Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Psalm xxx.

David danckt Godt voor sijne verlossinge uyt dootlicke perijckelen, ende vermaent de Kercke om ’t selve met hem te doen, van wegen Godts onbegrijpelicke goedertierenheyt, die hy in sijn eygen persoon merckelick hebbe ondervonden; als hy door een gantsch onverwachten haestigen ende schricklicken overval seer ontsett ende verbaest zijnde, op sijn bidden oock seer wonderbaerlick ende haestighlick van Godt verlost is.

1

EEn Psalm, een Ga naar margenoot1 liedt der inwyinge van Davids huys.

2

Ick sal u Ga naar margenoot2 verhoogen, HEERE, want ghy hebt my Ga naar margenoot3 opgetrocken, ende mijne vyanden Ga naar margenoot4 over my niet verblijdt.

3

HEERE, mijn Godt; ick hebbe tot u geroepen, ende ghy hebt my Ga naar margenoot5 genesen.

4

HEERE, ghy hebt mijne ziele uyt het Ga naar margenoot6 graf opgevoert; ghy hebt my by het leven behouden, Ga naar margenoot7 dat ick in den kuyl niet ben neder gedaelt.

5

Psalmsinget den HEERE, ghy sijne Ga naar margenoot8 gunstgenooten, ende Ga naar margenoota segget lof ter gedachtenisse sijner Ga naar margenoot9 heyligheyt.

6

Want een Ga naar margenoot10 oogenblick is’er in sijnen toorn, [maer] een Ga naar margenoot11 leven in sijne goetgunstigheyt: des avonts vernacht het geween; maer des morgens is’er gejuych.

7

Ick seyde wel in mijnen Ga naar margenoot12 voorspoet; Ick en sal niet wanckelen in eeuwigheyt.

8

[Want,] HEERE, Ga naar margenoot13 ghy hadt mijnen bergh door uwe goetgunstigheyt vast gesett: [maer doe] ghy u aengesicht Ga naar margenoot14 verberghdet, wierd’ick Ga naar margenoot15 verschrickt.

9

Tot u, HEERE, riep ick; ende ick smeeckte tot den HEERE:

10

Wat gewin is’er in mijn Ga naar margenoot16 bloet? in mijn nederdalen tot de groeve? Ga naar margenoot17 sal u het stof loven? sal’t uwe waerheyt verkondigen?

11

Hoort, HEERE, ende zijt my genadigh; HEERE, weest my een helper.

12

Ga naar margenoot18 Ghy hebt my mijne weeklage ver-[kolom]andert in eene reije; ghy hebt mijnen Ga naar margenoot19 sack ontbonden, ende my met blijdtschap omgordet.

13

Op dat [mijne] Ga naar margenoot20 eere u psalmsinge, ende niet en swijge: HEERE, mijn Godt, in eeuwigheyt sal ick u loven.

margenoot1
Ofte, gesangh, (Siet Psalm 48. op vers 1.) om gespeelt ende gesongen te worden by de inwyinge van Davids hof, als hy van de victorie tegen Absalom te Ierusalem was weder gekomen, ende, in sijn Koninckrijck herstelt zijnde, sijn hof van Absaloms grouwelen suyverde, 2.Sam. 20.3. waer van de meeste uytleggers dit verstaen, gelijck ’t oock op den inhoudt deses Psalms bequamelick past. Sommige nochtans meynen, dat David Godt hier danckt voor de verlossinge van eene dootlicke kranckheyt, uyt versen 3, 10. vergeleken met Ps. 6. vers 5. van de inwyinge. siet Deut. 20. op vers 5.
margenoot2
Dat is, hooghlick roemen.
margenoot3
Gelijck men yets ophaelt ofte optreckt uyt eenen bornput, als men doet, wanneer men water putt, waer van het Hebreeusch woort gebruyckt wort, Exod. cap. 2. vers 19. Dit siet op de groote nooden, daer in David te dier tijt gesteken hadde.
margenoot4
Ofte, tegen my, als Psalm 27.2. siet aldaer.
margenoot5
Dat is, mijn leven van doots perijckel verlost, als in ’t volgende verklaert wort. Alsoo worden allerleije plagen ende elenden by kranckten ende wonden, ende de geestelicke ende lichamelicke verlossinge ofte herstellinge, by genesinge ofte gesontmakinge in de Heylige Schrift dickwils vergeleken. Siet Deuter. cap. 32. vers 39. Psalm 103. vers 3. ende 147.3. Iesa. 6.10. ende cap. 19. vers 22. Ierem. 8. vers 15. ende 33.6. Hose. cap. 7. vers 1. ende 11.3.
margenoot6
Ofte, helle, dat is, groote anghsten ende benauwtheden. Van het Hebreeusch woort Scheol, siet Genes. 37. op vers 35.
margenoot7
Ofte aldus: Opdat ick niet en ware onder de gene die in den kuyl neder dalen. Vergelijckt Psalm 28.1.
margenoot8
Siet Psalm 4. op vers 4.
margenoota
Psalm 97.12.
margenoot9
D. sijner wercken ende weldaden aen my ende sijn volck bewesen, daer in hy sijne heyligheyt laet lichten.
margenoot10
D. de straffen ende kastijdingen sijner kinderen, gereeckent zijnde tegen de weldaden, die hy hen, insonderheyt na de ziele, bewijst, bevindt het sich, dat haer gantsche leven overvloeyt van weldaden, ende dat de straffe door sijne genade alsoo versacht, gematight ende afgebroken worden, datse seer kort mogen genoemt worden, als David in Absaloms vervolginge hadde ondervonden, ende in het volgende verklaert, niet tegenstaende, dat andersins sijn kruys ende vervolginge onder Sauls regeeringe lange geduert hadde, daer over hy dickwils in de Psalmen klaeght. Vergel. Psalm 37.10. Iesa. cap. 17. vers 14. ende 54.8. 2.Corinth. 4.17.
margenoot11
Leven, wort hier gestelt tegen een oogenblick, gelijck avont tegen den morgen.
margenoot12
Als ick in goede ruste satt van alle mijne vyanden, beeld’ick my in, dat my geen ongeval meer soude over komen. Vergel. Iob 29.18, 19, 20, etc.
margenoot13
Hebr. Ghy hadt op mijnen bergh sterckte doen staen. De sin is, om dat Godt sijn Rijck bevestight hadde, meynde hy niet dat hem soude bejegenen, het gene hem nochtans door Absalom soo haestighlick over quam. Door sijnen bergh kan men verstaen sijn Koninckrijck (vergel. Dan. 2.35, 44.) ende Konincklicke hoogheyt, ofte, den bergh Zion, daer hy sijn Konincklick hof hieldt.
margenoot14
Dat is, als ghy uwe vorige gunste om mijner sonden wille wat ophieldt, (vergelijckt Deut. 31. op vers 17.) ende my door mijnen sone van Ierusalem verdreeft, doe was ick seer verslagen. Vergel. Psalm 31.23. ende 116.11.
margenoot15
Ofte, ontstelt, beroert.
margenoot16
Dat is, in mijnen doot, dat my Absalom ende de sijne om het leven brengen. Vergel. Psalm 72.14.
margenoot17
Vergelijckt Psalm 6. op vers 6.
margenoot18
David verhaelt hier, hoe Godt sijn smeecken genadighlick verhoort, ende hem wonderlick verlost hebbe.
margenoot19
Siet Genes. 37. op vers 34. ende vergelijckt 2.Sam. 15. vers 30.
margenoot20
Siet Genes. 49. op vers 6.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken