Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xx. Capittel.

Hizkia kranck zijnde, wort van Godt door Iesaiam gedreyght met de doot, vers 1, etc. maer den Heere gebeden hebbende, verkrijght hy noch vijftien jaren levens, 2. Daer van wort hy versekert door een mirakel, 8. Berodach Baladan besoeckt Hizkiam door gesanten, die haer alle sijne schatten toont, 12. Daer op voorseyt hem Iesaias de Babylonische gevangenisse, 14. hy sterft, ende Manasse wort Koningh, 20.

1

IN Ga naar margenoot1 die dagen Ga naar margenoota wert Hizkia kranck tot stervens toe: ende de Propheet Iesaia de sone van Amoz quam tot hem, ende seyde tot hem; Soo seyt de HEERE: Ga naar margenoot2 Geeft bevel aen uwen huyse; want Ga naar margenoot3 ghy sult sterven, ende niet leven.

2

Doe Ga naar margenoot4 keerde hy sijn aengesichte om, na den wandt; ende hy badt tot den HEERE, seggende;

3

Och HEERE, gedenckt doch, dat ick voor u aengesichte Ga naar margenoot5 in waerheyt, ende met een Ga naar margenoot6 volkomen herte gewandelt, ende dat goet in uwen oogen is, gedaen hebbe: Ende Hizkia Ga naar margenoot7 weende gantsch seer.

4

Het gebeurde nu, als Iesaia uyt het Ga naar margenoot8 middel-voorhof [noch] niet gegaen en was, dat het woort des HEEREN tot hem geschiedde, seggende:

5

Keert weder, ende seght tot Hizkia den Voorganger mijns volcks, Soo seyt de HEERE de Godt uwes vaders Davids; Ick hebbe u gebedt gehoort, ick hebbe uwe tranen gesien; siet ick sal u gesont maken; aen den derden dage sult ghy opgaen in het Huys des HEEREN:

6

Ende ick sal vijftien jaer tot uwe dagen Ga naar margenoot9 toedoen, ende Ga naar margenoot10 sal u uyt de hant des Koninghs van Assyrien verlossen, mitsgaders dese stadt; ende ick sal dese stadt beschermen Ga naar margenoot11 om mijnent wille, ende Ga naar margenoot12 om mijns knechts Davids wille.

7

Daer na seyde Iesaia; Nemet eenen klomp vijgen: ende sy namense, ende leydense op de sweere; ende hy wert Ga naar margenoot13 genesen.

8

Hizkia nu Ga naar margenoot14 hadde geseyt tot Iesaia, Welck is het teecken, dat de HEERE my gesont maken sal, ende dat ick op den derden dagh in des HEEREN Huys sal opgaen?

9

Ende Iesaia seyde; Dit sal u een teecken van den HEERE zijn, dat de HEERE het woort, dat hy gesproken heeft, doen sal: Ga naar margenoot15 Sal de Ga naar margenoot16 schaduwe tien [kolom] Ga naar margenoot17 graden Ga naar margenoot18 voorwaert gaen, ofte tien graden Ga naar margenoot19 achterwaert keeren?

10

Doe seyde Iehizkia; ’t Is der schaduwe Ga naar margenoot20 licht, tien graden nederwaerts te gaen: Neen, maer dat de schaduwe tien graden achterwaert keere.

11

Ende Iesaia de Propheet riep den HEERE aen: ende hy dede de schaduwe tien graden achterwaert keeren in de graden, dewelcke sy nederwaerts gegaen was, in de Ga naar margenoot21 graden van Achaz [sonnewijser.]

12

Te dier tijt Ga naar margenoot22 sondt Berodach Ga naar margenoot23 Baladan de sone Baladans, de Koningh van Babel, brieven ende een geschenck aen Hizkia: want hy gehoort hadde, dat Hizkia kranck geweest was.

13

Ende Hizkia Ga naar margenoot24 hoorde na Ga naar margenoot25 haer, ende hy toonde haer sijn gantsche Ga naar margenoot26 schathuys, het silver, ende het gout, ende de specerijen, ende de beste olie, ende sijn Ga naar margenoot27 wapenhuys, ende al dat gevonden wert in sijne schatten: daer en was geen dingh in sijnen huyse, nochte in sijne gantsche heerschappije, dat hy hen niet en toonde.

14

Doe quam de Propheet Iesaia tot den Koningh Hizkia, ende seyde tot hem; Wat hebben die mannen geseyt, ende van waer zijn sy tot u gekomen? ende Hizkia seyde; Sy zijn uyt verren lande gekomen, uyt Babel.

15

Ende hy seyde; Wat hebben sy gesien in uwen huyse? ende Hizkia seyde; Sy hebben alles gesien wat in mijnen huyse is, geen dingh en is’er in mijne schatten, dat ick hen niet getoont en hebbe.

16

Doe seyde Iesaia tot Hizkia: Hoort Ga naar margenoot28 des HEEREN woort.

17

Siet, de dagen komen, Ga naar margenoot29 dat al wat in uwen huyse is, ende wat uwe vaderen tot desen dagh toe opgeleyt hebben, na Babel wech gevoert sal worden: daer en sal niets over gelaten worden, seyt de HEERE.

18

Daer toe Ga naar margenoot30 sullense van uwe sonen, die uyt u sullen voort komen, die ghy gewinnen sult, nemen, datse Ga naar margenoot31 hovelingen zijn in het palleys des Koninghs van Babel.

19

Maer Hizkia seyde tot Iesaia; Het woort des HEEREN, dat ghy gesproken hebt, is goet: oock seyde hy; En Ga naar margenoot32 soud’et niet? nadien vrede, ende waerheyt in mijne dagen wesen sal?

20

Het overige nu der geschiedenissen van Hizkia, ende alle sijne macht, ende hoe hy den Ga naar margenoot33 vijver, ende den watergangh gemaeckt heeft, ende water in de stadt Ga naar margenoot34 gebracht heeft, zijn die niet geschreven in het boeck der Chroniken der Koningen van Iuda?

21

Ende Hizkia ontsliep met sijne vaderen: ende sijn soon Manasse wert Koningh in sijne plaetse.

margenoot1
Te weten, na dat het heyr der Assyriers verslagen, ende Iudea daer van verlost was: het welcke men houdt geweest te zijn in het veertiende jaer van Hizkias regeeringe.
margenoota
2.Chron. 32.24. Iesa. 38.1.
margenoot2
Dat is, stelt order rakende uwen uytersten wille, over het gene ghy begeert, dat van uwent wege na uwe doot gedaen sal worden. Dat is, soo veel als maeckt u Testament. Alsoo 2.Sam. c. 17. vers 23. Iesa. cap. 38. vers 1.
margenoot3
Hebr. ghy zijt doot, ofte, stervende: Dat is, ghy sult haest sterven. Siet Genes. 20. op vers 3. Verstaet dese dreyginge met eene verswegene conditie; soo hy hem niet en vernederde, ende Godt bade om genade. Vergel. Ione cap. 3. versen 4, 10.
margenoot4
Te weten, op dat hy sijne oogen afgekeert hebbende van de menschen, sijn gemoedt te beter keeren soude tot Godt, om ernstelick te bidden.
margenoot5
Ofte, in trouwe, trouwelick.
margenoot6
Siet 1.Reg. 8. op vers 61.
margenoot7
Hebr. weende een groot geween, ofte, met een groot gevveen. Hy weende niet soo seer uyt vreese des doots, als om dat hy bekommert was over Godts volck, den suyveren Godesdienst, ende den staet des Rijcks.
margenoot8
Te weten, van het huys des Koninghs: welck voorhof het ander voorhof, genaemt wort, 1.Reg. cap. 7. vers 8. Anders, uyt de middelstadt, dat is, uyt het middelste deel der stadt, het welcke was tusschen de burcht, ende het uyterste deel der stadt. Men meynt dat de stadt Ierusalem drie deelen heeft gehadt, I. de stadt Davids op den bergh Zion, alwaer de Konincklicke burcht was.
II. Het middelste deel der stadt.
III. Het resteerende, ende uyterste deel der selver. Vergel. ond. 22. vers 14. 2.Chron. cap. 34. vers 22. Zephan. cap. 1. vers 10.
margenoot9
Verstaet dit ten aensien van de nature der sieckte, die met de doot vermenght was, ende niet ten aensien van het voornemen Godts, die besloten hadde door sijne almogende kracht de sieckte te genesen, ende den Koningh noch vijftien jaren in het leven te behouden.
margenoot10
Te weten, mits de Assyriers, van het hervatten der oorloge te verhinderen.
margenoot11
Siet boven cap. 19. op vers 34.
margenoot12
Siet 1.Reg. 11. op vers 12.
margenoot13
Hebr. leefde. Alsoo boven 8. op vers 8. Dat is, hy wert gesont, te weten, niet soo seer door de natuerlicke kracht der vijgen (die daer toe wel een dienstigh middel zijn,) als wel voornamelick door de bysondere ende over-natuerlicke kracht ende zegen des Almogenden.
margenoot14
Niet uyt ongeloove, gelijck de Schriftgeleerde, ende Pharizeen een teecken begeerden, Matth. cap. 12. vers 38. maer uyt eene oprechte genegentheyt, om sijn geloove te verstercken, overmits dese belofte des levens scheen regel recht te strijden tegen het voorgegaen dreygement des doots. Vergelijckt Iudic. 6. vers 17.
margenoot15
Ofte, de schaduwe is tien graden voort gegaen, salse tien graden vveder keeren?
margenoot16
Te weten, die door het schijnen der sonne van de wijser over het uurwerck gemaeckt wert.
margenoot17
Hebr. opklimmingen, trappen. Verstaet de teeckenen, ofte streken, ofte linien in het uurwerck, door dewelcke de uren onderscheyden, ende van den wijser afgeteeckent waren. Dit is een groot wonderwerck Godts geweest. Aengaende de graden ofte linien, ofse halve of heele uren beteeckenen, ende dergelijcke omstandigheden meer, daer van is verscheyden gevoelen.
margenoot18
Dat is, haestelick ende als in een oogenblick op een extra-ordinare wijse, na het Westen.
margenoot19
Dat is, na het Oosten.
margenoot20
Als met den ordinaren loop der sonne meer over een komende, hoewel oock mirakeleus.
margenoot21
D. in den sonnewijser, dien sijn vader Achaz hadde laten maken.
margenoot22
Te weten, om Hizkia geluck te bieden over sijne verkregene gesontheyt, ende om te vernemen na het mirakel, dat in de sonne geschiet, (Iesa. 38.8.) ende in Chaldeen mede aengemerckt was, 2.Chron. 32.31.
margenoot23
De Koningh van Babylonien, oock genoemt Merodach, Iesa. 39.1. ende in de wereltsche historien.
margenoot24
Te weten, met blijdtschap. siet Ies. cap. 39. vers 2.
margenoot25
Verstaet de boden, ofte heeren, die de voorgemelte brieven met het geschenck gebracht hadden. Desen heeft Hizkia vlijtighlick toegeluystert over het gene, datse hem aendienden, ofte vraeghden.
margenoot26
Ofte, specery-huys. Verstaet een huys daer in allerley lieffelicke drogen, ende kostelicke goederen opgesloten waren.
margenoot27
Hebr. een huys der vaten, of, instrumenten. Verstaet wapenen, ofte silveren, ende gouden juweelen, ende allerley kostelick getuygh van kleynodien.
margenoot28
Te weten, dat de Heere te sijner tijt uytvoeren sal, om dat ghy u verhoovaerdight hebt met het trotzigh vertoonen uwer schatten, ende rijckdommen.
margenoot29
Siet de vervullinge hier van onder 24. vers 13. ende cap. 25. vers 13. Ierem. cap. 52. vers 17.
margenoot30
Siet de vervullinge hier van onder capp. 24. 25.
margenoot31
Dat is, hof-dienaren. Siet Genes. cap. 37. op vers 36.
margenoot32
Te weten, goet zijn? Ofte, is’t niet [alsoo?] Siet gelijcke maniere van spreken 1.Sam. cap. 10. vers 1. Goet is hier genoemt; dat t’samen rechtveerdigh ende genadigh is: rechtveerdigh, om dat hy, ende ’t lant straffen verdient hadden; genadigh, om dat Godt aen hem, ende sijn volck, hoewel onweerdige, noch weldadigh was.
margenoot33
Siet van desen vijver boven cap. 18. vers 17. Nehem. 3. vers 16.
margenoot34
Te weten, om het selve den vyant te benemen. Siet 2.Chron. cap. 32. versen 3, 4, 30.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken