Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Psalm Cxxxij.

Davids sorghvuldigheyt belangende het brengen der Arke binnen Ierusalem, mitsgaders sijn gebedt daer over gedaen, met verhael van den eedt ende beloften die Godt David ende sijner Kercke gedaen heeft, aengaende het eeuwigh Koninckrijcke Christi.

[kolom]

1

Ga naar margenoot1 EEn Liedt Hammaaloth. Ga naar margenoot2 O HEERE, Ga naar margenoot3 gedenckt aen David, aen al sijn lijden;

2

Dat hy den HEERE Ga naar margenoot4 gesworen heeft: den Machtigen Iacobs Ga naar margenoot5 gelofte gedaen heeft, [seggende,]

3

Ga naar margenoota Ga naar margenoot6 Soo ick in de tente Ga naar margenoot7 mijnes huyses inga, soo ick op de koetse Ga naar margenoot8 van mijn bedde klimme!

4

Soo ick mijnen oogen Ga naar margenoot9 slaep geve, mijnen ooghleden sluymeringe!

5

Tot dat ick Ga naar margenoot10 voor den HEERE Ga naar margenoot11 eene plaetse Ga naar margenoot12 gevonden sal hebben: Ga naar margenoot13 wooningen Ga naar margenoot14 voor den Machtigen Iacobs.

6

Siet, wy hebben Ga naar margenoot15 van haer gehoort, Ga naar margenoot16 in Ephrata: Ga naar margenoot17 wy hebbense gevonden in de velden van Ga naar margenoot18 Iaär.

7

Wy sullen in Ga naar margenoot19 sijne woningen ingaen: wy sullen ons neder buygen Ga naar margenoot20 voor Ga naar margenoot21 den voetbanck sijner voeten.

8

Ga naar margenoot22 Staet op, HEERE, Ga naar margenoot23 tot uwe ruste: Ga naar margenoot24 Ghy, ende de Arke uwer sterckte.

9

Dat uwe Priesters Ga naar margenoot25 bekleet worden met gerechtigheyt: ende dat Ga naar margenoot26 uwe gunstgenooten juychen.

10

Ga naar margenoot27 En weert het aengesichte uwes Ga naar margenoot28 Gesalfden niet af, Ga naar margenoot29 om Davids uwes knechts wille.

11

De HEERE heeft David Ga naar margenoot30 de waerheyt gesworen, waer van hy niet wijcken en sal: [Ga naar margenootb seggende,] Ga naar margenoot31 Van de vrucht uwes buycks sal Ga naar margenoot32 ick op uwen throon setten.

12

Indien uwe sonen Ga naar margenoot33 mijn verbont sullen houden, ende Ga naar margenoot34 mijne getuygenissen die ick haer leeren sal: soo sullen oock hare sonen Ga naar margenoot35 tot in eeuwigheyt op uwen throon sitten.

13

Want de HEERE heeft Ga naar margenoot36 Zion verkoren, hy heeft het begeert tot sijne woonplaetse, [seggende,]

14

Ga naar margenootc Dit is mijne ruste tot in eeuwigheyt, hier sal ick woonen, want ick Ga naar margenoot37 hebbese begeert.

15

Ick sal Ga naar margenoot38 haren kost Ga naar margenoot39 rijckelick zegenen: hare nootdruftige sal ick met broot verzadigen.

16

Ende Ga naar margenootd hare Priesters sal ick Ga naar margenoot40 met heyl bekleeden, ende Ga naar margenoot41 hare gunstgenooten sullen Ga naar margenoot42 seer juychen.

[Folio 272v]
[fol. 272v]

17

Ga naar margenoote Ga naar margenoot43 Daer sal ick David eenen hoorn doen uytspruyten: Ick hebbe Ga naar margenoot44 mijnen Gesalfden Ga naar margenoot45 een lampe toegericht.

18

Ga naar margenoot46 Ick sal sijne vyanden Ga naar margenoot47 met schaemte bekleeden: Maer op hem Ga naar margenoot48 sal sijne kroone Ga naar margenoot49 bloeijen.

margenoot1
Siet van desen titel d’aenteeckeninge op Psalm 120.1.
margenoot2
Het schijnt dat desen Psalm geschreven is, als men de Arke uyt Obed-Edoms huys na de stadt Davids gebracht heeft, 1.Chro. cap. 15. Sommige verstaen, dat Salomo desen Psalm gemaeckt heeft, als hy de Arke soude laten brengen in den tempel.
margenoot3
Hy wil seggen, Gedenckt wat ghy hem door Nathan belooft hebt, 2.Sam. cap. 7. Ofte, Laet blijcken, dat ghy Davids gedachtigh zijt ten goede, hem gevende, het gene hy ootmoedelick met den gebede van u is versoeckende.
margenoot4
Siet Genes. 49. de aenteeckeninge op vers 24.
margenoot5
Siet d’aenteeck. Psalm 61. op vers 6.
margenoota
1.Chron. 15.1.
margenoot6
D. sekerlick ick en sal in de tente mijnes huys niet ingaen. siet Psalm 89. vers 36. ende 95.11. ende d’aenteeckeninge aldaer.
margenoot7
Het welck David nieuwe hadde bouwen laten. Siet 2.Sam. c. 5. vers 9. 1.Chron. 14. vers 1. ende 15.1. David wil seggen, Ick en sal in dat huys niet gaen, om ’t selve te bewoonen, ende daer in te slapen, tot dat ick, etc. vers 5.
margenoot8
Hebr. mijner bedden, D. van eenigh mijner bedden.
margenoot9
D. slapen late.
margenoot10
Die sijne tegenwoordigheyt openbaerde boven de Arke, ende van daer antwoorde gaf. Siet Psalm 43.3.
margenoot11
Siet van dese plaetse 2.Sam. 6. vers 17. 1.Chron. cap. 16. vers 1.
margenoot12
D. bereyt sal hebben, als Actor. 7. vers 46.
margenoot13
Aldus spreeckt de Propheet in ’t getal van vele, om dat aen den tempel veel kamers ende vertreckplaetsen waren.
margenoot14
Die op de Arke des verbonts sitt.
margenoot15
T.w. van de Arke.
margenoot16
Sommige verstaen hier door Ephrata, de lantstreke van Bethlehem, daer Kiriath-Iearim ende Obed-Edoms huys niet verre van gelegen was. Siet Genes. 35.16, 19. Andere verstaen door Ephrata Ephraim, ende voorts de stadt Silo in Ephraim gelegen, daer de Arke lange gebleven was, Iudic. 18. vers 31. ende 21.19. 1.Sam. 1.3.
margenoot17
T.w. doe wijse na Ierusalem brengen souden.
margenoot18
Dese plaetse wort in de heylige historie oock genoemt Kiriath-Iearim, Dat is, de stadt der wouden: alwaer de Arke twintigh jaer geweest is, na datse uyt het lant der Philistijnen weder gekomen was, 1.Sam. 6.21. ende 7.1, 2. Sy wort oock genoemt Baale, (dat is, de pleynen) van Iuda, 2.Sam. cap. 6. vers 2. want sy lagh in een vlack boschachtigh lant. Eenige stellen hier, de velden des woudts.
margenoot19
Te weten, des Heeren. Anders, hare, te weten, der Arke.
margenoot20
Ofte, aen, ofte, na, ofte, tegen aen.
margenoot21
Siet d’aenteeckeninge Psalm 99. op vers 5.
margenoot22
Siet 1.Chron. 28.2. ende 2.Chron. 6.41, 42. alwaer dit versken, ende de twee naestvolgende, van Salomo gepast werden op den tijt doe hy de Arke in het Heylige der heyligen dede brengen.
margenoot23
D. tot die plaetse die ghy u hebt verkoren ende geheylight, op dat de Arke des verbonts daer stedigh blijve. Alsoo oock onder vers 14. ende 2.Chron. cap. 6. siet aldaer de aenteeckeninge op vers 41.
margenoot24
Hier worden nu Godt ende de Arke t’samen gevoeght, gelijck te voren het een ende het ander op sich selven is genoemt geweest. Siet d’aenteeckeninge 2.Chron. 6. op vers 41.
margenoot25
D. laetse oprechtelick ende heylighlick haer Priester-ampt bedienen. Siet dese maniere van spreken Iob 29.14.
margenoot26
D. u volck van Israël. Siet 1.Chron. 15. vers 28. De Propheet wenscht, dat de Godtsalige mogen oorsake van blijdtschap hebben, wordende van de Priesters uyt Godes woort in alle Godtsaligheyt onderwesen.
margenoot27
D. en slaet hem sijne bede niet af: ofte, en weygert hem sijne bede niet. Siet de aenteeckeninge 1.Reg. 2. op versen 16, 17, 20. Ofte, en weygert hem uwe gunstige aensprake ende hulpe niet.
margenoot28
Door den Gesalfden verstaet de Propheet hier hemselven.
margenoot29
Hy wil seggen, Ten aensien der beloften, die ghy my gedaen hebt: Ofte, verstaet hier Christum door David, daer David een voorbeelt van geweest is. Alsoo oock Psalm 18.51. Ier. 30.9. Ezech. 34.23. ende 37.24. Hose. 3.5. Ende dan is de sin, Om Iesu Christi wille, die een knecht Godes genoemt wort, ten aensien der knechtelicke gedaente die hy aennemen soude.
margenoot30
D. eenen vasten eedt, eene vaste belofte, of, eenen eedt der waerheyt gesworen.
margenootb
2.Sam. 7.12. 1.Reg. 8.25. 2.Chron. 6.16. Luce 1.69.
margenoot31
D. eenige van uwe kinderen ofte nakomelingen. siet 2.Sam. 7.12, etc. Dese belofte siet op Christum, Act. 2.30.
margenoot32
D. sal ick na u regeeren laten.
margenoot33
D. mijne geboden.
margenoot34
D. mijne wetten, in dewelcke ick betuyge hoe ick wil ge-eert ende gedient wesen.
margenoot35
D. langen tijt sullen uwe nakomelingen het aertsche Koninckrijcke besitten: maer het geestelicke sal in Christo bestendigh zijn in der eeuwigheyt, Luce 1.32, 33.
margenoot36
D. de stadt van Ierusalem, die op den bergh Zions getimmert is. Dese stadt heeft de Heere verkoren, dat sijnen Heyligen Godtsdienst in deselve soude bevestight worden.
margenootc
Psalm 68.17. boven vers 8.
margenoot37
Te weten, dese sitplaetse, ofte wooninge, te weten, Ierusalem, ofte, Zion.
margenoot38
T.w. Ierusalems, dat is, der burgeren te Ierusalem.
margenoot39
Hebr. zegenende zegenen, D. ick sal haer rijckelick versorgen van allen nootdruft.
margenootd
2.Chron. 6.41.
margenoot40
Siet boven vers 9. 2.Chron. 6. op vers 41. ende vergelijckt 1.Timoth. 4.16.
margenoot41
D. mijn beminde die ick te Ierusalem ofte in Zion hebbe.
margenoot42
Hebr. juychende juychen.
margenoote
Luce 1.69.
margenoot43
D. ick sal te Ierusalem Davids Koninckrijcke ende macht vermeerderen, gevende hem sijne sonen tot navolgers in ’t Koninckrijcke, ende principalick den geestelicken Koningh Christum. siet Luce 1.69. ende Psalm 75.5. ende 89.18, 25.
margenoot44
D. den Koningh David.
margenoot45
Verstaet door de lampe even het selve dat voren door den hoorn is beduydt, te weten, de nakomelingen Davids in ’t Koninckrijcke, ende principalick Christum. Siet 1.Reg. 11. op vers 36. ende Luce 2.32.
margenoot46
D. ick sal sijne vyanden in alle hare aenslagen te schande maken, als Psalm 35. vers 26. ende 109.29.
margenoot47
Siet 2.Chron. cap. 6. d’aenteeckeninge op vers 41.
margenoot48
D. sijne Majesteyt ende Heerlickheyt, sijn Rijcke.
margenoot49
D. bloeijende blijven, sonder te verwelckeren.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken