc. ende vergelijckt ond. cap. 12. vers 15.
margenoot5
Verstaet, de strijtbare mannen, die hem in sijne ballinghschap gevolght waren. Siet 1.Sam. cap. 22. vers 2.
margenoot6
D. die ontrent Hebron gelegen waren, ende daer onder behoorden.
margenoot7
David was eerst in ’t heymelick door Godts bevel van Samuel gesalft tot Koningh, 1.Sam. cap. 16. vers 13. hier wort hy wederom van sijnen stam Iuda, wetende sonder twijffel des Heeren wille, gesalft. Ten derden male wert hy van gantsch Israël gesalft, onder 5.3. dienende dit alles tot versterckinge van David, ende bevestinge sijnes beroeps, mitsgaders tot voorbeeldinge van de salvinge onses Heeren Iesu Christi. Siet 1.Reg. 1. op vers 34.
margenoot8
Gevraeght hebbende, ofte ondersoeckende, wat van Sauls doode lichaem mochte zijn, willende dat begraven, indien het niet en ware geschiet.
margenoot9
Siet 1.Sam. 31. versen 11, 12, 13.
margenoot10
D. liet seggen.
margenoot11
Siet Genes. 24. op vers 31. Ruth 2. vers 20. ende 3.10.
margenoot12
Ofte, die.
margenoot13
D. vergelden. Ofte in desen sin: Gelijck de Heere sulcks aen u vergelden sal, alsoo sal ick het oock doen. And. [na] dit goede.
margenoot14
Of, die ghy, etc.
margenoot15
Hebr. tot kinderen, of, sonen der dapperheyt, ofte, kloeckheyt. siet ond. 3. op vers 34.
margenoot16
Hy wil seggen: Geeft den moedt niet verloren, al is ’t dat uw’ Heer ende Koningh doot is.
margenoot17
Hebr. het huys Iuda hebben, etc.
margenoot18
Soo dat ick boven de gewilligheyt de macht hebbe om u in voorvallende swarigheyt te hulpe te komen. Al hoewel David van Godts raet versekert was, gebruyckt hy niet te min dese geoorlofde middelen, om met wel doen de herten der Israëliten te gewinnen, ende de uytkomst met vertrouwen ende gedult te verwachten.
margenoot19
Oock genaemt Abiner. siet 1.Sam. 14. versen 50, 51.
margenoot20
Hebr. Isch-boscheth.
margenoot21
Over de Iordane, alwaer Mahanaim gelegen was, aen de beke Iabbok, niet verre van Iabes in Gilead. siet Gen. 32.2. Dit schijnt Abner gedaen te hebben, om de Gileaditen, tot welcken David sijne boden gesonden hadde, tegen David vast te maken, ende te breken de gunst, dien hy daer mochte verkregen hebben.
margenoot22
Niet tegenstaende, dat desen Abner des Heeren wille niet onbekent en was, als af te nemen is uyt Cap. 3. versen 9, 10, 18.
margenoot23
Siet van Gilead Num. c. 32.
margenoot24
Hier door wort by de meeste verstaen de stam Aschar, zijnde d’uyterste in’t Noorden van Canaan, aen de zee. Hebr. den Aschurijt.
margenoot25
De stadt was gelegen tusschen half Manasse ende Issaschar, op de grenzen: ’t dal Iizreël lagh in Issaschar, vast in het midden van Canaan, waer onder de naestgelegene, Zebulon, Naphtali, ende half Manasse mede verstaen worden: gelijck neffens Ephraim, Dan ende Simeon voor een deel in Iuda gelegen.
margenoot26
Uytgenomen Iuda, als volght.
margenoot27
Hebr. regeerde, D. Koningh wert, ofte begost te regeeren: ende alsoo dickwils in dese historien der Koningen.
margenoot28
Siet 1.Sam. 13. op vers 1. Ofte, hadde geregeert: want de sin schijnt te wesen, dat hy twee volle jaren geregeert hadde, als de strijt, vers 12, etc. verhaelt, gebeurt is. siet wijders ond. cap. 3. op vers 1. hoewel hier uyt niet en volght, datse David in dese twee voorgaende jaren teenemael in vrede hebben gelaten.
margenoot29
Hebr. waren achter David.
margenoota
2.Sam. 5.5. 1.Reg. 2.11.
margenoot30
Om krijgh te voeren tegens David ende Iuda.
margenoot31
Gelegen in Benjamin, Ios. 18. vers 25. siet oock Ios. capp. 9. 10. Dese stadt lagh niet verre van de frontieren van Iuda, ende was den kinderen Aarons ingegeven, Iosu. 21.17.
margenoot32
Dese was Davids Krijghs-overste, gelijck Abner Isboseths. Zeruja was Davids suster. Siet 1.Chron. 2.16.
margenoot33
Die buyten Gibeon was aen de zuydzijde van Gibeon.
margenoot34
Eenige wackere jonge krijghslieden.
margenoot35
In onse tegenwoordigheyt, voor onse oogen, tot een spectakel, ende dat wy toesiende, ons stille houden, ende latense begaen.
margenoot36
D. schermutselen, in de wapenen malkanderen beproevende. ’t Schijnt dat Abner, na de wijse der rouwe soldaten, den doot van eenige jonge helden weynigh heeft geacht: waer van hy sijne straffe in ’t eynde deses strijts gevoelt heeft. siet versen 17, 26, 27.
margenoot37
Of, voor by, te weten, den vijver, waer van vers 13.
margenoot38
D. in gelijcken getal van beyde zijden.
margenoot39
Hebr. de man sijnen naesten, of, sijnen medgeselle: alsoo in het volgende.
margenoot40
D. sy bleven alle vier ende twintigh doot.
margenoot41
D. deel, stuck lants, ofte, acker der rotzen, D. der helden, die als rotzen onbeweeghlick zijn geweest, ende elck in sijne plaetse gebleven: of, der spitzen, scherpten, om dat sy door de scherpte des sweerts malkanderen hebben neder gevelt.
margenoot42
D. seer snel in het loopen. Vergelijckt boven 1.23.
margenoot43
D. hare kleedinge, ofte wapenen, ofte beyds: Vergel. Iudic. 14.19.
margenoot44
Als of hy seyde: Waerom wilt ghy dat perijckel uyt staen? Ghy sult my dringen, dat ick uwer niet en sal konnen verschoonen, dat ick uwes broeders halven (die een dapper krijghs-overste is) anders geern soude doen.
margenoot45
D. hy stack hem met het scherp, dat aen het onderste, ofte, achterste van de spiesse was.
margenoot46
Of, by, nevens, onder. Dit wort van vele verstaen van de plaetse der rechter zyde, daer de lever leyt aen’t borstbeen, ende daer de stam is van de lever-ader: alwaer ervarene ende geleerde Medicijns betuygen, ende den Heydenen oock bekent is geweest, dat de wonde haestiger, als eenige andere, den mensche doot: sommige verstaen ’t van de slincker zijde, daer het herte leyt, ofte het weeck der zijden onder de korte ribben, die vijf in getale zijn. ’t Welcke schijnt bevestight te worden door de uytstortinge des ingewants door de selve wonde geschiet, waer van ond. 20. vers 10. Vergel. onder 3.27. ende 4.6. ende 20. vers 10.
margenoot47
D. hy bleef doot liggen op de plaetse, daer hy gestaen hadde, of gesteken wert.
margenoot48
Of, dicht t’samen gevoeghde troupe. Hebr. eyg. bondelken. Aldus schicken sy haer in ordre op de hooghte eens heuvels, om haer bequaemlick te beschermen.
margenoot49
Dat is, sonder ophouden.
margenoot50
D. dat het ten laetsten eene bittere ofte droevige uytkomste sal moeten geven?
margenoot51
Hebr. van achter hare broederen.
margenoot52
Hy wil seggen: Eerst tot vechten geporret ende den strijt alsoo veroorsaeckt hadt. siet bov. vers 14. Ick soud’al heden vroegh ’t volck hebben doen aftrecken.
margenoot53
Hebr. van achter sijnen broeder.
margenoot54
Of, de gantsche lantscheydinge, het afgesondert, afgesneden deel lants, dat over de Iordane lagh, ende daer door van Canaan was afgescheyden. Alsoo worden Cant. 2.17. genoemt bergen van Bather, D. der afscheydinge, om datse in Gilead gelegen ende door de Iordane van Canaan afgesondert waren.
margenoot55
Van waer sy uytgetogen waren, vers 12.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken