Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

Beschrijvinge van den koperen altaer tot het brand-offer, vers 1, etc. van de gegotene zee, 2. van de waschvaten, 6. van de kandelaers, 7. van de tafelen, 8. ende de voorhoven, 9. met een verhael aller stucken, die Hiram tot het gebruyck des tempels gemaeckt heeft, dewelcke waren van koper, 11. ofte van gout, 19.

1

HY maeckte oock eenen Ga naar margenoot1 koperen altaer, van twintigh ellen in sijne lenghte, ende twintigh ellen in sijn breedte: ende tien ellen in sijne hooghte.

2

Daer toe maeckte hy de Ga naar margenoot2 gegotene zee: van tien ellen was sy, van haren eenen Ga naar margenoot3 rant, tot haren anderen rant, rontom ront, ende van vijf ellen in hare hooghte, ende een meetsnoer van dertigh ellen omvinghse rontom.

3

Onder Ga naar margenoot4 deselve nu was de Ga naar margenoot5 gelijckenisse van runderen, rontom henen, die omcingelende, tien in een elle, omringende de zee rontom: twee rijgen deser runderen waren in hare Ga naar margenoot6 gietinge gegoten.

4

Sy stont op twaelf runderen, drie siende na ’t Noorden, ende drie siende na ’t Westen, ende drie siende na ’t Zuyden, ende drie siende na ’t Oosten; ende de zee was boven op deselve: ende alle Ga naar margenoot7 hare achterdeelen waren inwaerts.

5

Hare dickte nu was een Ga naar margenoot8 hantbreet, ende hare rant als het werck van den rant eenes bekers [ofte] eener leliebloeme, Ga naar margenoot9 begrijpende [vele] Bathen; sy hieldt drie duysent.

6

Ende hy maeckte Ga naar margenoot10 tien waschvaten, ende stelder vijve ter Ga naar margenoot11 rechter, ende vijve ter slincker hant, om daer in te Ga naar margenoot12 wasschen; Ga naar margenoot13 wat ten brand-offer behoort, Ga naar margenoot14 staken sy daer in: maer de zee was, op dat de Priesteren sich daer in souden wasschen.

7

Hy maeckte oock Ga naar margenoota tien gouden kandelaren, Ga naar margenoot15 na hare wijse, ende hy stelde se in den tempel, vijve aen de rechter hant, ende vijve aen de slincker hant.

8

Oock maeckte hy tien tafelen, ende hy settese in den tempel, vijve aen de rechter hant, ende vijve aen de slincker hant: ende hy maeckte hondert gouden sprenghbeckens.

9

Voorder maeckte hy het Ga naar margenoot16 voorhof der Priesteren, ende het Ga naar margenoot17 groote voorhof: mitsgaders de deuren voor het voorhof, ende overtoogh hare deuren met koper.

10

De zee nu settede hy aen de rechter zijde, na ’t Oosten, tegen over ’t Zuyden.

11

Daer toe maeckte Ga naar margenoot18 Huram de potten, ende de schoeffelen, ende de sprenghbeckens: alsoo voleyndde Hiram het werck te maken, dat hy den Koningh Salomo aen het Huys Godes maeckte.

12

De twee pilaren, ende de bollen ende de twee capiteelen, op het hooft der pilaren: ende de twee netten, om de twee bollen der capiteelen te bedecken, die op der pilaren hooft waren:

13

Ende de vier hondert granaet-appelen tot de twee netten: twee rijgen van granaet-appelen tot elck net, om de twee bollen der capiteelen te bedecken, die Ga naar margenoot19 boven op de pilaren waren.

14

Hy maeckte oock de stellingen: ende waschvaten maeckte hy op de stellingen;

15

Ga naar margenoot20 Eene zee, ende de twaelf runderen daer onder.

16

Insgelijcks de potten, ende de schoeffelen, ende de krauwelen, ende alle hare vaten maeckte Huram Ga naar margenoot21 Abiu den Koningh Salomo voor het Huys des HEEREN van gepolijstert koper.

[Folio 189v\d’Arke, en alle gereetschap in den--tempel gebracht. VVolcke.]
[fol. 189v\d’Arke, en alle gereetschap in den--tempel gebracht. VVolcke.]

17

Ga naar margenoot22 In de vlackte der Iordane gootse de Koningh, in dichte aerde: tusschen Succoth, ende tusschen Zeredatha.

18

Ende Salomo maeckte alle dese vaten in groote menighte: want het gewichte des kopers en wert niet ondersocht.

19

Ga naar margenootb Oock maeckte Solomo alle vaten, die voor het Huys Godes waren: ende den gouden altaer, ende de tafelen, daer op de toonbrooden zijn:

20

Ende de kandelaren met hare lampen van Ga naar margenoot23 gesloten gout, om die na de Ga naar margenoot24 wijse aen te steken, voor de aenspraeck-plaetse.

21

Ende de bloemen, ende de lampen, ende de snuyters, van gout: het was Ga naar margenoot25 ’t volmaecktste gout:

22

Mitsgaders de Ga naar margenoot26 gaffelen, ende de sprenghbeckens, ende de roockschalen, ende de wieroockvaten, van gesloten gout: aengaende den ingangh van het Huys, sijne binnenste deuren, van het Heylige der heyligen, ende de deuren van het huys des tempels, waren Ga naar margenoot27 van gout.

margenoot1
Desen altaer is den altaer van Mose in de woestijne gemaeckt, wel gelijck geweest in fatsoen; om dat hy vierkantigh was, ende in het overdecksel, dat van koper was, maer niet in de grootte, om dat dese veel meerder was; daer toe was die bequaem, om vervoert te mogen worden, maer desen was gemaeckt, om te blijven staende. Vergel. Exod. 27.1, 2.
margenoot2
Siet van dese 1.Reg. 7. op vers 23. alwaer oock is de verklaringe van desen text.
margenoot3
Hebr. lippe.
margenoot4
T.w. zee; welverstaende onder haren rant, 1.Reg. 7. vers 24.
margenoot5
Verst. dit van de kleyne beeltenissen der runderen die onder den rant aen den buyck van de zee waren, niet van de groote runderen daer de zee op stont, als volght. Vergelijckt wijders 1.Reg. c. 7. op vers 24.
margenoot6
D. die te samen in eene forme met dit groote koperen vat gegoten waren, als het gegoten wiert.
margenoot7
Siet 1.Reg. 7. op vers 25.
margenoot8
D. vier vingeren. Soo groot is een hantbreet, by de Latinen genaemt Palmus minor, ende te onderscheyden van eene andere mate deses naems geheeten Palmos major, drie mael soo breet, dat is, een spanne.
margenoot9
Vergel. hier mede de aenteeckeninge op 1.Reg. 7.26.
margenoot10
Siet van dese 1.Reg. 7.38. ende de aenteeckeninge.
margenoot11
Namel. van den voorhof.
margenoot12
Te weten, het vleesch der offerhande.
margenoot13
Hebr. het werck des brand-offers.
margenoot14
T.w. om te spoelen, ende af te wasschen. Het Hebreeusch woort beteeckent eygentlick eene sulcke instekinge, dewelcke dient tot afwasschinge, waer door de vuyligheyt, ende het slijm afgedreven wort. Vergel. Iesa. 4.4. Ezech. 40.38.
margenoota
1.Reg. 7.48, 49.
margenoot15
D. na het voorschrift van Godt gegeven, Exod. 25.31. of van David overgelevert aen Salomo, 1.Chron. c. 28. vers 15.
margenoot16
Siet hier van 1.Reg. 6. cap. op vers 36.
margenoot17
Verst. het uyterste voorhof, daer in ’t volck versamelde tot de oeffeninge van den Godtsdienst, ende om Godes hulpe te versoecken; het welck als het oprechtelick geschiedde na des HEEREN bevel, ende ordinantie, soo wiert men de hulpe Godts gewaer. Ende hier van heeft de Hebreeusche benaminge haren oorspronck; als of men seyde een hulpe, ofte, hulp-plaetse. Siet 1.Reg. 7.9, 12. ende de aenteeck.
margenoot18
De werckmeester, dien de Koningh van Tyrus tot Salomo gesonden hadde, van den welcken siet 1.Reg. cap. 7. op de versen 13, 14. ende bov. 2.13, 14. ende ond. vers 16.
margenoot19
Hebr. op het aengesichte.
margenoot20
Verst. eene zee, om datter maer eene en was, daer in de Priesteren hen wiesschen; ende te onderscheyden is van de waschvaten, daer in het vleesch der offerhanden, ende wat daer toe behoorde, gewasschen wiert, boven vers 6.
margenoot21
And. sijn vader, ofte, sijns vaders. Siet boven 2. op vers 13.
margenoot22
Siet de verklaringe van dit vers 1.Reg. 7. op vers 46.
margenootb
1.Reg. 7.48.
margenoot23
Siet van dit gout 1.Reg. 6. op vers 20.
margenoot24
D. na de wet van Godt gegeven, Exod. 25.31, etc. ende 37.17, etc.
margenoot25
Hebr. de volmaecktheden des gouts, D. het beste, fijnste, ende gelouterste gout.
margenoot26
Siet 1.Reg. 7. op vers 50.
margenoot27
D. met gout overtogen: want het binnenste der deuren was van hout, 1.Reg. 6.31, 32, 35.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken