Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xij. Capittel.

De wijseman leert de jonge lieden, dat sy haer tot Godtsaligheyt sullen schicken ende wennen, eer de ouderdom aenkomt, vers 1. welcken hy met velerley gelijckenissen beschijft, 2, etc. hier op volght het besluyt deses boecks, dat het al ydelheyt is, 8. ende hy seyt, dat de somme aller leere dese is, Godt te vreesen, ende sijne geboden te houden, 13.

1

ENde Ga naar margenoot1 gedenckt aen Ga naar margenoot2 uwen Schepper in de dagen uwer jongelinghschap, eer dat Ga naar margenoot3 de quade dagen komen, ende de jaren naderen, van dewelcke ghy seggen sult, Ick en hebbe geenen lust in deselve.

2

Ga naar margenoot4 Eer dan de sonne, ende het licht, ende de mane, ende de sterren Ga naar margenoot5 verduystert worden, ende Ga naar margenoot6 de wolcken weder komen na den regen.

3

In den dage wanneer Ga naar margenoot7 de wachters des huyses sullen beven, ende Ga naar margenoot8 de stercke mannen haer selven sullen krommen: ende Ga naar margenoot9 de maelsters sullen Ga naar margenoot10 stille staen, om dat sy Ga naar margenoot11 minder geworden zijn: ende Ga naar margenoot12 die door de vensteren sien, verduystert sullen worden. [kolom]

4

Ende Ga naar margenoot13 de twee deuren Ga naar margenoot14 na de strate Ga naar margenoot15 sullen gesloten worden, Ga naar margenoot16 als’er is een nederigh geluyt Ga naar margenoot17 der malinge, ende Ga naar margenoot18 hy Ga naar margenoot19 opstaet Ga naar margenoot20 op de stemme des vogelkens, ende alle Ga naar margenoot21 de sangeressen Ga naar margenoot22 neder gebogen sullen werden.

5

Oock [wanneer] Ga naar margenoot23 sy haer Ga naar margenoot24 voor de hooghte sullen vreesen, ende datter Ga naar margenoot25 verschrickingen sullen zijn op den wegh, Ga naar margenoot26 ende de amandelboom sal bloeijen, Ga naar margenoot27 ende dat de sprinckhane sich selven een last sal wesen, ende dat Ga naar margenoot28 de lust sal vergaen: Ga naar margenoot29 want de mensche gaet Ga naar margenoot30 na sijn eeuwigh huys, ende Ga naar margenoot31 de rouwklagers sullen in der strate omgaen.

6

Ga naar margenoot32 Eer dan de silveren koorde ontketent worde, ende Ga naar margenoot33 de guldene schale in stucken gestooten worde, ende Ga naar margenoot34 de kruycke aen de sprinck-ader gebroken worde, ende Ga naar margenoot35 het radt aen den bornput in stucken gestooten worde:

7

Ga naar margenoota Ende dat Ga naar margenoot36 het stof wederom tot aerde keere, als het geweest is: ende Ga naar margenoot37 de geest weder Ga naar margenoot38 tot Godt keere, Ga naar margenootb Ga naar margenoot39 die hem gegeven heeft.

8

Ga naar margenootc Ga naar margenoot40 Ydelheyt der ydelheden, seyt de Prediker: ’t is al ydelheyt.

9

Ende voorts, dewijle de Prediker wijs geweest is, Ga naar margenoot41 soo leerde hy het volck noch Ga naar margenoot42 wetenschap, ende Ga naar margenoot43 merckte op, ende Ga naar margenoot44 ondersocht, Ga naar margenoot45 hy stelde vele Ga naar margenootd spreucken in orden.

10

De Prediker socht aengename Ga naar margenoot46 woorden uyt te vinden: ende het geschrevene is Ga naar margenoot47 rechtt, woorden der waerheyt.

11

Ga naar margenoot48 De woorden der wijsen zijn gelijck prickelen, ende gelijck nagelen, diep Ga naar margenoot49 ingeslagen [van] de meesters der Ga naar margenoot50 versamelingen, Ga naar margenoot51 [die] gegeven zijn Ga naar margenoot52 van den eenigen Herder.

[Folio 297v]
[fol. 297v]

12

Ende wat boven Ga naar margenoot53 deselve is, mijn sone, weest gewaerschouwt: Ga naar margenoot54 van vele boecken te maken, en is geen eynde; ende Ga naar margenoot55 veel lesens Ga naar margenoot56 is vermoeyinge Ga naar margenoot57 des vleesches.

13

Van Ga naar margenoot58 alles dat gehoort is, is [kolom] Ga naar margenoot59 het eynde van de sake: Ga naar margenoote Vreest Ga naar margenoot60 Godt, ende houdt sijne geboden; want Ga naar margenoot61 dit [betaemt] alle menschen.

14

Ga naar margenootf Want Godt sal Ga naar margenoot62 yeder werck Ga naar margenoot63 in het gerichte brengen, met al dat verborgen is, ’t zy goet, of, ’t zy quaet.

Eynde des Boecks Ecclesiastes, ofte, Prediker.

margenoot1
Dat is, schickt u tot de vreese des Heeren, ende tot het onderhouden sijner geboden.
margenoot2
Het Hebreeusch woort staet in ’t getal van velen. Vergelijckt de aenteeck. Gen. 1. op vers 26.
margenoot3
Dat is, de dagen des ouderdoms, die veel ongemacks mede brengen, want de ouderdom is als eene geduerige sieckte.
margenoot4
Dit versken, ende eenige der naestvolgende, begrijpen eene beschrijvinge des ouderdoms, na de wijse der Poëten, Ende ’t is een geduerige Allegorie tot het sevende vers toe.
margenoot5
Niet in der daet, maer den ouden halfblinden dunckt het soo te zijn.
margenoot6
Dat is, d’eene elende na d’andere, gelijck het eene onweder na het andre komt.
margenoot7
Dat is, de armen met de handen, die ’t lichaem (daer in de ziele, als in een huys woont) bewaren, dienende om het quaet af te weeren, ende het goede aen te nemen.
margenoot8
Dat is, de beenen ofte schenckelen, die ’t lichaem dragen, als twee stercke mannen.
margenoot9
Dat is, de tanden, die de spijse als vermalende, deselve kauwen, ende in stucken bijtende.
margenoot10
Te weten, van malen, dat is, van kauwen. De sin is, Als de tanden soo gau niet zijn en sullen, om de spijse te kauwen.
margenoot11
T.w. minder in getale.
margenoot12
D. de oogen, die van tusschen de oogeleden sien.
margenoot13
Dat is, de twee lippen door dewelcke de spijse passeert, als tusschen twee deuren. vergel. Iob 41. vers 5. Andre verstaen hier door de deuren, den gurgel, ofte stroote daer de spijse ende dranck door passeeren.
margenoot14
Dat is, die men uyterlick aen het lichaem siet. Daer zijn oock deuren inwendigh, die men niet en siet, als het decksel der kele, ende het decksel van ’t blaesken der galle.
margenoot15
Te weten, in plaetse van die te openen, als sy harde spijse souden innemen. Eenige verstaen dit alsoo, Als de deuren, Dat is, de lippen, sullen gesloten worden, om dat de oude persoonen belemmert spreken, niet soo wel konnende hare woorden formeeren noch voortbrengen als de jonge lieden.
margenoot16
Ofte, van wegen, Dat is, dewijle de tanden swaerlick knauwen, alsoo dat men der niet tusschen ofte onder en hoort kraken noch breken, gelijck men wel hoort als de jonge lieden, harden kost kauwen ende in stucken bijten, hebbende het goet gebit, het welck de oude persoonen selden, of niet hebben.
margenoot17
T.w. als de tanden de spijse vermalen.
margenoot18
T.w. de oude man.
margenoot19
T.w. van sijn bedde.
margenoot20
Dat is, des morgens vroegh, als de vogelkens beginnen te singen, want hy niet slapen en kan.
margenoot21
Hebr. de dochters des liedts, D. de sangeressen, Verstaet hier by oock de sangers, ofte musicanten. Anders, alle dochters des gesanghs, Dat is, alle de deelen ofte leden des lichaems die de stemme formeeren.
margenoot22
Ofte, bucken sullen, Dat is, vergaen, afnemen, hare kracht verliesen: Of, kleyn geachtt, ende van geener weerde zijn en sullen, dewijle de oude man daer geen werck van en maeckt, als geen genoechte meer in de musijcke nemende. Siet hier van een exempel in Barsillai, 2.Sam. 19.35.
margenoot23
Te weten, de oude persoonen.
margenoot24
Ofte, voor de hooge plaetsen, Dat is, voor hooghverhevene, ofte oneffene plaetsen, die de oude persoonen niet geern en betreden, van wegen de swackheyt harer beenen, vreesende haer daer aen te stooten, ofte daer van te sullen vallen: Ofte, om dat het haer suer valt de hooge trappen, ofte heuvelen op te klimmen.
margenoot25
Ofte, verslagentheden, Te weten, groote, ofte, vele. Vreesende, dat sy ergens hare voeten, ofte teen aen stooten mochten.
margenoot26
Als de grijse, of grauwe hayren daer zijn.
margenoot27
D. de oude man, die soo mager, krom, ende dorre geworden is, als een sprinckhaen. Andere, ende hem een sprinckhane, Dat is, een licht dingh, als een sprinckhane, lastigh valt.
margenoot28
T.w. der lichamelicker genoechten ende wellusten, oock de lust tot eten, drincken, etc.
margenoot29
Als of hy seyde, Als de mensche alle die ongemacken gevoelt, soo mach hy wel dencken, dat hy naby de doot is, ja alreeds den eenen voet in ’t graf heeft.
margenoot30
D. na ’t graf, want daer sal de mensche lange blijven.
margenoot31
D. die lieden, die de verstorvene ten grave bestellen, beschreijen, ende beklagen, daer toe men lieden pleeght te hueren. Siet d’aenteeckeninge Ierem. 9. op vers 17.
margenoot32
D. eer het mergh ofte pit in den ruggestrangh los worde. Dit mergh is wit als silver, ende ’t gaet van de hersenen af langhst den ruggestrangh, als een zeel ofte touwe. Andre verstaen hier door de silveren koorde, de puls-aderen. Anders, wech gedaen, Anders, geketent, ofte, gebonden, Dat is, verdrooght, verstijft.
margenoot33
D. dat dunne huyfken, velleken, daer de hersenen in liggen, ofte ’t welck goutverwigh is. Andre verstaen hier door de guldene schale, het beckeneel daer de hersenen in besloten liggen. Het welcke mede door den doot vergaet, ende als gebroken wort.
margenoot34
D. de voornaemste bloet-ader aen den lever.
margenoot35
D. de longe, die door hare geduerige beweginge den adem dan van sich stoott, ende dan wederom tot haer treckt, gelijck het radt aen eenen waterput nu den emmer tot sich optreckt, dan van sich in den put neder laett.
margenoota
Genes. 3.19.
margenoot36
D. het lichaem, ’t welck in den beginne van aerde genomen ende gemaeckt is, Genes. 3.19. Siet Iob 7.5.
margenoot37
D. de ziele. Siet Numer. 16.22. ende 27.16.
margenoot38
T.w. in den hemel, verstaende dat Salomo hier het volck Godes alleen aenspreeckt. Sommige verstaen het van de zielen, soo wel der ongeloovigen als der geloovigen, die beyde van Godt als Richter, terstont als de mensche sterft, gewesen worden elck aen hare plaetse, der geloovigen ten hemel, der ongeloovigen ter hellen. Vergelijckt Luce 16.22.
margenootb
Genes. cap. 2. op vers 7. Numer. 16.22.
margenoot39
Siet Genes. 2.7.
margenootc
Psalm 62.10. ende 144.4. Eccles. 1.2.
margenoot40
Siet boven 1.2.
margenoot41
Na dat hy bekeert was soo bekeerde ende leerde hy oock andre.
margenoot42
Dat is, goede leeringen.
margenoot43
Anders, hy heeft gewegen, Te weten, met de schale der wijsheyt.
margenoot44
Anders, examineerde.
margenoot45
Salomo heeft vele spreucken gesproken, 1.Reg. 4.32. waer van alleen het boeck Proverbiorum, ofte der Spreucken, ende dit boeck Kohelet, tot ons gekomen is: Ende verstaet hier onder den name van Spreucken, deftige, wijse sententien, handelende van het leven ende zeden der menschen, ende van den loop der werelt. siet de aenteeck. 1.Reg. 4. op vers 32.
margenootd
1.Reg. 4.32.
margenoot46
Ofte, saken.
margenoot47
Ofte, rechtmatigh, Dat is, soodanigh, op ’t welcke niemant met reden te spreken en hadde.
margenoot48
Hy wil seggen, dat, gelijck de ossen tot het ploegen, met het steken van prickelen ofte scherpe pinnen worden voort gedreven, dat oock alsoo de menschen door scherpe ende ernstachtige vermaningen moeten aengeporret worden tot vromigheyt ende Godtsaligheyt, ende tot afkeer van de wereltsche ydelheyt.
margenoot49
Hebr. ingeplant.
margenoot50
Ofte, der gemeynte, D. van de Leeraers der gemeynte.
margenoot51
Die, ofte, welcke, Te weten, woorden der wijsen, ofte, die, Te weten, nagelen.
margenoot52
Hebr. van eenen Herder, T.w. van Godt, die sijnes volcks Herder ende Hoeder is, Psalm 23. ende die sijne Propheten ende Dienaren uytsendende, deselve met sijnen Geest verlicht ende bekrachtight. Siet Ioan. cap. 10. vers 11. 1.Petr. cap. 2. vers 25. ende 5.4. Anders, van den eersten Herder
margenoot53
Te weten, de woorden der wijsen ende des eenigen Herders. Anders, voorts mijn sone, weest hier uyt vermaent, ofte, gewaerschouwt. Hebr. eygentlick, weest verlicht, Te weten, uyt de spreucken, die in dit boeck staen, ende insonderheyt oock in het boeck mijner spreucken, ende andre boecken meer: Ghy hebt hier genoegh aen, bewaert dit maer wel, ende wacht u van aen te nemen het gene dat de Philosophen, ofte wereltwijse geschreven hebben van ’t opperste goet ende gelucksaligheyt der menschen, want dese en zijn van den Geest Godes niet geregeert geweest, daerom zijn sy wijdt van den rechten wegh afgetreden.
margenoot54
Te weten, gelijck de wereltwijse Philosophen gedaen hebben.
margenoot55
Of, te veel lesens. Anders, te veel studeeren.
margenoot56
Dat is, het maeckt het hooft ende de hersenen moede.
margenoot57
Dat is, des menschen.
margenoot58
D. al het gene daer toe dese mijne predicatie gericht is, aengaende het opperste goet.
margenoot59
D. het besluyt, ofte somme.
margenoote
Deut. 6.2. ende 10.12. Prov. 3.7.
margenoot60
Vreest Godt, door den welcken alleen ghy het hooghste goet ende saligheyt kondt verkrijgen, Maer niet door eenigh aerdsch ofte verganckelick dingh.
margenoot61
Anders, want dit is het gantsche [werck,] ofte, [ampt] des menschen, Dat is, daer behoorde hy sijn gantsch werck van te maken: dit is het principaelste eynde van des menschen leven: ofte, dit is ’t geheele des menschen, Dat is, de volkomene gelucksaligheyt: ofte, hier in bestaet sijn welvaren ende saligheyt. Anders, des geheelen menschen.
margenootf
1.Corinth. cap. 4. vers 5. ende 2.Corinth. cap. 5. vers 10.
margenoot62
Ofte, alle daet, dat is, alle daden ende wercken der menschen.
margenoot63
Want ten jonghsten dage sal Godt selfs de verborgene gedachten oordeelen, Rom. cap. 2. vers 16. Hebr. cap. 13. vers 4.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken