Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xix. Capittel.

De Propheet voorseyt den Egyptenaren, dat de Heere haer op menigerley wijse plagen soude, vers 1. met inlantsche oneenigheden, 2. dat sy by hare afgoden noch raet, noch troost vinden souden, 3. dat strenge heeren over haer regeeren souden, 4. hy dreyghtse met slappe neeringe, 7. ende dat hy hare raetslagen te niete maken soude, 11. haren schrick voor den Heere, 16. Prophetie dat de Egyptenaers tot de gemeynschap der Christelicke Kercke souden beroepen worden, 18, etc.

1

Ga naar margenoot1 DE Last van Egypten. Siet Ga naar margenoot2 de HEERE rijdt op een Ga naar margenoot3 snelle wolcke, ende hy sal in Egypten komen: ende de afgoden van Egypten Ga naar margenoot4 sullen beweeght worden Ga naar margenoot5 van sijn aengesichte, ende ’t herte der Egyptenaren sal smelten in ’t binnenste van haer.

2

Want Ga naar margenoot6 ick sal de Egyptenaren tegen d’Egyptenaren verwerren, dat sy sullen strijden Ga naar margenoot7 een yegelick tegen sijnen broeder, ende een yegelick tegen sijnen naesten: stadt tegen stadt, Ga naar margenoot8 Koninckrijcke tegen Koninckrijcke.

3

Ende Ga naar margenoot9 de geest der Egyptenaren Ga naar margenoot10 sal uytgeledight worden in’t binnenste van haer, ende haren Ga naar margenoot11 raet sal ick Ga naar margenoot12 verslinden: dan sullen sy hare afgoden vragen, ende de besweerders, ende de waerseggers, ende de duyvelskonstenaers.

4

Ende ick sal de Egyptenaers besluyten in de hant Ga naar margenoot13 van harde heeren, ende Ga naar margenoot14 een strenge Koningh sal over haer heerschen, spreeckt de Heere HEERE der heyrscharen.

5

Ende Ga naar margenoot15 sy sullen Ga naar margenoot16 de wateren uyt [kolom] Ga naar margenoot17 de zee doen vergaen: ende Ga naar margenoot18 de riviere sal versijpen, ende verdroogen.

6

Sy sullen oock Ga naar margenoot19 de rivieren verre te rugge drijven, sy sullense uythoosen, ende Ga naar margenoot20 de gedamde stroomen opdroogen: het riet ende het schilf sullen verwelcken.

7

Ga naar margenoot21 Het papier-gewas by de stroomen, aen de oevers der stroomen, ende al het gezaeyde aen de stroomen, sal verdroogen, het sal wech gestooten worden, ende niet [meer] zijn.

8

Ende de visschers Ga naar margenoot22 sullen treuren, ende alle die den angel in de stroomen werpen, sullen rouwe maken: ende die het werpnet uytbreyden Ga naar margenoot23 op de wateren, sullen quelen.

9

Ende de werckers Ga naar margenoot24 in het fijne vlas sullen Ga naar margenoot25 beschaemt worden, oock de wevers van Ga naar margenoot26 de witte stoffe.

10

Ende Ga naar margenoot27 sy sullen Ga naar margenoot28 [met] hare fondamenten verbrijselt worden, alle die [voor] loon, Ga naar margenoot29 lustige staende wateren maken.

11

Gewisselick de Vorsten van Ga naar margenoot30 Zoan zijn dwasen, de raet der wijsen, der raetgevers Pharaos, is onvernuftigh geworden: Ga naar margenoot31 hoe kondt ghylieden [dan] seggen tot Pharao, Ga naar margenoot32 Ick ben een sone der wijsen, een sone der oude Koningen?

12

Ga naar margenoot33 Waer zijn nu Ga naar margenoot34 uwe wijse? datse u nu te kennen geven, ofte vernemen, wat de HEERE der heyrscharen beraetslaeght heeft tegen Egypten.

13

Ga naar margenoot35 De Vorsten van Zoan zijn Ga naar margenoot36 sot geworden, de Vorsten van Ga naar margenoot37 Noph zijn bedrogen, sy sullen oock Egypten doen dwalen, Ga naar margenoot38 [tot] den uytersten hoeck sijner stammen.

14

De HEERE Ga naar margenoot39 heeft Ga naar margenoot40 eenen seer verkeerden geest in geschoncken in het midden van haer, ende sy hebben Egypten doen dwalen in al sijn doen, gelijck een dronckaert Ga naar margenoot41 sich om en om wentelt in sijn uytspouwsel.

15

Ende Ga naar margenoot42 daer en sal geen werck wesen

[Folio 10v]
[fol. 10v]

voor de Egyptenaren, ’t welck Ga naar margenoota het hooft, ofte de steert, de tack ofte de biese doen moge.

16

Te dien dage sullen de Egyptenaers zijn Ga naar margenoot43 als de wijven: ende sy sullen beven ende vreesen Ga naar margenoot44 van wegen de beweginge der hant des HEEREN der heyrscharen, welcke hy Ga naar margenoot45 tegen hen bewegen sal.

17

Ende Ga naar margenoot46 het lant Iuda sal den Egyptenaren tot eenen schrick zijn, soo wie het vermelden sal, die sal in sich selven bevreest wesen van wegen den raet des HEEREN der heyrscharen dien hy tegen haer beraetslaeght heeft.

18

Te dien dage sullender Ga naar margenoot47 vijf steden in Egyptenlant zijn, Ga naar margenoot48 sprekende de sprake Canaans, ende Ga naar margenootb Ga naar margenoot49 sweerende den HEERE der heyrscharen, Ga naar margenoot50 eene sal genoemt zijn, Een stadt der verstooringe.

19

Te dien dage Ga naar margenoot51 sal de HEERE eenen altaer hebben in ’t midden van Egyptenlant, ende Ga naar margenoot52 een opgerecht teecken Ga naar margenoot53 aen hare lantpale voor den HEERE.

20

Ende Ga naar margenoot54 hy sal zijn tot een teecken, ende tot een getuygenisse Ga naar margenoot55 den HEERE der heyrscharen in Egyptenlande: want Ga naar margenoot56 sy sullen tot den HEERE roepen van wegen de verdruckers, ende hy sal hen Ga naar margenoot57 eenen Heylant ende Ga naar margenoot58 Meester senden, die salse verlossen.

21

Ende de HEERE sal den Egyptenaren bekent worden, ende de Egyptenaers sullen den HEERE kennen te dien dage: ende Ga naar margenootc sy sullen [hem] dienen [met] slacht-offer, ende spijs-offer, ende sy sullen den HEERE een gelofte beloven, ende betalen.

22

Ende de HEERE sal de Egyptenaers Ga naar margenoot59 dapper slaen, Ga naar margenoot60 ende genesen: ende sy sullen haer tot den HEERE bekeeren, ende Ga naar margenoot61 hy sal sich van hen verbidden laten, ende hy salse genesen.

23

Te dien dage Ga naar margenoot62 salder Ga naar margenoot63 een gebaende wegh wesen van Egypten in Assyrien, dat de Assyriers in Egypten, ende de Egyptenaers in Assyrien komen sullen: ende de Egyptenaers sullen met de Assyriers Ga naar margenoot64 [den HEERE] dienen.

24

Te dien dage Ga naar margenoot65 sal Israël Ga naar margenoot66 de derde wesen met Ga naar margenoot67 de Egyptenaren, ende met Ga naar margenoot67 de Assyriers, een zegen Ga naar margenoot68 in het midden van den lande.

25

Ga naar margenoot69 Want de HEERE der heyrscharen Ga naar margenoot70 salse zegenen, seggende, Gezegent zy mijn volck de Egyptenaers, ende de Assyriers Ga naar margenoot71 het werck mijner handen, ende Israël Ga naar margenoot72 mijn erfdeel.

margenoot1
Siet Ies. 15.1.
margenoot2
Hy wil seggen, dat de Heere snellick ende onversiens de Egyptenaren sal aentasten, vergl. Psal. 18. vers 11. ende 104.3.
margenoot3
Hebr. lichte. Heel selden wordender in Egypten wolcken gesien, dewijle het daer niet en regent, derhalven is het wat selsaems ende verschrickelick, daer wolcken te sien.
margenoot4
Hier wort den afgoden, die niets en zijn, beweginge toegeschreven. De meyninge is dese, de afgoden sullen hare autoriteyt by de Egyptenaren verliesen, dewijle sy haer uyt de handen harer vyanden niet en hebben kunnen verlossen.
margenoot5
D. van wegen sijne aenkomste ende tegenwoordigheyt.
margenoot6
De sin is, Ick sal een inlantsche oorloge in Egypten verwecken, soo dat d’een den anderen sal vernielen. Siet dergelijcke geschiedenisse 2.Chron. 20.23.
margenoot7
Hebr. de man tegen sijnen broeder, ende de man tegen sijnen metgeselle.
margenoot8
D. lantschap tegen lantschap, provintie tegen provintie. Het schijnt dat de Propheet hier siet op ’t gene datter in Egypten geschiet is, na de doot van den Koningh Sethon, als twaelf Koninghskens haer hebben opgeworpen, ende het Koninckrijcke van Egypten hebben gescheurt, ende elck een deel des selven aen haer getrocken hebben.
margenoot9
D. de moedt, ofte couragie, of het verstant. Siet Prov. 15. op vers 13.
margenoot10
T.w. door die langhdurige inlantsche oorlogen.
margenoot11
Dat is, aenslagen, opstel, voornemen. De sin is, ick salse soo quellen, dat sy geenen raet noch uytkomste sullen weten te vinden.
margenoot12
D. te niete maken.
margenoot13
Verstaet door dese harde heeren die twaelf tyrannen, die haer selven voor Koningen in Egypten hebben in gedrongen, na de doot van Sethon. And. eenes harden heeren, ende verstaen dit alsoo als of de Propheet hier sprack van den Koningh Nebucadnezar, ende passen dit op het gene dat geschreven staet Ier. 46.26.
margenoot14
D. een wreet, hart, fel Koningh, verstaende Psammetichum, een van die twaelf tyrannen, die eerst van die andere elve verdreven ende te lande uyt gejaeght zijnde, doch daer na met gewelt weder in Egypten geraeckt zijnde, ende alleen regeerende, groote tyrannije bedreven heeft.
margenoot15
T.w. die twaelf tyrannen. Doch eenige duyden dit op Nebucadnezar, ende sijne navolgers.
margenoot16
T.w. door dit middel, Sy groeven een groote gracht, daer sy den Nilum inleydden, welcke geule ende vergaderinge der wateren, genoemt wort by de oude Schribenten de zee Maerios, soo dat de Propheet hier wil te kennen geven, dat sy de wateren van den Nilus afleyden, ende den back des selven drooge leggen souden.
margenoot17
D. uyt de riviere Nilus: de Hebreen noemen Zeen alle groote vergaderingen van wateren. And. Sy sullen de wateren doen vergaen, dat sy niet in de zee en loopen.
margenoot18
Verstaetmen hier door de riviere, den Nilum, soo wort hier met een ander woort te kennen gegeven het gene dat stracks de zee genoemt is geweest.
margenoot19
Of, stroomen, of, vlieten, T.w. die uyt den Nilo vlieteden, ende die hier en daer door het lant geleyt wierden, om het lant te bevochtigen met doorvlietinge.
margenoot20
Hebr. de stroomen der verwaringe, besluytinge, of bevestinge, verstaende daer by de wateren, die met dammen, of dijcken besloten, ende door het lant geleyt wierden.
margenoot21
Het Hebreeusch woort beteeckent eygentlick vellekens, ofte, pellekens. Hier staet te weten, dat by de Griecken ende Latijnen, papyrus beteeckent een gewas, het welck principalick in de morassige plaetsen van Egypten wast, ontrent tien cubiten hooge, ’t welcke met een naelde van malkanderen kan gelichtt, ende verdeelt worden in dunne breede blaetkens, die gedrooght ende bereyt zijnde, seer bequaem schrijf-papier geven. Van dit papier heeft ende houdt het onse nu noch den name, al hoewel het niet en wast, maer van linnen lompen gemaeckt wort.
margenoot22
Om dat sy geenen visch meer vangen en kunnen, by gebreck van water, ende dat derhalven hare winste ende middelen van leven ophouden sullen. Daer wiert veel visch in Egypten gegeten, alsoo sy door een superstitie, weynigh beesten slachtten en aten.
margenoot23
Hebr. op het aengesichte, D. op het bovenste der wateren.
margenoot24
Ofte, in het gehekelt vlas, D. die kostelick, edel, of fijn lijnwaet maken.
margenoot25
Of, met schaemte bestaen, T.w. om dat sy in armoede vervallen sullen, hare trafijcke met de vreemde natien ophoudende, ende dat by gebreck van vlas, ’t welck andersins aen de beken in Egypten seer schoon en vele pleeght te wassen.
margenoot26
T.w. van Egyptisch vlas, van het welcke de Princen en Vorsten kleederen maeckten, als te sien is Est. 8.15. die daer van Chorim, D. witte, genoemt wierden.
margenoot27
Als of hy seyde, Sy hueren sich voor grooten loon arbeyders, om lustige ende genoechelicke vyvers te maken: maer de fondamenten der aerde sullen veler wege in Egypten in vallen, alsoo dat alle die daer in ende daer aen arbeyden, met het in vallen der fondamenten, sullen verbrijselt ende vermorselt worden.
margenoot28
And. met hare raetslagen. And. met hare netten.
margenoot29
Hebr. poelen der ziele, D. des lusts, D. lustige, genoechelicke poelen, vyvers, of groote plasschen als meyren, die de tyrannen pour plaisier, om haer genoeghte ende vermaeck deden maken. And. vyvers der visschen, of, van levendige dingen. Men meynt dat de Propheet in dit vers spreeckt van dien grooten arbeyt, die de tyrannen, in Egypten heerschende, haren ondersaten opleyden, haer soo met gelt, als door dwangh drijvende tot het graven van een meyr, poel, canael, ofte diepte, groot zijnde 3600 stadien in den ommegangh, daer sy het water uyt den Nilo uytleyden, ende weder daer in leyden konden, ’t welck genoemt wiert de lack, golve, of het meyr Maerios: Tot het graven hier van hebben die Koningen ettelicke duysenden harer ondersaten gebruyckt.
margenoot30
Dese stadt wort by de Griecken ende Latynen genoemt Tanes, na by de riviere Nilus gelegen. Hier van wort de mont der riviere Nili genoemt Ostium Tanicum. In dese stadt hielden haer Collegie de Raden des Koninghs van Egypten. Van Zoan wort oock mentie gemaeckt Num. c. 13. vers 22. ende Psalm 78.12.
margenoot31
Dit is een aensprake aen de Raetsheeren Sethons die hier Pharao genoemt wort, Pharao zijnde eenen gemeynen name aller Koningen van Egypten: Ia eenige meynen dat Pharao in de Egyptische sprake soo veel te seggen is als Koningh. Siet Genes. c. 12. op vers 15. Anders, Hoe spreeckt ghylieden in den persoone Pharaonis? als of de Propheet seyde, Hoe spelt ghylieden den Koningh voor, ende leert hem dus hooghmoedigh spreken? Daer doch desen Sethon een geck was, gelijck Herodotus getuyght.
margenoot32
Andere nemen dese woorden aldus, Hoe kondt ghylieden (D. elck een onder u-lieden) seggen tot Pharao, ende al pocchende spreken, Ick ben een sone der wijsen, D. een discipel der wijsen ende hoogh geleerden. Een sone der oude Koningen zijt ghy, O Koningh, D. een sone uyt Koningen gesproten van oude tijden her.
margenoot33
And. waer zijn die nu? [waer] zijn nu uwe wijse?
margenoot34
T.w. O Koningh.
margenoot35
D. de voornaemste.
margenoot36
Dit is geschiet door het rechtveerdigh oordeel Godes, die hare wijsheyt in dwaesheyt verandert heeft.
margenoot37
And. Moph, Hos. 9.6. In de historien der Heydenen wort dese stadt Memphis genoemt, ende heden ten dage Alcaïr, of Caïr, het welck een treffelicke stadt in Egypten is heden ten dage.
margenoot38
De sin is, Sy sullen geheel Egypten in roere stellen, alsoo dat geenen hoeck daer van vry en sal zijn. Andere nemen het aldus, Ia selfs de voornaemste onder de Regeerders, die hoecken, of, hoecksteenen genoemt worden, om dat het gemeyne beste op haer, als op hoecksteenen steunt.
margenoot39
And. sal in schencken: Ende stracx, Sy sullen Egypten, etc.
margenoot40
Of, eenen dwaelgeest, eenen werregeest. Hebr. eenen geest der verkeertheden, of, der verdraeytheden. De sin is, Godt heeft haer van alle wijsheyt ende verstant berooft, soo dat sy niet goets raden en kunnen, oock niet en weten waer uyt of waer henen dat sy haer sullen keeren of wenden.
margenoot41
Of, sich heen en weer werpt. Hebr. dwaelt in sijn uytspouwsel. Hoe sich een dronckaert, als hy in sijn uytspouwsel leyt, meer keert en wendt, hoe hy sich leelicker en vuyler maeckt: Alsoo oock, wil de Propheet seggen, hoe dese verkeerde raetslieden meer voortvaren met raet te geven, hoe sy meer schade aenrichten. Daerom ware het beter dat sy haer gerust hielden.
margenoot42
De Propheet wil met dese woorden te kennen geven, dat in Egypten alles soo verwerret soude staen, als of noch hooges, noch leeges stants-persoonen, sinnen of verstant hebben souden, alsoo datter geene saken tot eenen geluckelicken eynde souden gebracht worden. Herodotus schrijft in Euterpe, dat Psammetichus de Koningh in Egypten, negen en twintigh jaren langh met een geweldigh leger voor de stadt Azoto gelegen heeft.
margenoota
Iesa. 9.13.
margenoot43
T.w. vreesachtigh, gelijcker volgt.
margenoot44
Hebr. van het aengesichte der beweginge, etc. D. van wegen de dreyginge des Heeren, die hy te kennen geeft door het opheffen ende de beweginge sijner handen.
margenoot45
T.w. tegen de Egyptenaren.
margenoot46
De Propheet wil seggen, dat die van Egypten hoorende, dat Sanherib het lant van Iuda sal hebben overtrocken, verschrickt ende bevreest sullen zijn, besorgende dat hy sal komen, ende haer lant oock in nemen sal, gelijck het oock geschiet is, als Herodotus in Euterpe getuyght. Daer by verhalende, dat Setho de Koningh van Egypten, buyten raet zijnde, voor sijnen afgodt is neder gevallen, den selven klagende in wat perijckel ende benauwtheyt dat hy vervallen was. Andre verstaen dese woorden aldus, De Egyptenaren sullen Godt vreesen, sy sullen oock voor het volck van Israël verveert zijn, als sy sullen sien, dat het selve soo mirakuleuslick van Godt wort beschermt. Vergl. Exod. cap. 14. vers 25.
margenoot47
D. eenige steden, Dat is, menschen in eenige steden woonachtigh, T.w. die, die door den bestemden raet Godes, ten eeuwigen leven zijn uytverkoren.
margenoot48
Hebr. die met de lippe Canaans spreken sullen, als Gen. cap. 11. vers 1. D. sy sullen van Godes woort spreken, het welck in de sprake Canaans, D. in de Hebr. sprake beschreven is, ende sy sullen haer van de geloovige Ioden laten onderwijsen in den wegh der saligheyt.
margenootb
Deut. 10.20. Ierem. 12.16.
margenoot49
D. sy sullen haer met eede verplichten aen den waren Godt, verlatende ende af sweerende de valsche goden. De sin is, Sy sullen de ware Religie aennemen.
margenoot50
T.w. om dat sy te voren verstoort was geweest, ofte na by om verstoort te worden, maer door de barmhertigheyt Godes behouden gebleven. And. elck eene, gelijck Ies. 6.2.
margenoot51
D. de ware Godtsdienst sal aldaer verricht worden, die ten tijde der Propheten by ende op den altaer pleeght verricht te worden.
margenoot52
D. sy sullen opentlick den Heere voor haren Godt aennemen ende belijden. tot een teecken waer van sy opentlick dit teecken souden oprichten. Vergel. hier mede Gen. 28.18. Exod. 24.4. Ios. 4.8, 20. ende 22.10.
margenoot53
Aen hare, T.w. der Egyptenaren, ofte, aen sijne, T.w. Egyptens lantpale.
margenoot54
Ofte, dien, T.w. altaer.
margenoot55
D. dat de Heere van de Egyptenaren ge-eert wort. Siet Ios. 24.27.
margenoot56
T.w. de Egyptenaers.
margenoot57
T.w. den Heere Iesum Christum.
margenoot58
And. Grooten, of, Oversten.
margenootc
Malach. 1.11.
margenoot59
Hebr. slaende slaen.
margenoot60
Ofte, doch genesen, D. hy salse slaen, nochtans niet tot haren verderve, maer hy salse wederom genesen, gevende haer ’t geloove in Christum, ende den geest der heylighmakinge.
margenoot61
Siet Gen. 25.21. ende 2.Sam. c. 24. vers 25.
margenoot62
De sin is, De geloovige uyt de Assyriers ende Egyptenaers, sullen malkanderen liefde ende vrientschap bewijsen, als sy beyde de Christelicke Religie sullen hebben aengenomen. want hier spreeckt de Propheet van de beroepinge der Heydenen tot Christum.
margenoot63
D. een gemeyne passagie.
margenoot64
Of, sullen dienst doen, T.w. Gode, den waren Godt, met een oprechte affectie ende gemoet. And. de Egyptenaers sullen de Assyriers dienen, ofte, te dienste staen, malkanderen in Christelicke liefde omhelsende, daer sy te voren malkanderen vyant waren, ende krijgh aen deden.
margenoot65
De Propheet wijst hier voorder aen, dat de geloovige Ioden met de Heydenen, die haer tot den waren Godt souden bekeeren, goede vrientschap ende broederlicke gemeynschap souden houden.
margenoot66
Of, selfs derde.
margenoot67
Onder dese twee natien worden oock andere Heydenen verstaen ende begrepen.
margenoot67
Onder dese twee natien worden oock andere Heydenen verstaen ende begrepen.
margenoot68
Ofte, midden op der aerde, D. door de geheele werelt, namelick als het Euangelium door de gantsche werelt sal gepredickt worden.
margenoot69
And. welcke de HEERE der heyrscharen sal zegenen, seggende, Weest gezegent mijn volck van Egypten, ende O Assyrien, het werck mijner handen, ende O Israël, mijn erfdeel.
margenoot70
Ofte, sal haer, T.w. de Israëliten, of Egyptenaers, of Assyriers. And. sal het, T.w. lant, of, sal het, T.w. volck, zegenen.
margenoot71
Wedergeboren door den Heyligen Geest, ende zijnde derhalven nieuwe creaturen.
margenoot72
D. mijn seer lieve ende beminde, die ick van oudts als mijn erfdeel besitte.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken