Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xiij. Capittel.

Ioahas de Koningh Israëls volght de sonde Ierobeams, vers 1, etc. wort verdruckt van Hazaël, 3. geholpen door sijn gebedt, 4. sterft, ende sijn sone Ioas regeert, die sijnen vader gelijck is in afgoderije, 9. hy sterft: Elisa wort kranck, propheteert tegen de Syriers, sterft, 14. De Moabiten vallen in het lant, 20. Een doot man geworpen zijnde in het graf van Elisa, wort levendigh, 21. Ioas nam de steden weder in, die de Syriers sijnen vader afgenomen hadden, 22.

1

IN het drie en twintighste jaer van Ioas de sone van Ahazia de Koningh van Iuda, wert Ga naar margenoot1 Ioahaz de sone van Iehu Koningh over Israël te Samaria, Ga naar margenoot2 [ende regeerde] Ga naar margenoot3 seventien jaer.

2

Ende hy dede dat quaet was in de oo-

[Folio 168r\Joahaz. Joas. Doot van Elisa--en Hazaël.]
[fol. 168r\Joahaz. Joas. Doot van Elisa--en Hazaël.]

gen des HEEREN: want hy wandelde Ga naar margenoot4 na de sonden Ierobeams des soons Nebats, die Israël sondigen dede; hy en weeck Ga naar margenoot5 daer van niet af.

3

Daerom ontstack des HEEREN toorn tegen Israël: ende hy Ga naar margenoot6 gafse in de hant Hazaëls des Koninghs van Syrien, ende in de hant Benhadads des soons Hazaëls, Ga naar margenoot7 alle die dagen.

4

Doch Ioahaz badt des HEEREN aengesichte ernstelick aen: ende de HEERE verhoorde hem; want Ga naar margenoot8 hy sagh de verdruckinge Israëls, dat de Koningh van Syrien haer verdruckte.

5

(Soo gaf de HEERE Israël eenen Ga naar margenoot9 Verlosser, dat sy van onder Ga naar margenoot10 de hant der Syriers uyt quamen: ende de kinderen Israëls woonden Ga naar margenoot11 in hare tenten, Ga naar margenoot12 als te voren.

6

Nochtans en weken sy niet af van de sonden des huyses Ierobeams, die Israël sondigen dede; [maer] Ga naar margenoot13 hy wandelde Ga naar margenoot14 daer in: ende Ga naar margenoot15 het bosch bleef oock staen te Samaria.)

7

Want hy en hadde Ioahaz geen volck laten over blijven dan vijftigh ruyteren, ende tien wagenen, ende tien duysent voetvolcks: Want de Koningh van Syrien haddese omgebracht, ende haddese dorschende gemaeckt Ga naar margenoot16 als stof.

8

Het overige nu der geschiedenissen van Ioahaz, ende al wat hy gedaen heeft, ende sijne macht, zijn die niet geschreven in het boeck der Chroniken der Koningen Israëls?

9

Ende Ioahaz ontsliep met sijne vaderen, ende sy begroeven hem te Samaria: ende Ioas sijn sone regeerde in sijne plaetse.

10

In Ga naar margenoot17 het seven en dertighste jaer van Ioas de Koningh van Iuda, wert Ioas de soon Ioahaz Koningh over Israël te Samaria, [ende regeerde] sestien jaer.

11

Ende hy dede dat quaet was in de oogen des HEEREN: hy en weeck niet af van alle Ga naar margenoot18 de sonden Ierobeams des soons Nebats, die Israël sondigen dede, [maer] hy wandelde Ga naar margenoot19 daer in.

12

Het overige nu der geschiedenissen van Ioas, ende al wat hy gedaen heeft, ende sijne macht, daer mede hy gestreden heeft tegen Amazia, den Koningh van Iuda; zijn die niet geschreven in het boeck der Chroniken der Koningen Israëls?

13

Ende Ioas ontsliep met sijne vaderen, ende Ierobeam Ga naar margenoot20 sat op sijnen throon: Ende Ioas wert begraven te Samaria by de Koningen Israëls.

14

Elisa nu was kranck geweest van sijne kranckheyt, van dewelcke hy sterf: ende Ioas de Koningh Israëls was tot hem afgekomen, ende hadde geweent over sijn aengesichte, ende geseyt; Ga naar margenoot21 Ga naar margenoota Mijn vader, mijn vader, Ga naar margenoot22 wagen Israëls, ende sijne ruyteren.

15

Ende Elisa seyde tot hem; Neemt eenen boge, ende pijlen: ende hy nam tot sich eenen boge, ende pijlen.

16

Ende hy seyde tot den Koningh Israëls; Ga naar margenoot23 Leght uwe hant aen den boge: ende hy leyde sijne hant [daer aen:] ende Ga naar margenoot24 Elisa leyde sijne handen op des Koninghs handen.

17

Ende hy seyde; Doet de venster op Ga naar margenoot25 tegen ’t Oosten: ende hy dedese op: Doe seyde Elisa; Schiet: ende hy schoot: ende hy seyde; Ga naar margenoot26 Het is een pijl der verlossinge des HEEREN, ende een pijl der verlossinge tegen de Syriers; want ghy sult de Sy-[kolom]riers slaen Ga naar margenootb in Ga naar margenoot27 Aphek tot verdoens toe.

18

Daer na seyde hy; Neemt de pijlen: ende hy namse: Doe seyde hy tot den Koningh Israëls; Ga naar margenoot28 Slaet tegen de aerde: ende hy sloegh drie mael; daer na stont hy stille.

19

Doe wert de man Godts seer toornigh op hem, ende seyde; Ghy soudt vijf ofte ses mael geslagen hebben; dan soudt ghy de Syriers tot verdoens toe geslagen hebben: doch nu sult ghy de Syriers drie mael slaen.

20

Daer na sterf Elisa, ende sy begroeven hem: Ga naar margenoot29 De benden nu der Moabiten quamen in ’t lant met het ingaen des jaers.

21

Ende het geschiedde, als sy eenen man begroeven, datse, siet, eene bende sagen; soo wierpense den man in ’t graf van Elisa: ende doe de man daer in quam, ende het gebeente van Elisa aenroerde, wert hy levendigh, ende rees op sijne voeten.

22

Hazaël nu de Koningh van Syrien verdruckte Israël, Ga naar margenoot30 alle de dagen van Ioahaz.

23

Doch de HEERE was hen genadigh, ende ontfermde sich harer, ende wendde sich tot hen, Ga naar margenoot31 om sijns verbonts wille met Abraham, Isaac, ende Iacob: ende hy en wildese niet verderven, ende en heeftse niet verworpen van sijn aengesichte, tot nu toe.

24

Ende Hazaël de Koningh van Syrien sterf: ende sijn soon Benhadad wert Koningh in sijne plaetse.

25

Ioas nu de soon van Ioahaz Ga naar margenoot32 nam de steden weder in, uyt de hant van Benhadad, den soon Hazaëls, die hy uyt de hant van Ioahaz sijn vader met krijgh genomen hadde: Ioas sloegh hem drie mael, ende brachte de steden Israëls Ga naar margenoot33 weder.

margenoot1
Hebr. Iehoachaz.
margenoot2
Dit woort is hier in gevoeght, gelijck oock ond. vers 10. uyt 2.Reg. cap. 3. vers 1. ende 8.17, 26. ende 12.1. siet oock 1.Reg. 15. op vers 33.
margenoot3
Waer van de twee laetste hem met sijnen sone gemeyn zijn. siet onder versen 10, 22.
margenoot4
Verstaet, voornemelick de afgoderije van hem ingestelt, die de Israëliten na sijn bevel, ende exempel met de gulden kalveren bedreven. Siet 1.Reg. cap. 12. vers 26, etc. ende bov. cap. 10. vers 29. Alsoo onder versen 6, 11.
margenoot5
Of, van geene der selver: T.w. sonden.
margenoot6
T.w. de Israëliten: die Godt alsoo overgaf in ’t gewelt der Syriers, datse van deselve verslagen, ende verdruckt wierden, met verlies van een deel hares lants.
margenoot7
T.w. van Ioahaz de Koningh Israëls; namelick, soo lange als hy alleen regeerde: Alsoo oock onder vers 22.
margenoot8
Dit is menschelicker wijse van Godt gesproken, ende beteeckent sijne vaderlicke sorge, ende weldadigheyt over de gene die verdruckt zijn, ende met bekeeringe des herten haren toevlucht tot hem nemen. siet Gen. 31. op vers 42.
margenoot9
Nam. Ioas den sone van Ioahaz. Siet onder vers 25.
margenoot10
D. gebiedt. siet Genes. 16. op vers 6. Num. 31. op vers 49.
margenoot11
D. in hare huysen, ende wooningen. De Heylige Schrifture houdt dese maniere van spreken, siende op de wijse van doen der Patriarchen ende der Israëliten, in de woestijne, daer sy in tenten woonden. siet Deut. 16. op vers 7.
margenoot12
Hebr. gelijck gisteren, ende eergisteren.
margenoot13
Nam. Ioahaz.
margenoot14
Of, in elck eene der selver: T.w. sonden. Vergel. bov. vers 2.
margenoot15
Verstaet, het afgodische bosch, dat Achab hadde laten planten, 1.Reg. 16. vers 33. Van de afgodische bosschen, siet Deut. 7. op vers 5.
margenoot16
D. haddese door vele nederlagen verdruckt, ende als onder de voeten getreden, gelijck de ossen in die landen dorsschende met hare voeten de aren vertraden.
margenoot17
Het welcke was ontrent het vijftiende jaer der regeeringe Ioahaz. Vergel. bov. d’aent. op vers 1.
margenoot18
Siet boven op vers 2.
margenoot19
Of, in elck eene der selver.
margenoot20
D. wert Koningh. siet 1.Reg. 1. op vers 13.
margenoot21
Soo noemt hy hem uyt liefde, ende eerbiedinge.
margenoota
2.Reg. 2.12.
margenoot22
Siet bov. cap. 2. d’aent. op vers 12.
margenoot23
Hebr. doet uwe hant rijden op den boge. Dit was den Koningh Ioas tot een teecken, dat hy oorloge soude moeten aennemen.
margenoot24
T.w. om den Koningh te beduyden, dat Godt met hem strijden soude; ende dat ons doen van Godt moet komen, soudet goet zijn, ende van hem gezegent zijn, soudet wel gelucken.
margenoot25
Het welcke was na Syrien.
margenoot26
Dat is, dese pijl zy een teecken om u te versekeren, dat Godt u sal victorie over uwe vyanden geven, ende u volck van sijn gewelt bevrijden.
margenootb
1.Reg. 20.30.
margenoot27
Siet van dese stadt 1.Sam. 4.1. ende 29. vers 1. ende 1.Reg. 20.26. Andere nemen dit woort niet voor een eygen name; maer setten ’t over, sterckelick, geweldighlick.
margenoot28
Godt heeft Ioas hier mede beteeckent, dat hy de Syriers soude slaen, ende overwinnen, mits dat hy oock sijnen schuldigen plicht daer toe brengen soude. Dat hy nu maer drie mael en sloegh, gaf eenige nalatigheyt, ende faute te kennen, die hy in het uytvoeren van dese straffe over de Syriers, begaen soude; soo dat hy deselve oock maer drie mael heeft geslagen. Siet onder vers 25.
margenoot29
D. eenige rotten, ofte hoopen van roovende, ende stroopende krijghslieden. siet bov. 5. op vers 2.
margenoot30
D. soo lange hy regeerde; wel verstaende alleen, ende eer hy sijnen sone Ioas tot de regeeringe mede toegelaten hadde. Want van dien tijt af begon Godt door Ioas zijn volck te verlossen.
margenoot31
In het welcke Godt belooft hadde, niet alleene haren, maer oock hares zaets Godt te willen zijn, Genes. 17.7.
margenoot32
Hebr. keerde weder, ende nam in. siet Num. 11. op vers 4.
margenoot33
T.w. aen het Koninckrijcke Israëls. De volle maniere van spreken is onder 14.22, 28.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken