Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xj. Capittel.

Athalia doot het gantsche Konincklicke geslachte, vers 1, etc. uytgenomen Ioas, 2. die seven jaren oudt zijnde, door het beleyt van Iojada, Koningh wort van Iuda, 4. Athalia, die het regiment tot haer getrocken hadde, wort gedoot, 13. Het verbont wort vernieuwt, tusschen Godt, den Koningh, ende het volck, 15. de Baals-dienst uytgeroeyt, 18. ende de Koningh in sijnen Konincklicken throon geset, 19.

1

DOe nu Ga naar margenoot1 Athalia Ga naar margenoota de moeder van Ga naar margenoot2 Ahazia sagh, dat haer sone doot was; soo maeckte sy haer op, ende bracht Ga naar margenoot3 al het Konincklicke zaet om.

2

Maer Ga naar margenoot4 Ioseba de dochter des Koninghs Iorams, de suster van Ahazia, nam Ga naar margenoot5 Ioas den sone van Ahazia, ende stal hem uyt het midden van des Koninghs sonen, die gedoot werden, Ga naar margenoot6 [settende] hem, ende sijne voedster in Ga naar margenoot7 eene slaepkamer: ende Ga naar margenoot8 sy verberghden hem Ga naar margenoot9 voor Athalia, dat hy niet gedoot en wert.

3

Ende hy was met haer versteken in den Huyse des HEEREN ses jaren: ende Athalia regeerde over het lant.

4

In den Ga naar margenootb sevenden jare nu sondt Ga naar margenoot10 Iojada, ende nam de Ga naar margenoot11 Overste van hondert met de Hooftmannen, ende met de Trauwanten, ende hy brachtse tot sich, in ’t Huys des HEEREN, ende Ga naar margenoot12 hy maeckte een verbont met hen, ende hy be-eedighdese in het Huys des HEEREN, ende hy toondese den sone des Koninghs.

5

Ende hy geboodt hen, seggende: Dit is de sake, die ghy doen sult: een derde deel van Ga naar margenoot13 u, die op den Sabbath Ga naar margenoot14 in gaen, sullen de wacht waer nemen, van het Ga naar margenoot15 huys des Koninghs.

6

Ende een derde deel sal zijn aen de poorte Ga naar margenoot16 Sur; ende een derde deel aen de poorte Ga naar margenoot17 achter de Trauwanten: soo sullet ghy waernemen de wacht van dit huys, Ga naar margenoot18 tegens inbrekinge.

7

Ende de twee Ga naar margenoot19 deelen van u-lieden, alle die op den Sabbath Ga naar margenoot20 uyt gaen, die sullen de wacht van ’t Huys des HEEREN waer nemen by den Koningh.

8

Ende ghy sult den Koningh rontom omcingelen, een yeder met sijne wapenen in sijne hant, ende hy, die Ga naar margenoot21 tusschen de ordeningen intreedt, sal gedoot worden: ende zijt [kolom] ghy by den Koningh, als hy uyt gaet, ende als hy in komt.

9

Ga naar margenootc De Overste dan van hondert deden na al dat de Priester Iojada geboden hadde, ende namen, yeder sijne mannen, die op den Sabbath in gingen, met de gene, die op den Sabbath uyt gingen: ende sy quamen tot den Priester Iojada.

10

Ende de Priester gaf den Oversten van hondert de spiessen, ende de schilden, Ga naar margenoot22 die des Koninghs Davids geweest waren: die in den Huyse des HEEREN waren.

11

Ende de Trauwanten stonden, yeder met sijne wapenen in sijne hant, van de Ga naar margenoot23 rechter zijde des Huyses, tot de Ga naar margenoot24 slincker zijde des Huyses, na Ga naar margenoot25 den altaer, ende na Ga naar margenoot26 het Huys toe, by den Koningh rontom.

12

Daer na bracht Ga naar margenoot27 hy des Koninghs sone voort, ende settede hem de kroone op, ende [gaf hem] het Ga naar margenoot28 Getuygenisse; ende sy maeckten hem Koningh, ende Ga naar margenoot29 salfden hem: daer toe Ga naar margenoot30 klaptense met de handen, ende seyden; De Koningh leve.

13

Doe Athalia hoorde de stemme der Trauwanten, [ende] des volcks, soo quam sy tot het volck in ’t Huys des HEEREN.

14

Ende sy sagh toe, ende siet, de Koningh stont by den Ga naar margenoot31 pilaer, Ga naar margenoot32 na de wijse, ende de Overste, ende de trompetten by den Koningh, ende al het volck des lants was blijde, ende blies met trompetten: doe Ga naar margenoot33 verscheurde Athalia hare kleederen, ende sy riep; Verraet, verraet.

15

Maer de Priester Iojada geboodt de Oversten van hondert, die over het heyr gestelt waren, ende seyde tot hen; Brenghtse uyt, tot buyten Ga naar margenoot34 de ordeningen, ende wie haer volght, doodet met den sweerde; want de Priester hadde geseyt, Laetse in het Huys des HEEREN niet gedoot worden.

16

Ende Ga naar margenoot35 sy leyden de handen aen haer, ende sy gingh Ga naar margenoot36 den wegh van den ingangh der peerden na het huys des Koninghs: ende sy wert daer gedoot.

17

Ga naar margenootd Ende Iojada maeckte Ga naar margenoot37 een verbont tusschen den HEERE, ende tusschen den Koningh, ende tusschen het volck, dattet Ga naar margenoot38 den HEERE tot een volck soude zijn: mitsgaders tusschen den Koningh, ende tusschen het volck.

18

Daer na gingh al het volck des lants in ’t huys Baals, ende braken dat af, sijne altaren, ende sijne beelden verbrakense recht wel, ende Mattan den Priester Baals sloegen sy doot, voor de altaren: De Priester nu Ga naar margenoot39 bestelde de ampten in den Huyse des HEEREN.

19

Ende hy nam de Oversten van hondert, ende de Hooftmannen, ende de Trauwanten, ende alle het volck des lants; ende sy brachten den Koningh af uyt het Huys des HEEREN, ende quamen door den wegh van de Ga naar margenoot40 poorte der Trauwanten tot het huys des Koninghs, ende Ga naar margenoot41 hy sat op den throon der Koningen.

[Folio 167v\Breucken des tempels verbetert. Hazaël tegen Jerusalem.]
[fol. 167v\Breucken des tempels verbetert. Hazaël tegen Jerusalem.]

20

Ende alle het volck des lants was blijde, ende de stadt wert stille, na datse Athalia met den sweerde gedoodet hadden Ga naar margenoot42 [by] des Koninghs huys.

21

Ioas was Ga naar margenoot43 seven jaer oudt doe hy Koningh wert.

margenoot1
Dewelcke was Achabs dochter, de huysvrouwe van Ioram, ende moeder van Ahazia, dien Iehu gedoot hadde, boven 8.18. ende 9. vers 27.
margenoota
2.Chron. 22.10.
margenoot2
Siet bov. 9.27.
margenoot3
Hebr. al ’t zaet des Koninckrijcks, D. alle de Princen van den bloede, op dewelcke de successie der kroone mochte komen. Verstaet dit van Athalias voornemen, niet van de volle daet: want een is ontkomen; gelijck het volgende vers uytwijst.
margenoot4
Hebr. Iehoschebah. And. Iehoschabbath. 2.Chron. 22.11. alwaer oock staet datse was de huysvrouwe van den Hoogenpriester Iojada, maer men meynt datse uyt eene andere huysvrouwe Iorams, dan uyt de afgodische Athalia geboren was.
margenoot5
Hebr. Ioasch. And. Iehoasch, ond. 12.2.
margenoot6
Dit woort is hier ingevoeght uyt 2.Chron. 22.11.
margenoot7
Hebr. een kamer der bedden, Dat is, in eene der kameren, die aen den tempel getimmert waren, daer in de bedden der Priesters waren, waer op sy sliepen, als sy op hare beurte den Godtsdienst moesten waer nemen. siet Ierem. 35.2.
margenoot8
T.w. Iojada, ende Ioseba.
margenoot9
Hebr. voor ’t aengesichte van Athalia.
margenootb
2.Chron. 23.1.
margenoot10
Hebr. Iehojadah, de soon Azarias, des soons Ahimaaz, des soons Zadoks, Hoogepriester, ende onderscheyden van Iojada de vader van Benaja, die leefde ten tijden Davids, 2.Sam. 8. vers 18.
margenoot11
Dese waren vijve in getale, ende worden genoemt 2.Chron. 23.1. Sy schijnen Priesters geweest te zijn, gelijck men mach afnemen uyt versen 5, 7, 9.
margenoot12
T.w. om Athalia te dooden, Ioas in het Koninckrijcke te stellen, de afgoderije te weeren, ende den suyveren Godesdienst weder op te richten.
margenoot13
Verstaet Priesteren, ende Leviten, 2.Chron. 23.4.
margenoot14
T.w. in den tempel. De Priesters, ende de Leviten waren verdeelt in vier en twintigh beurten, 1.Chron. cap. 24. na welcke verdeelinge sy by beurte alle weke in den tempel quamen, om den Godtsdienst na de gestelde ordre te versorgen: ’t welck wort genoemt ingaen, T.w. in den tempel, om de wacht waer te nemen. And. die in de weke ingaen.
margenoot15
D. aen de kamer in den tempel, daer de jonge Koningh wert verborgen gehouden.
margenoot16
Dit was de poorte tegen het Oosten, ende was de grootste poorte des tempels, daerom wort sy oock genoemt de hooge poorte, ond. 15.35. oock de fondament poorte, 2.Chron. 23.5. item de nieuwe poorte, Ier. 26.10. om datse van den Koningh Iotham is vernieuwt, 2.Chron. 27.3.
margenoot17
Dese poorte was aen het Zuyden, na den voorhof der Priesteren; die anders (als eenige meynen) genaemt wert Sippim, D. de dorpelpoorte, 2.Chron. 23.4.
margenoot18
Of, tegen afruckinge, of, wechneminge, D. ghy sult den tempel alsoo bewaren, dat daer aen niet gebroken en worde, ende dat de Koningh met gewelt daer niet uytgenomen, noch wech gevoert en worde.
margenoot19
Hebr. handen.
margenoot20
Verstaet, de gene die uyt den tempel na huys souden keeren, hebbende voor die weke haren dienst op hare beurte volbracht. Want op elcken Sabbath moesten nieuwe in hare plaetse treden.
margenoot21
Of, tusschen de gelederen, die in order gestelt zijn: D. in uwe wacht, als ghy sult optrecken, of rontom den Koningh zijn, om hem te bewaren.
margenootc
2.Chron. 23.8.
margenoot22
D. die David van sijne vyanden hadde genomen, ende mogelick den Heere in den Tabernakel tot eene gedachtenisse geheylight hadde; gelijck het sweert Goliaths, 1.Sam. 21.9. ende de schilden der Syriers, 2.Sam. 8.7. die daer na schijnen van Salomo in den tempel gebracht te zijn, 1.Reg. 7.51.
margenoot23
D. de zuydzijde.
margenoot24
D. de noordzijde.
margenoot25
T.w. der brand-offeren; dewelcke was by de oostpoorte des tempels.
margenoot26
D. den tempel, die van den altaer westwaert stont.
margenoot27
Namelick, Iojada.
margenoot28
Het welck hy hem in de hant gaf, ende was het wetboeck daer in Godt getuyght, hoe hy hem in sijne regeeringe moeste dragen. Siet Deuter. 17.18.
margenoot29
Die haren vader na de gewoonelicke order in ’t Rijcke succedeerden, wierden, na sommiger meeninge, niet gesalft; maer alleene, die na eenige veranderinge in het regiment, ofte buyten de ordinare wet, ofte uyt vreese van toekomende swarigheyt, Koningh wierden, als Saul, 1.Sam. 10.1. David, 1.Sam. 16.13. Salomo, 1.Reg. 1. vers 34. Iehu, 2.Reg. cap. 9. vers 6. Ioahaz, 2.Reg. 23.30. ende hier Ioas, die sijnen vader gesuccedeert is, na dat Athalia het Rijcke geweldelick, ende tyrannelick aen haer getrocken hadde.
margenoot30
Tot een teecken, ende bewijs der vreughde. Alsoo wort de klappinge der handen genomen Ps. 98. vers 8. Ezech. 25.6. elders voor een teecken der droefheyt, Ezech. 6.11.
margenoot31
Ofte, gestoelte, D. op het Konincklick gestoelte, dat Salomo van koper gemaeckt hadde, ende stont in ’t voorhof des volcks aen eenen pilaer. siet ond. 23.3. en 2.Chron. 6.13.
margenoot32
D. na de maniere van doen; of, gelijck de Koningh gewoone was, aen die colomne te staen, als hy in den tempel quam, om Godt te dienen, ofte het volck aen te spreken. Vergel. ond. 23.3.
margenoot33
Een teecken van spijt, droefheyt, ende groote beroeringe des geestes. siet Genes. 37. op vers 29.
margenoot34
Siet boven op vers 8.
margenoot35
Anders, sy bestelden aen haer zijdwachte, ofte, sy gaven, ofte, maeckten haer plaetse, T.w. om uyt den tempel te gaen. Hebr. sy setteden haer handen, ofte, zijden, of, ruymten, ofte, plaetsen.
margenoot36
D. den wegh van de stadtpoorte Davids, die soo genoemt was, ende noordwaert stont; van waer men gingh na de poorte Ephraims. siet ond. 14. vers 13. Sommige meynen, dat dese wegh den name heeft van den ingangh der peerden, om dat men door den selven bequamelick tot des Koninghs huys te peerde konde rijden.
margenootd
2.Chron. 23.16.
margenoot37
Te weten, eerst een Kerckelick verbont tusschen Godt, ende den Koningh met het volck, aengaende de oprechtinge, en hanthavinge van den suyveren, ende waren Godtsdienst: Daer na oock een Politijck verbont, aengaende het ampt des Koninghs tegen sijn volck, in sijne regeeringe, ende den schuldigen plicht des volcks tegen den Koningh, in politijcke gehoorsaemheyt.
margenoot38
D. dattet den Heere alleene voor den waren Godt kennen, ende na sijn woort dienen soude, verwerpende alle afgoderije, ende valschen Godesdienst: welcke verklaringe bevestight wort met hare volgende daet, vers 18.
margenoot39
Ofte, herstelde: overmits de suyverheyt van den Godtsdienst door de verkeertheyt des tijts seer vervallen was. Siet breeder, ende particulierlicker hier van 2.Chron. cap. 23. versen 18, 19.
margenoot40
Genaemt anders de hooge poorte, 2.Chron. cap. 23. vers 20. siet aldaer de aenteeckeninge.
margenoot41
Siet 1.Reg. cap. 1. op vers 46.
margenoot42
Anders, in.
margenoot43
Men kan hier uyt afnemen, dat Ioas maer een jaer oudt en was, als Athalia hem sochte te dooden, ende hy in den tempel met sijne voedster-vrouwe verborgen wert, want hy daer ses jaren bewaert is geweest, boven vers 3.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken