Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxxv. Capittel.

Iob wort weder berispt, dat hy sich te rechtveerdigh hieldt, vers 1, etc. ende wort gewesen op de grootheyt der Goddelicker Majesteyt, 4. hem wort oock geleert, waerom Godt eenige menschen laet in groote elende blijven, 9. wort vermaent op Godt te hopen, 14. die hem beneden sijne verdienste strafte, 15. ende sich te vernederen, 16.

1

ELihu Ga naar margenoot1 antwoordde voorder, ende seyde:

2

Houdt ghy dat Ga naar margenoot2 voor recht, [dat] ghy geseyt hebt: Ga naar margenoot3 Mijne gerechtigheyt is meerder dan Godts?

3

Want Ga naar margenoota ghy Ga naar margenoot4 hebt geseyt, Wat Ga naar margenoot5 soudese Ga naar margenoot6 u baten? wat meer profijt sal ick Ga naar margenoot7 [daer met] doen, dan met mijne sonde?

4

Ick sal u Ga naar margenoot8 antwoorde geven, ende Ga naar margenoot9 uwen vrienden met u.

5

Bemerckt den hemel, ende siet; ende aenschouwt de Ga naar margenoot10 bovenste wolcken, sy Ga naar margenoot11 zijn hooger dan ghy.

6

Indien ghy sondicht, Ga naar margenoot12 wat bedrijft ghy tegen hem? indien uwe overtredingen menighvuldigh zijn, Ga naar margenoot13 wat doet ghy hem?

7

Ga naar margenootb Indien ghy rechtveerdigh zijt, wat geeft ghy Ga naar margenoot14 hem? ofte wat ontfanght hy uyt uwe hant?

8

Uwe godtloosheyt soude zijn Ga naar margenoot15 tegen eenen man gelijck ghy zijt, ende uwe gerechtigheyt Ga naar margenoot16 voor eens Ga naar margenoot17 menschen kint.

9

Ga naar margenoot18 Van wegen [hare] Ga naar margenoot19 grootheyt doen Ga naar margenoot20 sy de onderdruckte roepen: Ga naar margenoot21 sy schreeuwen van wegen Ga naar margenoot22 den arm der Ga naar margenoot23 Grooten.

10

Ga naar margenoot24 Maer Ga naar margenoot25 niemant en seyt, Waer is Godt, Ga naar margenoot26 mijn Maker; Ga naar margenoot27 die de Psalmen geeft in der nacht?

[Folio 234v]
[fol. 234v]

11

Ga naar margenoot28 Die ons geleerder maeckt, dan de beesten der aerde; ende ons wijser maeckt dan het gevogelte des hemels.

12

Ga naar margenoot29 Daer Ga naar margenoot30 roepen sy; Ga naar margenootc maer hy en antwoort niet, van wegen den Ga naar margenoot31 hooghmoedt der boosen.

13

Gewisselick en sal Godt de Ga naar margenoot32 ydelheyt niet verhooren: ende de Almachtige en sal die niet aenschouwen.

14

Ga naar margenoot33 Dat ghy oock geseyt hebt; Ghy en sult hem niet aenschouwen: Ga naar margenoot34 daer is [nochtans] gerichte voor sijn aengesichte: wacht ghy dan op hem.

15

Ga naar margenootd Maer nu, dewijle Ga naar margenoot35 het niets en is, dat Ga naar margenoot36 sijn toorn [Iob] Ga naar margenoot37 besocht heeft, ende hy Ga naar margenoot38 [hem] niet seer in overvloedt doorkent en heeft;

16

Soo heeft Iob Ga naar margenoot39 in ydelheyt sijnen mont geopent, [ende] sonder wetenschap woorden vermenighvuldight.

margenoot1
Siet boven 34. op vers 1.
margenoot2
D. voor eene goede, ende billicke sake, die in’t gerichte verdedight kan worden. Siet bov. 34. d’aenteeck. op vers 4.
margenoot3
Dit en hadde Iob niet formelick also gesproken, maer Elihu wil het uyt sijne woorden besluyten, die hy daerom in’t volgende vers voort brenght.
margenoota
Iob 34.9.
margenoot4
Vergel. Cap. 9. vers 20. ende 10.15.
margenoot5
T.w. uwe gerechtigheyt.
margenoot6
Namelick, uwen persoon, ô Iob.
margenoot7
Dat is, met mijne gerechtigheyt, ende vromigheyt. Iob hadde sulcks geklaeght uyt onverduldigheyt, om dat hy vroom zijnde schrickelick geplaegt, ende wreedelick veroordeelt wiert.
margenoot8
Te weten, met dewelcke ick u wederleggen sal.
margenoot9
T.w. die tegen u gehandelet, doch u ten vollen niet beantwoordet en hebben. Evenwel Eliphaz hadde by na het selve, dat hier nu van Elihu voort gebracht wort versen 6, 7. te voren geseyt, bov. cap. 22. versen 2, 3. Sommige duyden ’t op de gene die het met Iob hielden. Vergel. cap. 18. vers 2.
margenoot10
Siet Deut. 33. op vers 26.
margenoot11
De sin is; Zijn de wolcken hooger, hoe veel te meer Godt? Is Godt hooger, wat kondt ghy hem helpen met uwe vromigheyt, ofte schaden met uwe sonde?
margenoot12
Te weten, daer mede ghy hem, dat is, Godt soudt mogen beschadigen.
margenoot13
T.w. wat quaet, schande, ofte nadeel.
margenootb
Iob 22.2. Psalm 16. vers 2. Rom. 11.35.
margenoot14
Verstaet, niet met allen; Dat is, hy en heeft geen profijt, nochte bate van uwe gerechtigheyt. Vergel. Psalm 16.2. ende 50. versen 10, 11, 12.
margenoot15
Te weten, om hem te beschadigen.
margenoot16
Te weten, om hem voordeeligh te zijn, ende eenige weldaet te bewijsen.
margenoot17
Siet 1.Reg. cap. 8. op vers 39.
margenoot18
Elihu schijnt hier te sien op de woorden Iobs, boven cap. 24. vers 12. dewelcke hy t’onrechte alsoo soude duyden, als of Iob daer mede Godt van ongerechtigheyt beschuldight hadde. Want Iob hadde Godt sijne eere gegeven, vers 12. ende den verdruckten de schult opgeleyt, vers 13.
margenoot19
D. groot gewelt.
margenoot20
T.w. de godtloose.
margenoot21
T.w. de verdruckte.
margenoot22
Dat is, het gewelt, ende den overlast. Vergelijckt ende siet boven 22. op vers 8.
margenoot23
Dat is, der Machtigen, ende Geweldigen.
margenoot24
Elihu geeft reden waerom de verdruckte in haren noot niet geholpen en worden.
margenoot25
Te weten, der gener, die onderdrucket worden. Hebr. maer hy en leyt niet.
margenoot26
Hebr. mijne Makers, in’t getal van velen. Vergel. Genes. 20. op vers 13. item siet bov. 32. op vers 22.
margenoot27
D. die in de nacht selve, als men ligt om te rusten, den menschen door sijne weldaden oorsake geeft van singen. Vergelijckt Psalm 42.9.
margenoot28
D. die ons met reden, verstant, ende wijsheyt begaeft boven de onredelicke dieren, soo dat wy hem behooren recht te kennen, ende in den noot aen te soecken.
margenoot29
T.w. in haren noot, als sy verdrucket worden.
margenoot30
T.w. tot Godt.
margenootc
Iob 27.9. Prov. 1.28. ende 15.29. Iesa. 1.15. Ierem. 11.11. Ioan. 9.31.
margenoot31
D. het trotzigh gewelt der gener, van dewelcke sy verdrucket worden. Hoewel haer roepen niet vergeselschapt was met Godtvruchtigheyt. Als het volgende verklaert. siet oock bov. versen 9, 10.
margenoot32
Dat is, de ydele menschen, die ledigh zijn van het rechte geloove, ende de ware Godtvruchtigheyt. Alsoo snootheden, voor snoode menschen, Psalm 12.9. bedrogh, voor bedriegers, Proverb. 12.24. valsheyt, voor valschaert, Prov. 17.4. begeerte, voor begeerige, Prov. 21.26. Siet oock boven 24.20. ende de aenteeckeninge op het woort onrecht.
margenoot33
Elihu keert hem tot Iob, verhalende het gene hy geseyt hadde, bov. 23.8, 9. De sin is, Soo Godt der ydeler menschen gebeden niet en verhoort, hy en sal oock niet aensien de gene, die voorgeven, datse Godt niet en sien, ende hem niet vinden en konnen, als sy in haren noot door den gebede tot hem vlieden.
margenoot34
Dat is, hoewel ghy meynt, dat u ongelijck geschiet, daer is nochtans oordeel, ende gerechtigheyt by Godt, om met een yeder te handelen na behooren. Hierom werpt u vertrouwen op den Heere, ende wacht op eene salige uytkomste, Psal. 37.5, 6, 7. ende 55.23.
margenootd
Iob 11.6.
margenoot35
D. eene seer geringe straffe, ten aensien van het gene Iob verdient hadde. Elihu dit sprekende keert hem tot de omstanders.
margenoot36
Dat is, Godts toorn.
margenoot37
Siet Genes. 21. op vers 1.
margenoot38
Te weten, Godt. Sommige setten dit versken aldus: Maer nu om dat sijn toorn [Iob] niet besocht en hadde, ende hy in grooten overvloet dien niet gekent en hadde, etc. Verstaende dit van Iobs voorgaenden voorspoedigen staet, ende dat hy derhalven uyt ongewoonte van tegenspoet onverduldigh gesproken hadde.
margenoot39
Dat is, met onverstandigheyt. Vergelijckt boven 27. op vers 12.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken