Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het viij. Capittel.

Salomo vergadert de voorneemste der Israëliten, om den tempel te wijen, vers 1, etc. De Arke des verbonts met de heylige gereetschap wort daer in gebracht, 4. De HEERE geeft een teecken sijner tegenwoordigheyt, 10. Salomo zegent de gemeynte, ende danckt Godt, 14, 54. hy doet een schoon gebedt tot Godt, 22. hy offert met de gemeynte, 62. sy houden het Loofhutten-feest, 65.

1

Ga naar margenoota DOe vergaderde Salomo Ga naar margenoot1 de Oudtste Israëls, ende alle de [kolom] Ga naar margenoot2 Hoofden der stammen, de Overste Ga naar margenoot3 der vaderen, onder de kinderen Israëls, Ga naar margenoot4 tot den Koningh Salomo te Ierusalem, om de Arke des verbonts des HEEREN Ga naar margenoot5 op te brengen Ga naar margenootb uyt Ga naar margenoot6 de stadt Davids, dewelcke is Zion.

2

Ende alle mannen Israëls versamelden sich tot den Koningh Salomo, in de maent Ga naar margenoot7 Ethanim op Ga naar margenoot8 het feest: die is Ga naar margenoot9 de sevende maent:

3

Ende alle d’Oudtste Israëls quamen; ende de Priesters namen de Ga naar margenoot10 Arke op.

4

Ende sy brachten d’Arke des HEEREN, Ga naar margenoot11 ende de Tente der t’samenkomste opwaerts, mitsgaders alle de Ga naar margenoot12 heylige vaten die in de Tente waren, ende Ga naar margenoot13 de Priesters, ende de Leviten brachten deselve opwaerts.

5

De Koningh Salomo nu ende de gantsche vergaderinge Israëls, die by hem vergadert waren, waren Ga naar margenoot14 met hem voor de Arke, offerende schapen, ende runderen, die van wegen de menighte niet en konden getelt, nochte gereeckent worden.

6

Alsoo brachten de Priesteren de Arke des verbonts des HEEREN tot hare plaetse, tot de aenspraeckplaetse Ga naar margenoot15 des Huyses, tot het Heylige der heyligen, tot onder de vleugelen der Ga naar margenoot16 Cherubim.

7

Want de Cherubim spreydden beyde vleugelen over de plaetse der Arke: ende de Cherubim overdeckten de Arke, ende hare Ga naar margenoot17 hantboomen van boven.

8

Daer na Ga naar margenoot18 schovense de hantboomen verder uyt, dat de Ga naar margenoot19 hoofden der hantboomen gesien werden Ga naar margenoot20 uyt het heylighdom voor aen de aenspraeckplaetse, maer Ga naar margenoot21 buyten niet gesien en wierden: ende zijn aldaer Ga naar margenoot22 tot op desen dagh.

9

Ga naar margenoot23 Daer en was niets in de Arke, dan Ga naar margenoot24 alleen de twee steenen tafelen, die Mose by Horeb daer in geleyt hadde, Ga naar margenootc als de HEERE Ga naar margenoot25 [een verbont] maeckte met de kinderen Israëls, doe sy uyt Egyptenlant uytgetogen waren.

10

Ende het geschiedde als de Priesters uyt het Ga naar margenoot26 heylige uytgingen; dat een wolcke het Huys des HEEREN vervulde:

11

Ga naar margenootd Ende de Priesteren en konden niet staen om te dienen, van wegen de wolcke: want de Ga naar margenoot27 heerlickheyt des HEEREN hadde ’t Huys des HEEREN vervult.

12

Doe seyde Salomo; Ga naar margenoote De HEERE Ga naar margenoot28 heeft geseyt; dat hy in donckerheyt soude woonen.

13

Ick hebbe Ga naar margenoot29 immers een Huys ge-

[Folio 150v\Salomo zegent de Gemeynte,--ende bidt Godt.]
[fol. 150v\Salomo zegent de Gemeynte,--ende bidt Godt.]

bouwt, u ter Ga naar margenoot30 woonstede: eene Ga naar margenoot31 vaste plaetse tot uwe Ga naar margenoot32 eeuwige wooninge.

14

Daer na wende de Koningh sijn aengesichte om, ende Ga naar margenoot33 zegende de gantsche gemeynte Israëls: ende de gantsche gemeynte Israëls stont.

15

Ende hy seyde, Gelooft zy de HEERE de Godt Israëls, die Ga naar margenoot34 met sijnen mont tot mijnen vader David gesproken heeft, ende heeft het met sijne hant vervult, seggende:

16

Ga naar margenootf Van dien dage aen, dat ick mijn volck Israël uyt Egyptenlant uytgevoert hebbe, Ga naar margenoot35 en hebbe ick geene stadt verkoren uyt alle stammen Israëls, om een Huys te bouwen, Ga naar margenoot36 dat mijne naem daer soude wesen: maer ick hebbe David verkoren, dat hy over mijn volck Israël wesen soude.

17

Ga naar margenoot37 Ga naar margenootg Het was oock in het herte mijns vaders Davids, een Huys den name des HEEREN des Godts Israëls te bouwen.

18

Maer de HEERE seyde tot David mijnen vader; Dewijle dat in u herte geweest is mijnen name een Huys te bouwen: ghy hebt wel gedaen, dat’et in u herte geweest is.

19

Evenwel ghy en sult dat huys niet bouwen: maer uw’ soon die Ga naar margenoot38 uyt uwe lendenen voort komen sal, die sal mijnen name dat Huys bouwen.

20

Soo heeft de HEERE bevestight sijn woort, dat hy gesproken hadde: want ick ben opgestaen in de plaetse mijnes vaders Davids, ende ick sitte op den throon Israëls, gelijck als de HEERE gesproken heeft; ende ick hebbe een Huys gebouwt den name des HEEREN, des Godts Israëls.

21

Ende ick hebbe daer eene plaetse beschickt, voor de Arke daer in Ga naar margenoot39 het verbont des HEEREN is, het welcke hy met onse vaderen maeckte, als hy deselve uyt Egyptenlant uytvoerde.

22

Ga naar margenooth Ende Salomo Ga naar margenoot40 stont voor den altaer des HEEREN, tegen over de gantsche gemeynte Israëls, ende Ga naar margenoot41 breydde sijne handen uyt na den hemel:

23

Ende hy seyde; HEERE Godt Israëls, daer en is geen Godt gelijck ghy, boven in den hemel, nochte beneden op der aerde: houdende het verbont, ende de weldadigheyt, uwen knechten, die Ga naar margenoot42 voor u aengesicht met haer Ga naar margenoot43 gantsche herte wandelen.

24

Die uwen knecht mijnen vader David gehouden hebt, dat ghy tot hem gesproken hadt: want met uwe mont hebt ghy gesproken, ende met uwe hant Ga naar margenoot44 vervult, gelijck het ten desen dage is.

25

Ende nu HEERE Godt Israëls; houdt uwen knecht mijnen vader David, dat ghy tot hem gesproken hebt, seggende: Ga naar margenooti Ga naar margenoot45 Geen man en sal u van voor mijn aengesicht afgesneden worden, die op den throon Israëls sitte: alleenlick soo uwe sonen Ga naar margenoot46 haren wegh bewaren, om te Ga naar margenoot47 wandelen voor mijn aengesicht gelijck als ghy gewandelt hebt voor mijn aengesicht.

26

Nu dan, ô Godt Israëls, laet doch u woort waer worden, het welck ghy ge-[kolom]sproken hebt tot uwen knecht mijnen vader David.

27

Ga naar margenoot48 Ga naar margenootk Maer waerlick, Ga naar margenoot49 soude Godt op de aerde woonen? Siet, de hemelen, ja Ga naar margenoot50 de hemel der hemelen en souden u niet begrijpen, hoe veel te min dit Huys, dat ick gebouwt hebbe.

28

Wendt u dan noch tot het gebedt Ga naar margenoot51 uwes knechts, ende tot sijne smeeckinge, ô HEERE mijn Godt: om te hooren na het geroep, ende na ’t gebedt dat uw’ knecht heden voor u aengesicht biddet.

29

Dat uwe Ga naar margenoot52 oogen open zijn, nacht ende dagh over dit Huys, over dese plaetse, van dewelcke ghy Ga naar margenootl geseyt hebt, Ga naar margenoot53 Mijn naem sal daer zijn: om te hooren na het gebedt, het welcke uw’ knecht bidden sal Ga naar margenoot54 in dese plaetse.

30

Hoort dan na de smeeckinge uwes knechts, ende uwes volcks Israëls, Ga naar margenoot55 die in dese plaetse sullen bidden: ende ghy, hoort in de plaetse uwer wooninge, in den hemel; ja hoort, ende vergeeft.

31

Wanneer yemant tegen sijnen naesten sal gesondight hebben, ende Ga naar margenoot56 hy hem eenen Ga naar margenoot57 eedt des vloecks opgeleght sal hebben, om hemselven te vervloecken: ende de eedt des vloecks voor uwen altaer in dit Huys komen sal;

32

Hoort ghy dan in den hemel, ende doet, ende richtet uwe knechten, Ga naar margenoot58 veroordeelende den ongerechtigen, Ga naar margenoot59 gevende sijnen wegh op sijnen kop, ende Ga naar margenoot60 rechtveerdigende den gerechtigen, gevende hem na sijne gerechtigheyt.

33

Wanneer u volck Israël sal geslagen worden, voor het aengesicht des vyants, om datse tegens u gesondiget sullen hebben; ende hen tot u bekeeren, ende Ga naar margenoot61 uwen name belijden, ende tot u in dit Huys bidden, ende smeecken sullen,

34

Hoort ghy dan in den hemel, ende vergeeft de sonde uwes volcks Israëls: ende brenght hen weder in het lant, dat ghy haren vaderen gegeven hebt.

35

Als de hemel sal Ga naar margenoot62 gesloten zijn, datter geen regen en is, om dat sy tegen u gesondight sullen hebben: ende sy in dese plaetse bidden, ende uwen name belijden, ende van hare sonden hen bekeeren sullen, als Ga naar margenoot63 ghyse geplaeght sult hebben:

36

Hoort ghy dan in den hemel, ende vergeeft de sonde uwer knechten, ende uwes volcks Israëls, als ghy hen sult geleert hebben den Ga naar margenoot64 goeden wegh, in den welcken sy wandelen sullen; ende geeft regen op u lant, dat ghy uwen volcke tot eene erffenisse gegeven hebt.

37

Als’er honger in het lant wesen sal, als’er peste wesen sal, als’er brantkoorn, honighdauw, sprinckhanen, keveren wesen sullen, als sijn vyant Ga naar margenoot65 in ’t lant sijner poorten hem belegeren sal, [ofte] eenige plage, Ga naar margenoot66 [ofte] eenige kranckheyt wesen sal:

38

Alle gebedt, alle smeeckinge die Ga naar margenoot67 van eenigh mensche, van al u volck Israël geschieden sal: als sy erkennen een yeder Ga naar margenoot68 de plage sijnes herten, ende [een yeder] sijn handen Ga naar margenoot69 in dit Huys uytbreyden sal;

[Folio 151r\Salomons gebedt, en offerhanden.]
[fol. 151r\Salomons gebedt, en offerhanden.]

39

Hoort ghy dan in den hemel de vaste plaetse uwer wooninge, ende vergeeft, ende doet, ende geeft een yegelicken, na Ga naar margenoot70 alle sijne wegen, gelijck ghy sijn herte kent: want ghy alleene kent het herte van Ga naar margenoot71 alle kinderen der menschen.

40

Op dat Ga naar margenoot72 sy u vreesen alle de dagen, diese leven sullen op het lant, dat ghy onsen vaderen gegeven hebt.

41

Selfs oock aengaende den Ga naar margenoot73 vreemden, die van u volck Israël niet en sal zijn: maer uyt verren lande Ga naar margenoot74 om uwes naems wille komen sal:

42

(Want sy sullen hooren van uwen grooten naem, ende van uwe stercke Ga naar margenoot75 hant, ende van uwen Ga naar margenoot76 uytgestreckten arm) als hy komen, ende bidden sal in dit Huys:

43

Hoort ghy in den hemel de vaste plaetse uwer wooninge, ende doet na alles, daerom die vreemde tot u roepen sal: op dat alle volckeren der aerde uwen name kennen, om u te vreesen, gelijck u volck Israël, ende om te weten dat Ga naar margenoot77 uwen naem genaemt wort over dit Huys, het welck ick gebouwt hebbe.

44

Wanneer u volck in den krijgh tegen sijnen vyant uyttrecken Ga naar margenoot78 sal door den wegh, dien ghyse henen senden sult; ende sullen tot den HEERE bidden Ga naar margenoot79 na den wegh deser stadt, die ghy verkoren hebt, ende na dit Huys, ’t welck ick uwen name gebouwt hebbe:

45

Hoort dan in den hemel haer gebedt, ende hare smeeckinge: ende Ga naar margenoot80 voert haer recht uyt.

46

Wanneer sy gesondiget sullen hebben tegen u, Ga naar margenootm (want geen mensche en is’er, die niet en sondight) ende ghy tegen hen vertoornt sult zijn, ende hen leveren sult voor het aengesichte des vyants, dat de gene die hen gevangen hebben, hen gevangelick wech voeren in des vyants lant, dat verre, ofte naby is:

47

Ende sy in het lant, daer sy gevangelick wech gevoert zijn, weder aen Ga naar margenoot81 haer herte brengen sullen, datse sich bekeeren, ende tot u smeecken in het lant der gener, diese gevangelick wech gevoert hebben, seggende, Wy hebben gesondiget, ende verkeerdelick gedaen, wy hebben godtlooselick gehandelt:

48

Ende sy hen tot u bekeeren met haer Ga naar margenoot82 gantsche herte, ende met hare gantsche ziele in het lant harer vyanden, diese gevangelick wech gevoert sullen hebben: ende tot u bidden sullen Ga naar margenoot83 na den wegh hares lants, (’t welcke ghy haren vaderen gegeven hebt) na dese stadt die ghy verkoren hebt, ende na dit Huys dat ick uwen name gebouwt hebbe;

49

Hoort dan in den hemel, de vaste plaetse uwer wooninge, haer gebedt, ende hare smeeckinge; ende Ga naar margenoot84 voert haer recht uyt;

50

Ende vergeeft uwen volcke, datse tegen u gesondiget sullen hebben, ende alle hare overtredingen, daer mede sy tegens u sullen overgetreden hebben: ende Ga naar margenoot85 geeft haer barmhertigheyt, voor het aengesicht der gener, diese gevangen houden, op datse harer ontfermen;

51

Want sy zijn u volck, ende u erfdeel, die ghy uytgevoert hebt uyt Egyptenlant, uyt het midden des yseren Ga naar margenoot86 ovens:

52

Op dat uwe Ga naar margenoot87 oogen open zijn, tot de smeeckinge uwes knechts, ende tot de [kolom] smeeckinge uwes volcks Israëls: om na hen te hooren, in al haer roepen tot u.

53

Want ghy hebtse u tot een erfdeel afgesondert, uyt alle volckeren der aerde: Ga naar margenootn gelijck als ghy gesproken hebt Ga naar margenoot88 door den dienst Mose uwes knechts, als ghy onse vaderen uyt Egypten uytvoerdet, Heere HEERE.

54

Het geschiedde nu als Salomo voleynt hadde dit gantsche gebedt, ende dese smeeckinge tot den HEERE te bidden, [dat] hy van voor den altaer des HEEREN opstont, van Ga naar margenoot89 ’t knielen op sijne knijen, met sijne handen Ga naar margenoot90 uytgebreydet na den hemel:

55

Soo stont hy, ende Ga naar margenoot91 zegende de gantsche gemeynte Israëls: seggende met Ga naar margenoot92 luyder stemme:

56

Gelooft zy de HEERE, die sijnen volcke Israëls ruste gegeven heeft, na alle dat hy gesproken heeft: Ga naar margenooto Ga naar margenoot93 niet een eenigh woort en is er gevallen, van Ga naar margenoot94 alle sijne goede woorden, die hy gesproken heeft door Ga naar margenoot95 den dienst Mose sijnes knechts.

57

De HEERE onse Godt Ga naar margenoot96 zy met ons, gelijck als hy geweest is met onse vaderen: hy en verlate ons niet, ende en begeve ons niet:

58

Neygende tot hem ons herte; om in alle sijne wegen te wandelen, ende om te houden Ga naar margenoot97 sijne geboden, ende sijne insettingen, ende sijne rechten, dewelcke hy onsen vaderen geboden heeft:

59

Ende dat dese mijne woorden, daer mede ick voor den HEERE gesmeeckt hebbe, mogen naby voor den HEERE onsen Godt zijn, dagh ende nacht: op dat hy het recht sijnes Ga naar margenoot98 knechts uytvoere, ende het recht sijnes volcks Israëls, Ga naar margenoot99 elck een dagelicks op sijnen dagh.

60

Op dat alle volckeren der aerde weten, Ga naar margenootp dat de HEERE die Godt is; niemant meer:

61

Ende u-lieder herte Ga naar margenoot100 volkomen zy met den HEERE onsen Godt: om te wandelen in sijne insettingen, ende sijne geboden te houden: Ga naar margenoot1 gelijck ten desen dage.

62

Ende de Koningh ende gantsch Israël met hem, offerden slacht-offeren Ga naar margenoot2 voor het aengesicht des HEEREN.

63

Ende Ga naar margenootq Salomo offerde ten danck-offer, dat hy den HEERE offerde, twee en twintigh duysent runderen, ende hondert, ende twintigh duysent schapen: alsoo hebben sy het Huys des HEEREN ingewijet, de Koningh, ende alle de kinderen Israëls.

64

Ten selven dage Ga naar margenoot3 heylighde de Koningh het middelste Ga naar margenoot4 des voorhofs, dat Ga naar margenoot5 voor het Huys des HEEREN was, om dat hy aldaer het brand-offer, ende het spijs-offer bereydt hadde, mitsgaders het vette der danck-offeren: want de koperen altaer, die Ga naar margenoot6 voor ’t aengesichte des HEEREN was, Ga naar margenootr te kleyn was, om de brand-offeren, ende de spijs-offeren, ende het vette der danck-offeren te vatten.

65

Ter selver tijt oock hielt Salomo Ga naar margenoot7 het Feest, ende gantsch Israël met hem, eene groote gemeynte van den ingangh af van Ga naar margenoot8 Hamath tot de Ga naar margenoot9 riviere van Egypten voor het aengesichte des HEEREN onses Godts seven dagen, ende Ga naar margenoot10 seven dagen: zijnde veertien dagen.

[Folio 151v\Godt verschijnt Salomo. Hiram. Salomons bouwen.]
[fol. 151v\Godt verschijnt Salomo. Hiram. Salomons bouwen.]

66

Op den Ga naar margenoot11 achtsten dagh liet hy het volck gaen, ende sy zegenden den Koningh: daer na gingen sy na hare tenten, blijde, ende Ga naar margenoot12 goedes moedts, over al het goet dat de HEERE Ga naar margenoot13 David sijnen knecht, ende Israël sijn volck gedaen hadde.

margenoota
2.Chron. 5.2.
margenoot1
Siet Levit. c. 4. op vers 15.
margenoot2
Siet Numer. 1. op versen 4, 16.
margenoot3
Yeder stam der Israëliten bestont uyt sekere huysgesinnen, ofte geslachten, dewelcke hadden elck bysonder hare opperste vaderen. Benevens dese waren in elcken stam, Hooftlieden over hondert, over duysent, etc. welcker voorneemste, ende principale hier moeten verstaen worden. Vergel. Exod. 18.21. Num. 3.24, 30, 35. 1.Chron. 4.38.
margenoot4
D. tot hem, na de maniere van spreken der Hebreen. siet boven 2. op vers 19.
margenoot5
Te weten, in den tempel: tot den welcken, om dat hy op den bergh Morija gebouwt was, men met trappen opklimmen moeste.
margenootb
2.Sam. 5.9. ende 6.12, 17.
margenoot6
Die David gewonnen, betimmert, ende bewoont hadde. siet bov. 2. op vers 10.
margenoot7
Dese maent komt meest over een met onsen September. Sy wort Ethanim genoemt, dat is, der stercken, of der sterckten: om dat, (gelijck eenige meynen) in deselve de vruchten des lants ingesamelt wierden, die als de kracht der aerde zijn, van Godt verordent om ’t leven des menschen t’onderhouden, ende verstercken.
margenoot8
Verst. het feest der Inwyinge, gaende voor het Loofhutten-feest. Siet onder vers 65. ende van het feest der Loofhutten Levit. c. 23. vers 24. Deuter. 16. vers 13. 2.Chron. 5.3.
margenoot9
T.w. na de reeckeninge der kerckelicke maenden van Godt verordent, Exod. 12.2. Anders, voor den uyttocht der Israëliten uyt Egypten, was dese maent de eerste, T.w. des burgerlicken jaers.
margenoot10
Die te deser tijd te Ierusalem was, 2.Chron. 1.4.
margenoot11
Die op desen tijt met den koperen altaer van Besaleël in de woestijne gemaeckt, te Gibeon was, 2.Chron. 1.3, 5.
margenoot12
Hebr. vaten der heyligheyt, Dat is, die tot een heyligh gebruyck verordent waren. siet Lev. 16. op vers 4.
margenoot13
T.w. met dit onderscheyt, dat de Priesters de Arke, ende de heylige vaten droegen: maer de Leviten de Tente der t’samenkomste met haer toebehooren. Vergel. Num. 4. de aenteeck. op vers 15.
margenoot14
Namelick, met den Koningh Salomo. Anders, [gingen] met hem voor de Arke. Verstaet, dat de offerhanden hier vermelt, op den wegh, door den welcken de Arke gedragen wiert, hier ende daer souden geoffert zijn. Vergel. 2 Sam. 6.13.
margenoot15
Dat is, des tempels.
margenoot16
Die Salomo hadde laten maken, ende veel grooter waren, dan de Cherubim die Moses in de woestijne hadde laten maken. Siet Exod. 25.20. boven cap. 6 vers 27.
margenoot17
Daer mede de Arke gedragen moeste worden, Exod. 25.14.
margenoot18
Hebr. verlenghdense, Te weten, met die voorder, ende langer uyt te trecken. Want geheel uyt te nemen, was van Godt verboden, Exod. cap. 25. vers 15. siet Num. cap. 4. op vers 6.
margenoot19
Dat is, de eynden.
margenoot20
Dat is, van de gene die in het deel des tempels dat uytwaerder was, (genoemt het heylige) waren. 2.Chron. 5.9. staet, datse gesien werden uyt de Arke. Het welcke soo niet te nemen is, als of men de Arke gesien hadde: maer de sin is, dat de uyterste eynden der hantboomen die uyt de Arke voort quamen, haer in ’t heylighdom vertoonden, te weten, niet bloot, maer bedeckt met het voorhanghsel.
margenoot21
Namel. het heylige.
margenoot22
T.w. als dit boeck geschreven wiert.
margenoot23
Siet Deut. 10.5.
margenoot24
De woorden des Apostels door dewelcke hy schijnt te seggen, Hebr. 9. vers 4. dat in de Arke oock geweest zy de gouden kruycke met manna, ende de staf Aarons die gebloeyt hadde, moet men aldus verstaen, datse in deselve plaetse des tabernakels, daer de Arke was, ja by deselve geweest zijn, Exod. 16.34. Num. 17.10. Gelijck het woort in, dickwils voor by, genomen wort, als Iosu. 5.13. ende 10.10, etc. ja selfs hier in dit vers in Horeb, voor, by Horeb.
margenootc
Exod. 34.27.
margenoot25
Gelijcke maniere van spreken, in dewelcke dit woort verswegen wort, vint men 1.Sam. cap. 20. vers 16. ende 22.8. 2.Chron. 5.10.
margenoot26
Dat is, het voorste deel des tempels, Exod. cap. 26. vers 33. ende 28.43.
margenootd
Exod. 40.34, 35. 2.Chron. 7.2.
margenoot27
D. de wolcke, in dewelcke Godt den Israëlieten verscheen. Vergel. Exod. 16.10. ende 24.16. ende 40.34, 35. Num. 16.19. 2.Chron. 5.13, 14. ende 7.1, 2, 3.
margenoote
Exod. 20.21. Levit. 16.2. Deut. 4.11. ende 5.22. 2.Chron. 6.1.
margenoot28
D. hy heeft verklaert, dat hy door een soodanigh sichbaer teecken, als de wolcke, ofte de donckerheyt was, sijne tegenwoordigheyt wilde openbaren. siet Levit. 16.2. het welcke hy oock menighmael gedaen heeft. Siet de aenteeck. op het voorgaende vers. item Exod. 13.22. ende 14.16. ende 19.16. ende 20.21. Num. 9.15.
margenoot29
Hebr. bouwende gebouwt, D. ick hebbe immers, ofte gewisselick, ofte gantschelick gebouwt, ofte, ick hebbe volbouwt.
margenoot30
T.w. daer in ghy woonen soudt by u volck door u woort, ende de sichtbare teeckenen uwer genade. Alsoo 2.Chron. 6.2.
margenoot31
Ofte, bereydde plaetse.
margenoot32
Verst. dese eeuwigheyt van den tijt der wet, ende siet Genes. 13. op vers 15. Daer toe is hier by te voegen de conditie van gehoorsaemheyt, die de Israëlieten Gode schuldigh waren, op dat dit woort soude vast blijven. Siet boven 6. versen 12, 13. ende onder cap. 9. vers 4. Psalm 89.29, 30, 31.
margenoot33
D. wenschte de gemeynte van den Heere toe alle welvaren na ziele ende lichaem. Alsoo onder vers 55. Vergelijckt Numer. c. 6. vers 23. Psalm 118. vers 26. Andere verstaen dit alsoo, dat de Koningh met de gantsche gemeynte Godt gezegent, dat is, gedanckt, ende gelooft heeft: ’t woordeken Godt tot desen eynde in den text inlatende.
margenoot34
Dat is, door den Propheet Nathan, 2.Sam. c. 7. vers 6. 1.Chron. 17.4. de Propheten zijn als de mont Godes, om dat sijn woort in haren mont is, Exo. 4. vers 12. 1.Reg. 17. vers 24. Iesa. c. 51. vers 16. Ierem. c. 5. vers 14.
margenootf
2.Sam. 7.6. 2.Chron. 6.5.
margenoot35
D. ick en hebbe mijne verkiesinge niet geopenbaert, nochte in het werck gestelt. Alsoo is het woort verkiesen, genomen voor de uytvoeringe der verkiesinge, Deut. 12.11. 2.Chron. c. 6. vers 5. Zach. 2.12. want Gode zijn alle sijne wercken van eeuwigheyt aen bekent, Actor. 15.18.
margenoot36
D. dat mijne Leere daer luytbaer zy, de Godtsdienst van my ingestelt, bedient worde, ’t volck, dat na mijnen name genoemt wort, by een kome, ende mijn Geest oock daer krachtelick wercke. Vergelijckt Deut. 12.11. onder vers 29. ende 14.21. 2.Reg. c. 21. vers 4. 2.Chron. c. 6. vers 6. Psalm 132.13, 14.
margenoot37
Dat is, hy hadde voorgenomen. Siet gelijcke maniere van spreken, 1.Sam. 14. vers 7. 2.Sam. 7.3. 1.Reg. cap. 10. vers 2. 1.Chron. 17. vers 2. ende 22. vers 7. ende vergel. boven cap. 5. d’aenteeck. op vers 5.
margenootg
2.Sam. 7.2. 1.Chron. 17.1. 2.Chron. 6.7.
margenoot38
Siet Gen. 35. op vers 11.
margenoot39
Dat is, de tafelen des verbonts, ofte der getuygenisse, verstaet, de wetten des verbonts, na dewelcke ’t verbont is gemaeckt geweest, die in twee steenen tafelen geschreven waren. Vergelijckt Deut. 31. op vers 26.
margenooth
2.Chron. 6.12.
margenoot40
T.w. op het koperen, ende verheven gestoelte, ’t welcke was in den voorhof des volcks, recht tegen over den brand-offer altaer, dien hy uyt sijnen stoel sien konde. siet hier van 2.Reg. 11.14. ende 23.3. ende 2.Chron. 6.13.
margenoot41
Tot een bewijs, dat hy sijn herte tot Godt, dien hy aenriep, opgeheven hadde, ende van hem alleen alle goet verwachtede. Van welcke ceremonie by den Ouden in’t bidden gebruyckt. siet oock Ezra 9.5. Iob 11.13. Psalm 44.21. ende 63.5. 1.Tim. 2.8
margenoot42
Siet Genes. 17. op vers 1.
margenoot43
Siet boven 2. op vers 4.
margenoot44
D. beginnen te vervullen.
margenooti
2.Sam. 7.12, 16. 1.Reg. 2.4. Psam 132.12.
margenoot45
And. Geen man en sal u van voor mijn aengesichte ontbreken. De sin is, Datter altijt yemant soude zijn in den geslachte Davids, die hem in ’t Rijcke succedeeren soude. Welcke belofte ten vollen vervult is in Christo, wiens Koninckrijcke is sonder eynde, Luce 1. vers 33.
margenoot46
Siet boven 2. op vers 4.
margenoot47
Siet Genes. 17. op vers 1.
margenoot48
Het is als of hy seyde; Hoewel dit Huys niet bequaem is, om u, die hemel ende aerde vervult, te begrijpen, latet nochtans u wel gevallen, daer in te woonen, ende de gebeden te verhooren.
margenootk
2.Chron. 2.6. Iesa. 66.1. Ierem. 23.24. Actor. 7.49.
margenoot49
Hy en wil niet loochenen dat Godt op de aerde zy, maer hy wil seggen, dat hy daer niet besloten en zy, ten aensien van zijn wesen, hoewel hy in den tempel, als een sichtbaer teecken sijner tegenwoordigheyt, sich openbaerde, ten aensien van sijne genade.
margenoot50
Alsoo Psal. 148. vers 4. Verstaet, den oppersten hemel, die de alderruymste is, van Paulo genaemt den derden hemel, 2.Corinth. 12. vers 2. ende siet de maniere van spreken Lev. 2. vers 3. ende in d’aenteeckeninge.
margenoot51
D. tot mijn gebedt.
margenoot52
Menschelicker wijse van Godt gesproken, wiens oogen geseyt worden open te zijn over de sijne, als hy hem over deselve ontfermt, die verhoort, ende deselve goet doet. Vergelijckt onder vers 52. ende Psalm 33.18. ende 34.16. Zach. cap. 12. vers 4.
margenootl
Deut. 12.11.
margenoot53
Siet boven op vers 16.
margenoot54
Anders, na dese plaetse, Te weten, hem wendende na dit Huys, ende siende op de beloften van uwe tegenwoordigheyt. siet Dan. 6.11.
margenoot55
And. dewelcke sy, etc.
margenoot56
T.w. de naeste, tegens den welcken gesondight is.
margenoot57
Hebr. eygentlick, vloeck, ofte, vervloeckinge. Verst. eenen eedt van den richter opgeleght, die in gewichtige, ende twijfelachtige saken geschiedde, met sijnes selfs vervloeckinge, soo men valschelick swoer, ende dat seer solemneelick, voor den altaer, om den sweerder te meer tot aendacht, ende vreese te verwecken. Vergelijckt Exod. c. 22. vers 8. Num. cap. 5. versen 15, 16, 17, 18, etc.
margenoot58
Siet van dit woort Deuter. c. 25. op vers 1.
margenoot59
D. mits sijne sonden door de welverdiende straffen te plagen. siet gelijcke maniere van spreken 2.Chron. 6. vers 23. Ezech. 9.10. ende vergel. onder vers 39.
margenoot60
D. vry achtende, ende rechtveerdigh sprekende. siet van dit woort Gen. cap. 44. op vers 16. Deut. 25. op vers 1.
margenoot61
D. hen selven de schult der straffe, ende u de eere der gerechtigheyt toeschrijven sullen. Alsoo onder vers 35. siet Iosu. 7. op vers 19.
margenoot62
Siet Deut. 11. op vers 17. ’t Welcke anders geheeten wort, den hemel, als yser, of als koper maken, Lev. 26.19. Deut. 28.23.
margenoot63
And. om dat ghy tegen hen getuyght sult hebben, T.w. door uwe Propheten, of door de straffe der dorrigheyt, alsoo 2.Chron. 6.26.
margenoot64
Alsoo mede genaemt 1.Sam. 12.23. And. den wegh des Heeren, Psal. 27.11. der waerheyt, Psalm 119.30. des verstants, Prov. 9.6. der heyligheyt, Iesa. 35.8. der gerechtigheyt, 2.Petr. 2.21. des levens, Prov. 6.23, etc.
margenoot65
D. in sijn eygen lant, ende steden: Het woort poorten wort hier voor steden genomen. siet Genes. 22. op vers 17. Het lant nu sijner steden beteeckent de steden sijnes lants. Alsoo 2.Chron. cap. 6. vers 28.
margenoot66
Dit woordeken is in den oorspronckelicken text uytgedruckt, 2.Chron. 6.28.
margenoot67
D. van elck een in sijn bysonder, of van de vergaderinge des volcks in ’t gemeyn.
margenoot68
Dat is, die hen ter herten gaet, ende hen inwendelick soo smert, datse tot het gebedt door het vertrouwen op Godt, met ware bekeeringe des herten gedrongen worden.
margenoot69
Ofte, na dit Huys. Siet onder op vers 44.
margenoot70
Siet Genes. 6. op vers 12.
margenoot71
D. alle menschen. Alsoo Num. c. 23. vers 19. Iob 16. vers 21. Psalm 8.5. Eccles. 3.21.
margenoot72
D. wandelen in uwe wegen, gelijck verklaert wort 2.Chron. 6. vers 31. want de vreese des Heeren verweckt den mensche, om ’t quade te laten, ende het goede te doen, Prov. cap. 1. vers 7. ende 8. vers 13. ende 16.6.
margenoot73
Verstaet, de gene die van hare afgoderije tot den waren Godt souden bekeert zijn.
margenoot74
Dat is, om den roem, ende lof die ghy hebt, soo van de scheppinge, onderhoudinge, ende regeeringe aller dingen in het gemeyn, als van de besorginge, bewaringe, ende verlossinge uwer Kercke in ’t bysonder. Siet het volgende vers, ende 2.Chron. 6.32.
margenoot75
D. kracht, vermogen, alsoo Deut. c. 3. vers 24. Ps. 136. vers 12. siet Num. 11. op vers 23.
margenoot76
Alsoo Psal. 136. vers 12. Ier. 32.17.
margenoot77
D. dat sijnen name heeft van u. Vergel. boven de aenteeck. op vers 16.
margenoot78
Dat is, in eene rechtveerdige, ende wettelicke oorloge, die van u sal geboden zijn.
margenoot79
D. hen wendende in ’t bidden na dese plaetse, tot een bewijs datse dien Godt, alleen voor den waren Godt bekenden, ende aenriepen, die in den tempel te Ierusalem na sijn woort gedient wert. Alsoo ond. vers 48. ende siet hier van een exempel in Dan. 6.11.
margenoot80
Ofte, hanthaeft haer recht. Hebr. doet haer gerichte, ofte, recht. Godt nu doet sijnes volcks gerichte, ofte recht, wanneer hy gelijck een richter ’t selve voorstaet, ende sijne vyanden rechtveerdelick straft. Alsoo ond. vers 49. 2.Chron. 6. versen 35, 39. Psal. 9. vers 5. ende 140.13.
margenootm
2.Chron. 6.36. Prov. 20.9. Eccles. 7.20. 1.Ioan. 1.8, 10.
margenoot81
Dat is, uyt een recht gevoelen, ende berouw harer sonden, een ongeveynst voornemen hebben, om met een vast betrouwen op uwe genade het quade te laten, ende het goede te doen. Alsoo 2.Chron. 6.37.
margenoot82
Siet 1.Reg. 2. op vers 4.
margenoot83
Siet boven op vers 44.
margenoot84
Hebr. doet haer gerichte. Als vers 45.
margenoot85
Hebr. steltse, of, geeftse ter barmhertigheden, D. om ontfermt te worden, ofte, om ontferminge te verkrijgen. Siet eene by na gelijcke maniere van spreken Gen. 43.14. De sin is, Dat Godt den gevangenen Israëliten soude geven, genade ende medelijden te vinden in de oogen harer vyanden, in de plaetse van wreede mishandelinge, ende verdruckinge. siet eenige vervullingen hier van Neh. 2.2, etc. Esth. 10.2, 3. Dan. 1. versen 9, 10, etc.
margenoot86
’t Hebr. woort beteeckent eygentlick eene plaetse, of, een vat, daer in allerley metael door ’t vyer gesmolten wort: waer by Egypten vergeleken wort, om datse daer vele verdruckingen, ende sware beproevingen uytgestaen hadden. Siet Deut. 4. op vers 20. ende vergel. Ies. 48.10.
margenoot87
Siet boven op vers 29.
margenootn
Exod. 19.5. Deut. 4.20. ende 7.6. ende 9.26, 29. ende 14.2.
margenoot88
Hebr. door de hant. Alsoo oock vers 56.
margenoot89
De ceremonie der kniebuyginge, hebben de Heylige in het bidden gebruyckt tot een teecken van ootmoedigheyt des herten, met dewelcke wy voor Godt verschijnen moeten. siet 2.Chron. 6. vers 13. Dan. cap. 6. vers 11. Luce 22.41.
margenoot90
Siet boven op vers 22.
margenoot91
Siet boven op vers 14.
margenoot92
Hebr. grooter stemme.
margenooto
Iosu. 21.45.
margenoot93
Dat is, hy heeft alle sijne beloften vervult, ende geene daer van gebroken. Alsoo oock Ios. 21.45. ende cap. 23. vers 14. 2.Reg. 10.10.
margenoot94
Hebr. van al sijn goet woort.
margenoot95
Hebr. door de hant. Siet Exod. 4. op vers 13.
margenoot96
Siet Genes. 21. op vers 22 ende 26. op vers 24.
margenoot97
Siet het onderscheydt deser drie woorden bov. cap. 2. op vers 3.
margenoot98
Hy verstaet hier mede hemselven, als boven versen 28, 29, 30, en 52.
margenoot99
Hebr. het woort, ofte, het dingh des daeghs op sijnen dagh, D. t’allen dage, na dat dagelicks eenigen noot mach voorvallen. Gelijcke maniere van spreken is Exod. cap. 5. vers 13. Levit. 23.37.
margenootp
Deut. 4.35, 39.
margenoot100
Verst. de volkomenheyt deses levens, bestaende in alle de leden der Godtvruchtigheyt, ende niet in der selver vollen wasdom, dewelcke is de volkomenheyt des anderen levens. alsoo ond. 11. vers 4. ende 15.3, 14. 2.Reg. c. 20. vers 3. 1.Chron. 28. vers 9. ende 29. versen 9, 19. 2.Chron. 15. vers 17. ende 19.9. Vergel. Philip. 3.12, 15.
margenoot1
Verstaet, voortaen altijt, gelijck ghy doet ten huydigen dage.
margenoot2
Voor den tempel. siet Lev. 1. op vers 3.
margenootq
2.Chron. 7.5, etc.
margenoot3
Siet Lev. 8. op vers 10.
margenoot4
Verstaet dit van ’t voorhof der Priesteren, welckers middelste deel hy door den Geest Godts geleyt zijnde, in die extra-ordinare werck gebruyckt heeft, om daer offerhanden te offeren, ende tot dien eynde altaren op te richten, om dat de brand-offer altaer de offerhanden, van wegen hare menighte, alle niet en konde dragen.
margenoot5
D. dicht voor aen het voorste deel des tempels, genoemt het Heylige.
margenoot6
Siet boven op vers 62.
margenootr
2.Chron. cap. 7. vers 7.
margenoot7
Verstaet, het feest der Loofhutten, het welcke seven dagen moeste gehouden worden. Siet hier van Levit. cap. 23. vers 34.
margenoot8
Siet hier van Numer. cap. 13. vers 21. Dit was de uyterste lantpale van Canaan tegen het Noorden.
margenoot9
Dese wort Sichor genoemt, Iosu. cap. 13. vers 3. ende was de uyterste lantpale tegen het Zuyden. Siet Genes. cap. 15 op vers 18.
margenoot10
Verstaet, seven dagen tot de inwyinge des altaers, ende des tempels; ende dan noch eens seven dagen tot onderhoudinge van het feest der Loofhutten, 2.Chron. 7.9.
margenoot11
Verstaet, dat hy het volck oorlof gegeven heeft op den achtsten dagh, welcke was den twee en twintighsten der sevender maent, maer om dat dien dagh oock moest gevyert worden, zijnse vertrocken des volgenden daeghs, zijnde den drie en twintighsten. Siet 2.Chron. 7.10. ende de aenteeckeninge.
margenoot12
Hebr. goet van herten.
margenoot13
D. den huyse Davids, ende sijne nakomelingen in het Koninckrijcke.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken