Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxix. Capittel.

Hizkia een Godtvruchtigh Koningh, begeeft hem om den Godtsdienst te herstellen, vers 1, etc. vergadert daer toe de Priesters, ende Leviten, 4. den welcken hy tot desen eynde eene treffelicke vermaninge doet, 5. diese nakomen, 12. ’t welck sy den Koningh te kennen geven, 18. dewelcke, om Godt te dancken, vele offerhanden offert, met lofsangen, 20. De gemeynte voeght hare offerhanden daer by, 31. om dese te offeren, worden de Priesteren geholpen van de Leviten, die neerstiger waren geweest, om sich te heyligen, dan de Priesteren, 34.

1

Ga naar margenoota Ga naar margenoot1 IEhizkia wert Koningh, Ga naar margenoot2 vijf en twintigh jaer oudt zijnde, ende regeerde negen en twintigh jaer te Ierusalem: ende de name sijner moeder was Abia, eene dochter van Zacharia.

2

Ende hy dede dat recht was in de oogen des HEEREN; na alles wat sijn vader David gedaen hadde.

3

Deselve dede in het eerste jaer sijner regeeringe, Ga naar margenoot3 in de eerste maent, Ga naar margenootb de Ga naar margenoot4 deuren van het Huys des HEEREN open, ende Ga naar margenoot5 beterdese.

4

Ende hy bracht de Priesteren, ende de Leviten in: ende hy versameldese in de Ga naar margenoot6 oost-strate.

5

Ende hy seyde tot hen; Hooret my, O Leviten: Ga naar margenoot7 Heyliget nu u selven, ende Ga naar margenoot8 heyliget het Huys des HEEREN des Godts uwer vaderen, ende brenget de Ga naar margenoot9 onreynigheyt uyt van het Ga naar margenoot10 Heylighdom.

6

Want Ga naar margenoot11 onse vaders hebben overgetreden, ende gedaen, dat quaet was in de oogen des HEEREN onses Godts, ende hebben hem verlaten: ende sy hebben hare aengesichten van den tabernakel des HEE-[kolom]REN omgewendt, ende Ga naar margenoot12 hebben den necke Ga naar margenoot13 toegekeert.

7

Oock hebben sy de deuren van ’t voorhuys toegesloten, ende de lampen uytgebluscht, ende het reuckwerck niet geroockt: ende het brand-offer en hebben sy in Ga naar margenoot14 het Heylighdom den Godt Israëls niet geoffert.

8

Daerom is eenen grooten toorn des HEEREN over Iuda, ende Ierusalem geweest, ende heeftse overgegeven ter Ga naar margenoot15 beroeringe, ter verwoestinge, ende Ga naar margenoot16 ter aenfluytinge, gelijck als ghy siet met uwen oogen.

9

Want siet onse vaders Ga naar margenootc zijn Ga naar margenoot17 door het sweert gevallen: daer toe onse sonen, ende onse dochteren, ende onse wijven Ga naar margenoot18 zijn daerom in gevangenisse geweest.

10

Nu Ga naar margenoot19 is’t in mijn herte een verbont te maken met den HEERE den Godt Israëls: op dat de hitte sijnes toorns van ons afkeere.

11

Ga naar margenoot20 Mijne sonen, Ga naar margenoot21 en weest Ga naar margenoot22 nu niet traegh: Ga naar margenootd want de HEERE heeft u verkoren, dat ghy Ga naar margenoot23 voor sijn aengesichte staen soudet, om hem te dienen, ende op dat ghy hem dienaers, ende wieroockers soudet wesen.

12

Doe maeckten sich de Leviten op, Mahath, de sone van Amasai, ende Ioël de sone van Azaria, van den kinderen der Kehatiten; ende van de kinderen Merari, Kis de sone van Abdi, ende Azaria de sone van Iehallelel: ende van de Gersoniten, Ioah de sone van Zimma, ende Eden de sone van Ioah.

13

Ende van de kinderen Ga naar margenoot24 Elizaphans, Simri, ende Ieiël: ende van de kinderen Ga naar margenoot25 Asaphs, Zacharia, ende Mattania.

14

Ende van de kinderen Hemans, Iehiël, ende Simei: ende van de kinderen Ieduthuns, Semaia, ende Uzziël.

15

Ende sy versamelden hare broederen, ende Ga naar margenoot26 heylighden sich, ende quamen na het gebodt des Koninghs, Ga naar margenoot27 door de woorden des HEEREN; om ’t Huys des HEEREN te reynigen.

16

Maer de Ga naar margenoot28 Priesteren gingen binnen in ’t Huys des HEEREN, om [dat] te reynigen, ende sy brachten uyt in ’t Ga naar margenoot29 voorhof van het Huys des HEEREN alle de onreynigheyt, die sy in den Ga naar margenoot30 tempel des HEEREN vonden: ende de Leviten namense op, om na buyten uyt te brengen, in de beke Ga naar margenoot31 Kidron.

17

Sy begonnen nu Ga naar margenoot32 te heyligen op den Ga naar margenoot33 eersten der Ga naar margenoot34 eerster maent; ende op den achtsten dagh der maent quamen sy in’t voorhuys des HEEREN, ende heylighden ’t Huys des HEEREN in acht dagen: ende op den sestienden dagh der eerster maent maeckten sy een eynde.

18

Daer na quamen sy binnen tot den Koningh Hizkia, ende seyden; Wy hebben het geheele Huys des HEEREN gereyniget: mitsgaders den brand-offer altaer, met alle sijne gereetschap, ende Ga naar margenoot35 de tafel der toerichtinge, met alle hare gereetschap.

19

Alle gereetschap oock, die de Koningh Achaz onder sijn Koninckrijcke door sijne overtredinge wech geworpen hadde, hebben wy Ga naar margenoot36 bereydet, ende geheyliget: ende siet, sy zijn voor den altaer des HEEREN.

20

Doe maeckte sich de Koningh Iehizkia vroegh op, ende versamelde Ga naar margenoot37 de Overste der stadt: ende hy gingh op in het Huys des HEEREN.

[Folio 200r\Offerhanden van Hiskia. Bevel--van Paesschen.]
[fol. 200r\Offerhanden van Hiskia. Bevel--van Paesschen.]

21

Ende sy brachten Ga naar margenoot38 seven varren, ende seven rammen, ende seven lammeren, ende seven geytenbocken ten Ga naar margenoote sond-offer voor het Koninckrijcke, ende voor het Heylighdom, ende voor Iuda: ende hy seyde tot de sonen Aarons, de Priesteren, datse [die] op den altaer des HEEREN souden offeren.

22

Soo slachteden sy de runderen, ende de Priesters ontfingen ’t bloet, ende Ga naar margenootf sprenghden ’t op den altaer: Sy slachteden oock de rammen, ende sprenghden het bloet op den altaer: insgelijcks slachteden sy de lammeren, ende sprenghden het bloet op den altaer.

23

Daer na brachten sy de bocken by, ten sond-offer, voor het aengesichte des Koninghs, ende der gemeynte, ende sy Ga naar margenoot39 leyden hare Ga naar margenootg handen op deselve.

24

Ende de Priesteren slachttense, ende Ga naar margenoot40 ontsondighden met der selver bloet op den altaer, om versoeninge te doen voor het gantsche Ga naar margenoot41 Israël: want de Koningh hadde dat brand-offer, ende dat sond-offer voor gantsch Israël Ga naar margenoot42 bevolen.

25

Ende Ga naar margenooth hy stelde de Leviten in ’t Huys des HEEREN, met cymbalen, met luyten, ende harpen, Ga naar margenooti na het gebodt Davids; ende Gads des Ga naar margenoot43 Sienders des Koninghs, ende Nathans des Propheten: want dit gebodt was van de hant des HEEREN, door de hant sijner Propheten.

26

De Leviten nu stonden met de Ga naar margenoot44 instrumenten Ga naar margenoot45 Davids, ende de Priesters met de trompetten.

27

Ende Hizkia beval, dat men ’t brand-offer op den altaer soude offeren: ter tijt nu als dat brand-offer begon, begon het gesangh des HEEREN met Ga naar margenoot46 de trompetten, ende Ga naar margenoot47 met de instrumenten Davids des Koninghs Israëls.

28

De gantsche gemeynte nu Ga naar margenoot48 boogh haer neder, als men het gesangh songh, ende met trompetten trompettede: dit alles tot dat het brand-offer voleyndt was.

29

Als men nu ge-eyndight hadde te Ga naar margenoot49 offeren, buckten de Koningh ende alle die by hem Ga naar margenoot50 gevonden waren, ende bogen sich neder.

30

Daer na seyde de Koningh Iehizkia, ende de Overste, tot de Leviten, datse den HEERE loven souden, met de woorden Davids, ende Asaphs des Sienders, ende sy loofden tot blijdtschap toe, ende neyghden hare hoofden, ende bogen sich neder.

31

Ende Iehizkia Ga naar margenoot51 antwoordde, ende seyde; Nu hebt ghy Ga naar margenoot52 uwe handen den HEERE gevullet: tredet toe, ende brenget Ga naar margenoot53 slacht-offeren, ende Ga naar margenoot54 lof-offeren tot het Huys des HEEREN: ende de gemeynte bracht slacht-offeren, ende lof-offeren, ende alle vrywillige van herten, Ga naar margenoot55 brand-offeren.

32

Ende het getal der brand-offeren, die de gemeynte brachte, was seventigh runderen, hondert rammen, twee hondert lammeren: dese alle den HEERE ten brand-offer.

33

Ga naar margenoot56 Noch waren der geheylighde dingen ses hondert runderen, ende drie duysent Ga naar margenoot57 schapen.

34

Doch der Priesteren was Ga naar margenoot58 te weynigh, ende en konden allen den brand-offeren de huydt niet aftrecken: daerom Ga naar margenoot59 hielpen [kolom] hen hare broederen de Leviten, tot dat het werck ge-eyndight was, ende tot dat de [andere] Priesteren sich Ga naar margenoot60 geheyliget hadden; want de Leviten waren Ga naar margenoot61 rechter van herten, om sich te heyligen, dan de Priesteren.

35

Ende oock waren de brand-offeren in menighte, met het vet der Ga naar margenoot62 danck-offeren, ende met de Ga naar margenoot63 dranck-offeren, Ga naar margenoot64 voor de brand-offeren: alsoo wert den dienst van het Huys des HEEREN bestelt.

36

Iehizkia nu, ende alle het volck, verblijdden sich, over Ga naar margenoot65 het gene Godt den volcke voorbereyt hadde: want dese sake geschiedde Ga naar margenoot66 haestighlick.

margenoota
2.Reg. 18.1.
margenoot1
Anders, Hizkia. onder versen 18, 27.
margenoot2
Hebr. een soon van vijf en twintigh jaer.
margenoot3
Ia op den eersten dagh deser eerster maent, gelijck te sien is onder vers 17.
margenootb
2.Chron. 28.24.
margenoot4
T.w. die sijn vader Achaz toegesloten hadde, op dat men den Heere in sijnen tempel niet dienen en soude. siet boven 28.24. ende ond. vers 7. ende vergel. 2.Reg. 16.14, etc.
margenoot5
T.w. de deuren. And. versterckte hen, namelick, de Priesteren, te weten, in haer ampt.
margenoot6
Verst. het pleyn, het welcke was aen het oost-eynde des tempels, voor aen de poorte van het voorhof des volcks, welcke poorte de voornaemste was.
margenoot7
Dat is, reyniget u van alle besmettingen, dewelcke zijn tegen de wet der zeden, ende der ceremoniën, ende dat na het bevel ende voorschrift, dat u de Heere in sijne wet gegeven heeft. Vergelijckt Genes. cap. 35. vers 2. item Exod. cap. 19. vers 10. ende de aenteeckeninge.
margenoot8
Dat is, reyniget. Alsoo onder versen 17, 19.
margenoot9
Hebr. afsonderinge. Soo wort de onreynigheyt genaemt, om datse moet afgesondert, ende wech gedaen worden. Insgelijcks wort de tijt van de onreynigheyt eener kraemvrouwe geheeten, eenen tijt der afsonderinge, om datse geduerende den selven moeste afgesondert zijn van het geselschap der menschen. Siet Levit. 12. op vers 2. Verstaet hier, door de onreynigheyt, al wat den tempel door de afgodendienaren, ende den afgodendienst verontreynight hadde.
margenoot10
Verstaet het Heylige, Dat is, het voorste deel des tempels, onder vers 16. ofte oock het voorhof der Priesteren, het welcke mede een Heylighdom genaemt wort. Siet onder vers 7. ende de aenteeckeninge.
margenoot11
Namelick, mijn vader Achaz, ende uwe vaderen, die sijne afgoderije nagevolget hebben.
margenoot12
D. sy hebben den rugge getoont, weygerende den Heere gehoor te geven, ende na sijne wet te dienen.
margenoot13
Of, geboden. Hebr. gegeven.
margenoot14
Verstaet, het voorhof der Priesteren, daer in de brand-offer altaer stont, 1.Reg. c. 8. vers 64. ende dat eene heylige plaetse genoemt wort, Levit. cap. 6. vers 16. ende 10.13. ende 14.13. ende het heylighdom, als hier, ende Numer. 28.7. ende onder 35.5. om dattet Gode geheylight was.
margenoot15
Ofte, verstroyinge. siet Deut. 28. op vers 25.
margenoot16
Siet 1.Reg. 9. op vers 8.
margenootc
2.Chron. 28.6. etc.
margenoot17
D. door oorloge omme gekomen. siet Levit. 26. op vers 7.
margenoot18
Siet boven 28. versen 5, 8.
margenoot19
Dat is, ick ben van sinne, ende hebbe voorgenomen. siet 1.Reg. 8. op vers 17.
margenoot20
Hy noemt de Priesteren, ende Leviten, sonen, niet sijnes grooten ouderdoms halven, (want hy en was maer tot de vijf en twintigh jaren gekomen, bov. vers 1.) maer om dat hyse als sijne sonen beminde.
margenoot21
Ofte, en houdt u niet stille, nalatigh, gerust. And. en dwalet nu niet, T.w. dat ghy u niet en soudet quijten in het ampt, daer toe Godt u verkoren, ende geroepen heeft.
margenoot22
T.w. gelijck te voren, als ghy den rechten, ende suyveren Godtsdienst nagelaten hebt.
margenootd
Exod. 28.1. Numer. 3.6. ende 8.14. ende 18.2.
margenoot23
Siet Deut. 10. op vers 8.
margenoot24
Dese was ten tijden Mosis een Overste geweest in het geslachte der Kahatiten, Num. 3.30.
margenoot25
Siet van Asaph, Heman, ende Ieduthun, ende van hare kinderen, 1.Chro. 25. versen 1, 2, etc. ende onder 35.15. ende d’aenteeck.
margenoot26
Siet boven op vers 5.
margenoot27
D. welck gebodt de Koningh gegeven hadde, geroert zijnde door de woorden van des Heeren wet, die sulcks mede brachten, daer mede hy sijn doen bevestighde.
margenoot28
Want het desen alleene geoorloft was te gaen in het Heylige, ende niet den Leviten.
margenoot29
Verstaet, het voorhof der Priesteren, daer den brand-offer altaer stont.
margenoot30
D. in ’t Heylige, ende oock, na eeniger gevoelen, in het Alderheylighste.
margenoot31
Siet 1.Reg. 2. op vers 37.
margenoot32
D. het Huys des Heeren te reynigen.
margenoot33
Hebr. eenen. siet Genes. 1. op vers 5.
margenoot34
Verst. de eerste maent van het eerste jaer der regeeringe des Koninghs Hizkia, als bov. vers 3. Andere verstaen dit van de eerste maent des jaers genaemt Nisan.
margenoot35
Verstaet, de heylige met gout overtrockene tafel, staende in het Heylige, daer op de toonbrooden telcken Sabbathdage moesten toegericht, D. in order voorgestelt, ende geleght zijn, Exod. 25.30. Levit 24. versen 5, 6, etc. welck werck wort genaemt de toerichtinge des geduerigen [broots,] boven 2.4.
margenoot36
T.w. tot haer wettelick gebruyck, daer toe sy verordent waren.
margenoot37
Verstaet, den Magistraet, Raet, ende Officieren der stadt, die oock de Oudtste der stadt genaemt worden. Siet 1.Reg. 21.8. ende de aenteeckeninge.
margenoot38
Hier worden genaemt alle soorten van reyne viervoetige dieren, die tot de offerhanden bequaem waren, ende die geoffert wierden: I. voor het Koninckrijcke, Dat is, voor den Koningh, sijne Raetsheeren, ende Officieren.
II. voor het Heylighdom, dat is, voor de sonde, ende onreynigheden, die in den tempel door afgoderije, valsche Godtsdienst, gewelt, ende andersins begaen waren.
III. voor Iuda, dat is, voor de sonden der gantscher gemeynte.
margenoote
Levit. 4.14.
margenootf
Levit. 8.14, 15. Hebr. 9.21.
margenoot39
Namel. de Koningh, ende de gemeynte, of, de gene, die uyt den naem der gemeynte daer verschenen. Sy verklaerden nu met dese ceremonie, datse hare sonden bekenden, ende Godt baden om vergiffenisse, uyt kracht der offerhande, die eenmael door den Messiam geschieden soude, ende door dese afgebeelt was. Siet Levit. 1. vers 4. ende 4. versen 15, 24. ende 8.18. item de aent. cap.1. op vers 4.
margenootg
Levit. 4.15.
margenoot40
Te weten, het Koninckrijck, het Heylighdom, ende de gemeynte, als boven vers 21. dat is, gantsch Israël, bestaende uyt den Koningh, sijn hofgesin, ende sijne officieren; uyt de Kerckelicke persoonen, ende uyt alle andere inwoonderen des lants, ende burgeren der steden.
margenoot41
Siet boven 21. op vers 2.
margenoot42
Hebr. geseyt. Alsoo onder vers 27. Iob 9.7.
margenooth
1.Chron. 16.4. ende 25.6.
margenooti
1.Chron. 6.31. ende 23.5. ende 25.1. etc. 2.Chron. 8.14.
margenoot43
Dat is, des Propheten. Siet 1.Sam. 9.9. ende boven 9. op vers 29.
margenoot44
Verstaet, musijck-instrumenten.
margenoot45
D. als David door den Geest des Heeren geleert, ende geleyt zijnde, hadde voorgeschreven, ende laten maken.
margenoot46
Achtervolgende ’t bevel des Heeren, daer van wy lesen Numer. 10.10.
margenoot47
Hebr. door de handen der instrumenten Davids. Anders, na de handen, dat is, na de instellinge, die David door Godts bevel verordent hadde. Siet boven 23. op vers 18. ende hier vers 25.
margenoot48
T.w. tot een teecken van eerbiedinge, smeeckinge, ende dancksegginge tot Godt. Vergel. boven 20. vers 18. ende hier de volgende versen 29, 30.
margenoot49
T.w. ’t brand-offer, gemelt in de twee voorgaende verskens.
margenoot50
Of, voor handen waren, als Genes. 19.15.
margenoot51
D. begon, ofte vingh aen wederom te spreken. siet. Iudic. 18. op vers 14.
margenoot52
D. uwen dienst geheyliget. siet van dese maniere van spreken. Levit. 7. op vers 37. op ’t woort Vul-offers.
margenoot53
Verstaet allerley offer van geslachtede beesten, Exod. 12.27. Lev. 3.6. Deut. 32. vers 38.
margenoot54
Door dewelcke men Godts weldaden bekende, ende hem daer over loofde, ende danckte. Hoedanige waren eenige geloften, vrywillige offeren, ende spijs-offeren. siet van dese lof offeren Levit. 7.12.
margenoot55
Siet van dese Genes. cap. 8. op vers 20.
margenoot56
D. boven de voorgaende beesten den Heere toegeheyliget, zijn dese noch daer by te voegen.
margenoot57
Ofte, kleyn vee, D. schapen, ende geyten. Siet Genes. 12. op vers 16.
margenoot58
T.w. om alle die offerhanden te bereyden, D. te slachten, de huydt af te trecken, in stucken te deelen. Het welck eygentlick was der Priesteren werck, Levit. 1.5, 6. hoewel daer in gebruyckt mochte worden den dienst der Leviten, die den Priesteren tot hulpe bygevoeght waren.
margenoot59
Hebr. sterckten.
margenoot60
Siet boven op vers 5.
margenoot61
Siet Psalm 7. op vers 11.
margenoot62
Siet Levit. 3. op vers 1.
margenoot63
Siet Genes. 35. op vers 14. ende Lev. cap. 23. op vers 13.
margenoot64
And. der brand-offeren: ofte, tot, ofte, met de brand-offeren, dat is, welcke dranck-offeren by de brand-offeren gevoeght wierden, ende daer toe behoorden. vergel. Numer. 28.7.
margenoot65
Verstaet de goede genegentheyt, die Godt in het herte des volcks gegeven hadde, waer door het gantsch gewilligh ende genegen was tot het werck deser reformatie, soo datse seer spoedighlick, na wensch, ja buyten alle verwachtinge voort gingh. And. om dat Godt het volck voorbereyt hadde.
margenoot66
T.w. met het eerste begin van Hizkias regeeringe, ende sonder eenigen tegenstant des volcks; ja met des selven groote genegentheyt daer toe, zijnde nochtans recht te voren onder de regeeringe van Achaz gantsch seer tot de afgoderije vervallen, ende van den suyveren Godtsdienst afgekeert.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken