Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

Salomons houwelick met de dochter van Pharao, vers 1, etc. sijnen Godtsdienst, 2. de HEERE verschijnt hem in eenen droom, dien hy bidt om wijsheyt, 5. Hy verkrijghtse, met rijckdom, ende eere, 10. ende bewijst sijne wijsheyt door het oordeel gegeven over twee vrouwen, die om een kint twisteden, 16.

1

ENde Salomo verswagerde sich met Pharao den Koningh van Egypten: Ga naar margenoota ende Ga naar margenoot1 nam de dochter Pharaos, ende brachtse in de Ga naar margenoot2 stadt Davids, tot dat hy voleyndt soude hebben ’t bouwen van sijn huys, ende het Ga naar margenoot3 Huys des HEEREN, Ga naar margenoot4 ende de muer van Ierusalem rontom.

2

Ga naar margenoot5 Alleenlick offerde het volck op Ga naar margenoot6 de hooghten: want Ga naar margenootb geen Huys den name des HEEREN gebouwt en was, tot die dagen toe.

3

Ende Salomo hadde den HEERE lief, wandelende Ga naar margenoot7 in de insettingen sijns vaders Davids: Ga naar margenoot8 alleenlick offerde hy, ende roockte op de hooghten.

4

Ende Ga naar margenootc de Koningh gingh na Ga naar margenoot9 Gibeon, om aldaer te offeren, om dat die hooghte Ga naar margenoot10 groot was: duysent brand-offeren offerde Salomo op dien altaer.

5

Te Ga naar margenootd Gibeon verscheen de HEERE Salomo Ga naar margenoot11 in eenen droom Ga naar margenoot12 des nachts: ende Godt seyde, Begeert wat ick u geven sal.[kolom]

6

Ende Salomo seyde, Ghy hebt aen uwen knecht David mijnen vader groote weldadigheyt gedaen, gelijck als hy voor u aengesichte gewandelt heeft, Ga naar margenoot13 in waerheyt, ende in gerechtigheyt, ende in oprechtigheyt des herten met u: ende ghy hebt hem dese groote weldadigheyt gehouden, dat ghy hem gegeven hebt eenen sone sittende op sijnen throon, als ten desen dage.

7

Ga naar margenoote Nu dan HEERE mijn Godt, ghy hebt uwen knecht Koningh gemaeckt in mijns vaders Davids plaetse: Ende ick ben een kleyn jongelingh, ick en weet niet Ga naar margenoot14 uyt te gaen, nochte in te gaen.

8

Ga naar margenootf Ende uw’ knecht is in ’t midden uwes volcks, dat ghy verkoren hebt: een Ga naar margenoot15 groot volck, het welcke niet en kan getelt, nochte gereeckent worden, van wegen de menighte.

9

Geeft dan uwen knecht een Ga naar margenoot16 verstandigh herte, om u volck te richten, verstandelick onderscheydende tusschen goet, ende quaet: want wie soude dit u Ga naar margenoot17 swaer volck konnen richten?

10

Die sake nu Ga naar margenoot18 was goet in de oogen des Heeren, dat Salomo dese sake begeert hadde.

11

Ga naar margenootg Ende Godt seyde tot hem: Daerom dat ghy dese sake begeert hebt, ende niet begeert en hebt voor u Ga naar margenoot19 vele dagen, nochte voor u begeert en hebt rijckdom, nochte begeert en hebt de Ga naar margenoot20 ziele uwer vyanden: maer hebt begeert verstant voor u, Ga naar margenoot21 om gerichtsaken te hooren.

12

Siet ick hebbe gedaen na uwe woorden: Ga naar margenooth siet ick hebbe u Ga naar margenoot22 een wijs, ende verstandigh herte gegeven, Ga naar margenoot23 dat uwes gelijck voor u niet geweest en is: ende uwes gelijck na u niet opstaen en sal.

13

Ga naar margenooti Selfs oock dat ghy niet begeert en hebt, hebbe ick u gegeven, beyde rijckdom ende eere: dat uwes gelijck niemant onder den Koningen Ga naar margenoot24 alle uwe dagen zijn en sal.

14

Ende soo ghy in mijne wegen wandelen sult, onderhoudende mijne insettingen, ende mijne geboden, gelijck als u vader David gewandelt heeft: soo sal ick oock uwe dagen verlengen.

15

Ende Salomo waeckte op, ende siet, het was een droom: ende hy quam te Ierusalem, ende stont voor de Ga naar margenoot25 Arke des verbonts des HEEREN, ende Ga naar margenoot26 offerde brand-offeren, ende bereydde danck-offeren, ende maeckte een maeltijt allen sijnen Ga naar margenoot27 knechten.

16

Doe quamen daer twee wijven die Ga naar margenoot28 hoeren waren, tot den Koningh: ende sy stonden voor sijn aengesicht.

17

Ende de eene vrouwe seyde, Ga naar margenoot29 Och mijn heer, ick, ende dese vrouwe woonen in een huys: ende ick hebbe by haer in dat huys gebaert.

18

Het is nu geschiet op den derden dagh na mijn baren, dat dese vrouwe oock gebaert heeft: ende wy waren t’samen, geen vreemde en was met ons in den huyse, behalven ons tween in den huyse.

19

Ende deser vrouwen sone is ’s nachts gestorven, om dat sy op hem Ga naar margenoot30 gelegen hadde.

20

Ende sy stont ter middernacht op ende nam mijnen sone van by my, als uwe dienstmaeght sliep, ende leyde hem in ha-

[Folio 147v\Salomons oordeel tusschen twee wijven. Sijne Offiçieren.]
[fol. 147v\Salomons oordeel tusschen twee wijven. Sijne Offiçieren.]

ren schoot, ende haren dooden sone leyde sy in mijnen schoot.

21

Ende ick stont in den morgen op, om mijnen sone te zoogen, ende siet, hy was doot: maer ick Ga naar margenoot31 lettede in den morgen op hem; ende siet, het en was mijn sone niet, dien ick gebaert hadde.

22

Doe seyde de andere vrouwe, Neen, maer die levendige is mijn sone: ende de doode is uwe sone; gene daer en tegen seyde, Neen, maer de doode is uwe sone, ende de levendige is mijn sone; alsoo spraken sy voor het aengesichte des Koninghs.

23

Doe seyde de Koningh: Dese seyt, Dit is mijn sone die leeft, maer uw’ sone is ’t die doot is: ende die seyt, Neen, maer de doode is uwe sone, ende de levendige mijn sone.

24

Voorder seyde de Koningh, Ga naar margenoot32 Haelt my een sweert: ende sy brachten een sweert voor het aengesicht des Koninghs.

25

Ende de Koningh seyde, Doorsnijdt dat levende kint in tween: ende geeft de eene een helft, ende de andere een helft.

26

Maer de vrouwe welckers sone de levendige was, sprack tot den Koningh, (want haer Ga naar margenoot33 ingewant ontstack over haren sone) ende seyde, Och mijn heere, Geeft haer dat levendige kint, ende en Ga naar margenoot34 doot het geensins niet: dese daer en tegen seyde, Het Ga naar margenoot35 en zy noch uwe noch mijne, doorsnijdt het.

27

Doe antwoordde de Koningh, ende seyde, Geeft die het levendige kint, ende en doot het geensins niet: die is sijne moeder.

28

Ende geheel Israël hoorde dat oordeel dat de Koningh geoordeelt hadde, ende vreesde voor het aengesichte des Koninghs: want sy sagen dat de Ga naar margenoot36 wijsheyt Godts Ga naar margenoot37 in hem was, om recht te doen.

margenoota
1.Reg. 7.8.
margenoot1
Nam. ten wijve.
margenoot2
Siet bov. 2.10. Hier hadde Salomo sijne Konincklicke woonstede, uyt dewelcke hy verhuyst is, als hy hem eene andere wooninge binnen Ierusalem gebouwt hadde. siet ond. 7.1, 8.
margenoot3
Siet ond. cap. 6. Verstaet een Huys tot den uytwendigen Godesdienst ge-eygent, in ’t welcke de Arke, die een teecken was van Godes tegenwoordigheyt, hare plaetse soude hebben, ende daer in Godt door sijnen Geest, ende Woort soude woonen. Hierom wort oock den tempel, des Heeren wooninge genoemt, 2.Chron. 6.2.
margenoot4
Siet ond. cap. 9. versen 15, 19.
margenoot5
D. hoewel het wel toegingh in de regeeringe Salomons, nochtans was’er dit gebreck tegen den wettelicken Godesdienst, dat men op de hooghten, ende vreemde altaren offerde; ende niet alleen in de Tente der t’samenkomste, ende op den altaer des Heeren. Over sulcks namen sy hen te groote vryheyt, noch andere plaetsen, ende altaren verkiesende om den Heere offerhande te doen; het welcke hen uytdruckelick verboden was, Levit. 17.3, 4. waer tegen op andere tijden oock dickwils gesondight wert. siet ond. 22.44. 2.Reg. 14.4. 2.Chron. 33.17.
margenoot6
Wat dese geweest zijn, siet Levit. 26. op vers 30. hoewel daer gesproken wort van de hooghten, op dewelcke men den afgoden offerde, maer hier van de gene, op dewelcke men den Heere offerhande dede: alsoo 2.Chron. 33.17.
margenootb
Deut. 12.5.
margenoot7
D. na het voorschrift, ende bericht het welcke hy hem gegeven hadde, in sijn leven, ende insonderheyt recht voor sijne doot.
margenoot8
D. hy volghde ’t gemeene misbruyck sijns volcks na: ende hoewel dit Godt eenighsins door de vingeren sagh, soo lange als de tempel tot den uytwendigen Godesdienst niet verordent en was: nochtans en leest men niet dat David dat gedaen heeft, die sonder twijfel by de Arke, ende op den altaer Mosis geoffert heeft. Want dat hy offerhande gedaen heeft in de schuere van Aravna, geschiedde door Godts extra-ordinaer bevel, 2.Sam. 24.18.
margenootc
2.Chron. 1.3.
margenoot9
Eene Levitische stadt gelegen in de stamme Benjamins, Iosu. 9.3. ende 18.25. ende 21. vers 17. alwaer de Tente der t’samenkomste was, met den altaer die Bezaleël in de woestijne gemaeckt hadde, 2.Chron. 1.3, 5. om welcke oorsake men aldaer eenige hooghte gemaeckt hadde, op dewelcke men offerde. Alsoo hadden sy oock eene hooghte te Ierusalem, alwaer de Arke des Heeren was, ond. vers 15. 2.Chron. 1.4.
margenoot10
D. van grooter achtinge, ende seer vermaert, om dat aldaer de Tente der t’samenkomste was, ende de brand-offer altaer.
margenootd
1.Reg. 9.2
margenoot11
Verstaet niet eenen naturelicken, maer eenen Goddelicken droom, die hem vastelick in de memorie over bleef, met eene versekeringe, dat hy van Godt extra-ordinaerlick veroorsaeckt was: waer by quam een dadelick gevoelen van de sonderlinge wijsheyt, die Godt hem wonderbaerlick ingestort hadde. Vergel. Genes. 28. op vers 12.
margenoot12
T.w. den selven nacht, na dat hy geoffert hadde. Vergelijckt 2.Chron. 1.7.
margenoot13
D. in het gelooven, belijden, ende voorstaen van de ware Leere, ende in het volgen van de rechte vromigheyt ende deuchtsaemheyt des levens, soo wel in sijn persoon, als in sijn ampt: ende dit alles uyt eenen oprechten yver sonder geveynsdigheyt des geestes.
margenoote
2.Chron. 1.8.
margenoot14
Siet Deut. 31. op vers 2.
margenootf
2.Chron. 1.9.
margenoot15
Ofte, menighvuldigh.
margenoot16
Hebr. een hoorende herte, D. dat wijsheyt vatten kan. Alsoo is hooren voor verstaen meermaels genomen. siet Gen. cap. 11. op vers 7. ende de verklaringe hier onder vers 11.
margenoot17
D. vele in getale, ende groot van vermeugen. Vergelijckt Genes. 50.9. ende siet de aenteeck.
margenoot18
Dat is, beviel den Heere wel. Siet Genes. 19. op vers 8.
margenootg
2.Chron. 1.11.
margenoot19
Alsoo ond. vers 13. alle uwe dagen, voor al u leven. Soo wort een langh leven genaemt verlenginge der dagen, onder vers 14. item, vermenighvulginge der dagen, Iob 29.18, etc.
margenoot20
D. haer leven, om hen van het selve te berooven.
margenoot21
D. om te konnen onderscheyden tusschen goet ende quaet, recht, ende onrecht, als hy de geschillen soude hooren, die hem in ’t gerichte souden voorgebracht worden.
margenooth
Eccles. 1.16.
margenoot22
2.Chron. c. 1. versen 10, 12, wijsheyt ende wetenschap: verstaet hier door de wijsheyt, eene vaste ende grondige kennisse aller Goddelicke, ende menschelicke rechten, na dewelcke een Koningh leven, ende regeeren moet, om Godt te behagen, ende sijn volck te behouden. Wetenschap, of, verstandigheyt is de kloeckheyt des geestes, hem van Godt extraordinaerlick ingestort, om de wijsheyt recht te gebruycken, ende na de rechten ofte wetten in ’t werck te stellen. Vergel. Iob 12.12. ende cap. 28. vers 12. Prov. 1.2.
margenoot23
Verstaet dit ten aensien.
I. van Koningen, Princen, ende Vorsten, onder dewelcke hy in wijsheyt seer heeft uytgesteken.
II. van natuerlicke, politijcke, ende burgerlicke dingen; welcker eygenschappen, werckingen, ende toevallen hy wonderlick getroffen heeft.
III. van de maniere alsoo hy sijne groote wijsheyt gekregen heeft, te weten, niet door menschelicke onderwijsinge, ende arbeyt, maer door Goddelicke ingevinge, ende des Geestes verborgene aenblasinge.
margenooti
Matth. cap. 6. vers 33. Ephes. 3.20.
margenoot24
Dat is, u leven langh.
margenoot25
Dewelcke David in de burcht Zions geset hadde, 2.Sam. cap. 6. vers 17.
margenoot26
Te weten, om Godt te dancken:
I. voor die vriendelicke verschijninge, in dewelcke hy hem aengeboden heeft de keure, van yet aen hem te versoecken.
II. voor de milde belofte die hy hem daer gedaen hadde.
III. voor het gevoelen van de vervullinge der selver.
IIII. voor de geluckige bevestinge van sijn Koninckrijcke.
margenoot27
Siet Genes. cap. 20. op vers 8.
margenoot28
Siet van het Hebreeusch woort Iosu. cap. 2. op vers 1.
margenoot29
Alsoo onder vers 26. Siet Genes. cap. 43. op vers 20.
margenoot30
Te weten, alsoo datse haer kint in den slaep doot gedruckt hadde.
margenoot31
Het Hebr. woort beteeckent dickwils, yet seer neerstelick waernemen, ende aenmercken, Iob 37. vers 14. Psalm 119. vers 95. Iesa. 43.18.
margenoot32
Hebr. neemt my een sweert, D. nemende [brenget] my. Siet van dese maniere van spreken, Genes. cap. 12. op vers 15.
margenoot33
Verstaet hier door, de natuerlicke beweginge ende beroeringe, die een moederlick herte heeft, als sy haer kint siet in eenigh ongemack, ende noot, ofte perijckel van swarigheyt. Siet dese maniere van spreken, Genes. 43.30. ende de aenteeckeninge.
margenoot34
Hebr. doodende en doot het niet. Alsoo in’t volgende vers.
margenoot35
Hebr. oock mijne, oock uwe en zy het niet.
margenoot36
Dat is, een seer overtreffelicke, ende extra-ordinare wijsheyt, die hem van Godt gegeven was.
margenoot37
Hebr. in het midden van hem. Siet Iob 20. op vers 14.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken