18
Om den weese ende verdruckten recht te doen; op dat een 43 mensch 44 van der aerden niet meer voort vare gewelt te bedrijven.
|
-
1
- Als of hy seyde: En doet doch niet alsoo: nadert met uwe hulpe, ende laet u genadigh aenschijn lichten. Menschelicker wijse van Godt gesproken, als dickwils in dit boeck. Vergelijckt Psal. 3. op vers 8. ende 7. op versen 7, 8.
-
2
- Als bov. Psal. 9. vers 10.
-
3
- D. de godtloosen: als blijckt uyt het volgende.
-
a
- Psalm 7.16. ende 9.16. Prov. 5.22.
-
5
- Vastelick meynende, dat hy sijnen aenslagh sal volbrengen, ende sijnen wensch verkrijgen. Anders, hy prijst na den lust sijner ziele, Dat is, wien hy maer wil: by exempel, den gierigaert, als volght. Of, hy beroemt sich over den wensch sijner ziele, Dat is, over sijn boose lusten, als hy die volbracht heeft.
-
6
- D. hy houdt ende reeckent den onrechtveerdigen, die door gierigheyt den armen verdruckt, geluckigh te zijn. Siet Deuter. 29. op vers 19. Anders, de gierige (terstont genoemt godtloose) vloeckt [ende] lastert den Heere: gelijck zegenen somtijts voor vloecken genomen wort. Siet 1.Reg. cap. 21. op vers 10. Of, de gierigaert zegent [hemselven.]
-
8
- Hebr. na de hoogheyt, ofte, opstekinge, opheffinge sijns aensichts, ofte, sijns gelaets, sijner neuse, sijns toorns, Dat is, na de trotsheyt, ende smadelicke verachtinge van goet onderwijs, die hy in sijn gantsch gelaet ende alle gebeerden toont; gelijck de hoogheyt des herten, Psalm 131. vers 1. ende des geests, Proverb. 16.18. de inwendige trotsheyt, ofte hooghmoedt beteeckent, alsoo de hoogheyt der oogen, Psalm 18. vers 28. ende 101.5. ende hier, des aensichts, ofte, der neuse de uytwendige.
-
9
- Of hy wel ofte qualick doe, nergens na vragende. Anders, hy soeckt [Godt] niet, uyt Psalm 14.2.
-
10
- And. [in] alle sijne listige aenslagen en is Godt niet.
-
11
- D. sijn voornemen, aenslagen ende doen.
-
12
- T.w. aen den genen dien hy in sijnen hooghmoedt verdruckt. Anders, sijne wegen zijn t’allen tijde voorspoedigh. Het Hebreeusch woort heeft de beteeckeninge van barens smerte, waer op blijdtschap volght, als het kint geboren is, Ioan. 16.21. Ende alsoo schijnen eenige het voorts genomen te hebben in de beteeckeninge van voorspoet, wel gedijen, sijn werck te voorderen, dat het voor den dagh kome, als de vrucht des lichaems: alsoo woelt, arbeyt, ende werckt de godtloose sijn voornemen uyt, het geluckt hem na sijnen sin; daerom en vraeght hy na Godt niet.
-
13
- Uwe regeeringe, ende de straffen, die ghy, ó Heere, den godtloosen bereyt hebt.
-
14
- Vergelijckt de maniere van spreken met Iudic. 9. op vers 17. ende Cantic. 6. op vers 5. Hebr. van, ofte, van tegen over hem, Dat is, hy werptse van sich uyt sijn gesichte, ende denckt daer niet eens om: ofte, sy zijn hooger, dan dat hyse sich soude voorstellen, sy zijn voor hem verborgen, boven sijn verstant ende bedencken: dewijl hy geluckigh is, en denckt hy niet op de toekomstige straffen. Siet het volgende vers.
-
15
- Ofte, daer op blaest hy, ofte, tegen deselve blaest hy, Dat is, hy meentse gelijck kaf, als met een geblaes te verstuyven: soo gantsch niets past hy daer op, om dat hem alles na sijnen sin gaet. Vergelijckt Psalm 12.6.
-
16
- D. hy denckt, als versen 11, 13. ende Psalm 14. vers 1, etc.
-
17
- Dat is, ick sal van mijnen staet ofte welstant niet versett worden, het sal my altoos wel gaen, ick en sal niet sneuvelen ende vallen, ofte omgestooten worden.
-
18
- Hebr. in geslachte ende geslachte, Dat is, nimmermeer.
-
19
- D. my en sal nimmermeer eenigh ongeluck ofte tegenspoet over komen.
-
20
- Vergelijckt Psalm 66.17. Rom. 3.13.
-
21
- Ofte, dorpen, vlecken.
-
22
- D. hy loert in ’t verborgen op hem.
-
23
- Om niet gesien te worden, ende als met eenen onvoorsienen sprongh hem op ’t lijf te vallen. Vergel. Psalm 17.11.
-
24
- Ofte, op dat den armen hoop moge vallen, etc. And. ende hy overvalt den armen hoop met sijne stercke [leden:] voor, armen hoop, is in het Hebreeusch, armen, in het getal van velen, gevoeght by het woort, valt, in het getal van eenen.
-
25
- Hebr. heeft vergeten, Te weten, dese lieden, of, de sake van de gene, die ick voor hebbe te plagen: dat zijn de elendige van dewelcke de Propheet ter contrarie in ’t volgende vers bidt, dat Godt harer niet en vville vergeten.
-
26
- Siet Psalm 3. op vers 8.
-
27
- Dese maniere van spreken wort verscheydentlick in de Schrifture genomen, beteeckenende hier de openbare vertooninge van Godts macht in het helpen der vromen, ende beschamen der boosen, die met hare godtloosheyt in het voorgaende beschreven zijn.
-
29
- Hy wil seggen: Waerom laet ghy toe dat hy u alsoo lastert?
-
31
- Als boven 9.13. ende onder vers 15. Ofte, hy seyt in sijn herte; ghy en sult, etc.
-
32
- Die de elendige lijden van den godtloosen.
-
33
- Dat is, u de wrake geve, waer op de volgende woorden wel passen. Anders, op dat ghy het in uvve hant legget, Dat is, om hare sake ofte haer recht als voor oogen te hebben, ende daer op te letten, ofte, op dat ghy het met uvve hant gevet, Dat is, vergeldet.
-
34
- Ofte, laet het de arme, Te weten, staen, hy laet het in uwe hant, hy vertrouwt het u, dat ghy sijne sake sult verwaren, ende op sijn recht letten. Vergelijckt de maniere van spreken met Genes. 39.6. Iob 39.14. Iesa. 10.3. ende 2.Timoth. 1.12.
-
35
- Te weten, altoos in vorige tijden. Vergelijckt Psalm 27.9.
-
36
- D. van my, ende alle de gene, die als weesen van de menschen verlaten ende verdruckt worden. Vergelijckt Psalm 68.6. Ioan. 14. vers 18. ende onder vers 18.
-
37
- D. de macht, het gewelt, als dickwils.
-
39
- De sin is, straftse, ende roeytse uyt, sulcks dat de godtloose den vromen niet meer en konnen quellen. Vergel. Ezech. 23.48. In eenen gantsch anderen sin sullen de sonden van Godts volck gesocht ende niet gevonden vvorden, dewijlse alle van Godt uyt genade om des Messiae wille sullen vergeven zijn, Ierem. 50.20. Anders, sult ghyse niet vinden? Dat is, ghy sultse sekerlick vinden.
-
e
- Psalm 29.10. ende 145.13. ende 146.10. Ierem. 10.10. Thren. cap. 5. vers 19. Dan. 4.3. ende 6.27. 1.Timoth. 1.17.
-
40
- Te weten, Canaan, dat Godt sijn lant noemt, Levit. 25.23. Anders, uyt, ofte, van sijn aertrijck, gelijck de gantsche aerde oock Godes is, Psalm 24.1.
-
41
- Ofte, nedrigen, die door Godts hant, ende het middel van kruys verootmoedight zijn. Dit is een aenmerckelicke tijtel van Godts kinderen, die door sijnen Heyligen Geest wedergeboren, vernedert, ende onder sijn jock ende de gehoorsaemheyt sijner geboden gebracht zijn. Alsoo onder Psalm 22.27. ende 25.9. ende 34.3, etc.
-
42
- Te weten, door u woort ende uwen Heyligen Geest.
-
43
- Siet Psalm 8. op vers 5. ende vergelijckt Psalm 9.20, 21.
-
44
- D. die uyt de aerde gesproten, ofte daer van gemaeckt is, ende dien volgens, geene oorsake heeft van trotz ende hooghmoedigh te zijn. And. op dat een sterflick mensch niet meer voort vare, uyt den lande te verjagen.
|