Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Psalm Cxliiij.

David danckt Godt voor den zegen hem in den krijgh, ende regeeringe des volcks verleent: Belijdende te gelijcke sijne, ende aller menschen nietigheyt: hy bidt dat hem Godt krachtelick verlosse uyt sijne groote benauwtheden, mits beloovende den Heere te sullen loven voor sijne zegeningen.

1

[EEn Psalm] Davids. Gezegent zy de HEERE Ga naar margenoot1 mijn rotzsteen, Ga naar margenoota die mijne handen onderwijst ten strijde: mijne vingeren ten oorloge:

2

Ga naar margenoot2 Mijne goedertierenheyt, ende mijne burcht, mijn hoogh vertreck, ende mijn bevrijder Ga naar margenoot3 voor my: mijn schildt, ende op wien ick my betrouwe: Ga naar margenootb die mijn volck my Ga naar margenoot4 onderwerpt.

3

O HEERE, Ga naar margenoot5 Ga naar margenootc wat is de mensche, dat ghy hem kent? het kint des menschen, dat ghy het achtet?

4

De Ga naar margenootd mensche is de ydelheyt gelijck: [kolom] sijne dagen zijn Ga naar margenoote als een voorby gaende schaduwe.

5

Ga naar margenoot6 Ga naar margenootf Neyght uwe hemelen, HEERE, ende Ga naar margenoot7 daelt neder: Ga naar margenootg raeckt de Ga naar margenoot8 bergen aen, Ga naar margenoot9 datse roocken.

6

Ga naar margenooth Ga naar margenoot10 Blicksemt blicksem, ende Ga naar margenoot11 verstroytse: Ga naar margenooti sent uwe pijlen uyt, ende verdoetse.

7

Steeckt uwe handen Ga naar margenoot12 van der hooghte uyt: ontsett my, ende ruckt my Ga naar margenoot13 uyt de groote wateren, uyt de hant Ga naar margenoot14 der vreemden.

8

Welcker mont leugen spreeckt: ende Ga naar margenoot15 hare rechter hant is eene rechter hant der valsheyt.

9

O Godt, ick sal u Ga naar margenoot16 een nieuw liedt singen: met de luyte Ga naar margenoot17 [ende] het tiensnarigh instrument, sal ick u psalmsingen:

10

Ghy Ga naar margenoot18 die den Koningen overwinninge geeft: die sijnen knecht David ontsett Ga naar margenoot19 van den boosen sweerde:

11

Ontsett my en reddet my van de hant der vreemden, welcker mont leugen spreeckt: ende hare rechter hant is eene rechter hant der valsheyt.

12

Op dat onse sonen zijn als planten, Ga naar margenoot20 welcke groot geworden zijn in hare jeught: onse dochters als Ga naar margenoot21 hoecksteenen, Ga naar margenoot22 uytgehouwen na de gelijckenisse van een palleys.

13

Dat onse Ga naar margenoot23 winckelen vol zijnde, den Ga naar margenoot24 eenen voorraet na den anderen uytgeven: dat onse kudden Ga naar margenoot25 by duysenden werpen, [ja] Ga naar margenoot25 by tien duysenden op onse Ga naar margenoot26 hoeven vermenighvuldigen.

14

Dat onse ossen Ga naar margenoot27 welgeladen zijn: dat Ga naar margenoot28 geen inbreucke, noch Ga naar margenoot29 geen uytval, Ga naar margenoot30 noch gekrijsch en zy op onse straten.

15

Welgelucksaligh is ’t volck, dien het Ga naar margenoot31 alsoo gaet: Ga naar margenoot32 welgelucksaligh is ’t volck, wiens Godt de HEERE is.

margenoot1
Siet d’aenteeck. Deuter. 32. op vers 4. ende 2.Sam. 22.2.
margenoota
2.Sam. 22.35. Psal. 18.35.
margenoot2
D. die over my soo goedertieren is, als de goedertierenheyt selve. Vergel. 2.Sam. 22.2. Siet voorder Psalm 18.3.
margenoot3
Dat is, tot mijnen besten.
margenootb
2.Sam. 22.48. Psalm 18.48.
margenoot4
Dat is, onderdanigh maeckt.
margenoot5
Als of hy seyde, Als men de elendige ende geringe conditie des menschen vergelijckt met de oneyndelicke Majesteyt Godes: soo moet men sich verwonderen, dat hy sich weerdight te gedencken aen soo eene arme creatuere.
margenootc
Iob 7.17. Psalm 8.5. ende 31.8. Hebr. 2.6.
margenootd
Psalm 39.6. ende 62.10.
margenoote
Iob 8.9. ende 14.2, 3. Psalm 102.12.
margenoot6
D. komt my ende u volck te hulpe van den hemel, ende betoont uwe heerlickheyt ende macht tegen onse vyanden. siet 2.Sam. 22.10. Het is menschelicker wijse gesproken.
margenootf
Psalm 18.10.
margenoot7
T.w. tot mijne hulpe, ende tot verstooringe uwer vyanden.
margenootg
Psalm 18.8. ende 104.32.
margenoot8
Dat is, (na sommiger gevoelen) mijne groote ende geweldige vyanden. Men kan dit oock nemen als een beschrijvinge van de majesteyt ende macht Godts in’t uytvoeren van sijne oordeelen tegen de godtloosen die de vrome verdrucken. Vergelijckt Psalm 104.32, etc.
margenoot9
Dat is, datse als roock verdwijnen.
margenooth
2.Sam. 22.8. Psalm 18.15.
margenoot10
Dat is, slaetse ter neder, ende maecktse te schande met uwe Goddelicke ende hemelsche kracht.
margenoot11
T.w. die vreemde kinderen, van dewelcke gesproken wort vers 7.
margenooti
1.Sam. 7.10.
margenoot12
D. uyt den hemel, als Psalm 18. vers 17.
margenoot13
Dat is, uyt de groote vervolgingen der godtloosen. Siet 2.Sam. cap. 22. op vers 17.
margenoot14
Hebr. der kinderen des vreemden, het zy vreemt van de borgerschap Israëls, ofte der gener die in vreemde landen woonden: ofte, der gener die David voor haren Koningh noch niet en wouden kennen, maer hem met Saul vervolghden. siet Psalm 54.5. siet oock d’aent. 2.Sam. 22. op vers 45.
margenoot15
Welcke sy geven tot versterckinge harer belofte, alsoo oock vers 11.
margenoot16
Siet de aenteeck. Psalm 33. op versen 2, 3.
margenoot17
Dit woordeken wort hier ingevoeght, om dat de luyte, ende het tiensnarigh instrument, verscheydene instrumenten zijn, als te sien is Psal. 92. op vers 4.
margenoot18
Siet 2.Sam. 8.6.
margenoot19
D. van ’t sweert het welck onschuldigh bloet soeckt te vergieten.
margenoot20
T.w. planten.
margenoot21
D. schoon en fraey van lijf en leden, gelijck men de hoecksteenen aen een schoon gebouw, fraey behouwt, besnijt, polijst, en verciert, op dat het van buyten te schoonder schijne in alle mans oogen.
margenoot22
T.w. kostelick ende fraey.
margenoot23
Verstaet hier die plaetsen daer men den voorraet by een brenght ende bewaert, het zy schueren, kelders, packhuysen of koornsolders, etc. In somma David bidt hier, dat Godt hem ende den Godtsaligen wille zegenen met tijdelicke goederen.
margenoot24
Hebr. van spijse tot spijse, Dat is, overvloet van spijse.
margenoot25
.25 D. in groote menighte.
margenoot25
.25 D. in groote menighte.
margenoot26
Of, wijcken. Siet d’aent. Iob 5.10.
margenoot27
Vet en vleesigh, D. sterck ende bequaem om lasten te dragen, ende grooten arbeyt te doen: Of, welgeladen, T.w. met jongen, want onder den name van ossen, moet men hier oock de koeijen verstaen, als Deut. 7.13.
margenoot28
T.w. der vyanden in onse landen ende steden, om ons goet en vee wech te drijven.
margenoot29
T.w. uyt onse steden, om den vyant het geroofde goet ende vee te ontjagen. And. geene uytgaende, T.w. vrouwe, om te klagen ende te krijten.
margenoot30
Verstaet dit van krijghsgeschrey, ofte alarm.
margenoot31
T.w. gelijck stracks verhaelt is.
margenoot32
Als of hy seyde by maniere van verbeteringe der naest-voorgaender spreucke: Ia ick segge, dat voor al gelucksaligh is dat volck, het welck in’t verbont ende genade Godes staet, die de fonteyne aller zegeningen ende gelucksaligheyt is: In welcke sake het hooghste goet gelegen is. Vergelijckt Psalm 4.7, 8. ende 17.14, 15. ende 33.12. ende 65.5.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken