Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

Ieremie afkomste, ende tijt sijner propheteeringe, vers 1, etc. Godt beroept hem tot het Propheetlick-ampt, ende versterckt hem met een teecken, tegen sijne excusen, 4. openbaert hem de gesichten, van eene amandelroede, ende eenen siedenden pot, 11. geeft hem eene gestrenge commissie tegen die van Iuda, met belofte sijnes bystants, 17.

1

DE Ga naar margenoot1 woorden Ga naar margenoot2 Ieremie, des soons Ga naar margenoot3 Hilkia: uyt de Ga naar margenoot4 Priesteren, die te Ga naar margenoot5 Anathoth waren, in den lande Benjamins:

2

Tot welcken het woort des HEEREN geschiedde, in de dagen van Ga naar margenoota Iosia, sone van Amon, Koningh van Iuda: in het dertiende jaer Ga naar margenoot6 sijner regeeringe.

3

Oock Ga naar margenoot7 geschiedd’et [tot hem] in de dagen van Ga naar margenootb Iojakim, sone van Iosia, Koningh van Iuda, tot dat voleynt wert het [kolom] Ga naar margenoot8 elfste jaer van Ga naar margenootc Zedekia, Ga naar margenoot9 sone van Iosia, Koningh van Iuda: tot dat Ga naar margenoot10 Ierusalem gevangelick wert wech gevoert, in de Ga naar margenootd vijfde maent.

4

Het woort des HEEREN dan geschiedde tot my, seggende:

5

Eer dat ick u in Ga naar margenoot11 [moeders] buyck formeerde, hebb’ ick u Ga naar margenoot12 gekent, ende Ga naar margenoot13 eer dat ghy uyt de baermoeder voort quaemt, Ga naar margenoote hebb’ ick u Ga naar margenoot14 geheylight: ick hebb’ u den volcke ten Prophete Ga naar margenoot15 gestelt.

6

Doe seyd’ick, Ga naar margenootf Ach Heere HEERE, siet, ick Ga naar margenoot16 en kan niet spreken: want ick ben Ga naar margenoot17 jongh.

7

Maer de HEERE seyde tot my, En seght niet, Ick ben jongh: want over al waer henen ick u senden sal, sult ghy gaen, ende alles wat ick u gebieden sal, sult ghy spreken.

[Folio 33v]
[fol. 33v]

8

En Ga naar margenootg vreest niet voor Ga naar margenoot18 haer aengesichte: want Ga naar margenooth ick ben Ga naar margenoot19 met u, om u te redden, spreeckt de HEERE.

9

Ende de HEERE stack sijne hant uyt, ende Ga naar margenooti Ga naar margenoot20 roerde mijnen mont aen: ende de HEERE seyde tot my, Siet Ga naar margenootk ick geve Ga naar margenoot21 mijne woorden in uwen mont.

10

Siet, ick stelle u te desen dage over de volcken, ende over de Koninckrijcken, Ga naar margenoot22 om Ga naar margenootl uyt te rucken, ende af te breken, ende te verderven, ende te verstooren: [oock] om te bouwen, ende te planten.

11

Wijders geschiedde des HEEREN woort tot my, seggende, Wat siet ghy, Ieremia? ende ick seyde, Ick sie een amandel- Ga naar margenoot23 roede.

12

Ende de HEERE seyde tot my, Ghy hebt Ga naar margenoot24 wel gesien: want ick sal Ga naar margenoot25 wacker zijn over mijn woort, om dat te doen.

13

Ende des HEEREN woort geschiedde ten tweeden male tot my, seggende; Wat siet ghy? ende ick seyde, Ick sie eenen Ga naar margenoot26 ziedenden pot, welckes Ga naar margenoot27 voorste deel tegen het Noorden is.

14

Ende de HEERE seyde tot my: Ga naar margenootm Van het Noorden sal sich dit Ga naar margenoot28 quaet op doen, over alle inwoonders des lants.

15

Want siet, Ga naar margenootn ick Ga naar margenoot29 roepe alle geslachten der Koninckrijcken Ga naar margenoot30 van het Noorden, spreeckt de HEERE: ende sy sullen komen, ende Ga naar margenooto Ga naar margenoot31 setten een yegelijck sijnen throon [voor] de deure der poorten van Ierusalem, ende tegen alle hare mueren rontomme, ende tegen alle steden van Iuda.

16

Ende ick sal mijne oordeelen Ga naar margenoot32 tegen haer uyt spreken, Ga naar margenoot33 over alle hare boosheyt: dat sy my verlaten hebben, ende andere goden geroockt, ende sich gebogen hebben voor de Ga naar margenoot34 wercken harer handen.

17

Ghy dan, Ga naar margenoot35 gordet uwe lendenen, ende maeckt u op, ende spreeckt tot hen alles wat ick u gebieden sal: weest niet verslagen voor haer aengesichte, op dat ick u voor haer aengesichte niet en Ga naar margenoot36 versla.

18

Want, siet, ick stelle u heden Ga naar margenootp tot eene Ga naar margenoot37 vaste stadt, ende tot eenen yseren pilaer, ende tot kopere mueren tegen het gantsche lant: tegen de Koningen van Iuda, tegen hare Vorsten, tegen hare Priesteren, ende tegen het volck van den lande.

19

Ende sy sullen tegen u strijden, maer tegen u niet vermogen: want ick ben met u, spreeckt de HEERE, om u uyt te helpen.

margenoot1
And. de geschiedenissen.
margenoot2
Hebr. Iirmejahu.
margenoot3
Hebr. Chilkijahu.
margenoot4
Hy en wort geen Hoogepriester genoemt, als de ander Hilkia was, die het Wetboeck vondt, 2.Reg. 22.8. ende te Ierusalem woonde.
margenoot5
Siet 1.Reg. 2. op vers 26. 1.Chro. cap. 6. vers 60. ende onder 32.8.
margenoota
2.Reg. 21.26. ende 22.1, etc. 2.Chron. 34.1, etc.
margenoot6
Hebr. eygentlick sijns regeerens.
margenoot7
T.w. het woort des Heeren tot Ieremia, uyt vers 2.
margenootb
2.Reg. 23.34. 2.Chron. 36.4.
margenoot8
Hier uyt wort af genomen, dat Ieremia over de veertigh jaren in Iuda heeft gepropheteert: daer na noch eenigen tijt in Egypten. Siet Capp. 43. 44.
margenootc
2.Reg. 24.17. 2.Chro. 36.10, etc. Ierem. 52.1, etc.
margenoot9
Siet 1.Chro. 3. versen 15, 16.
margenoot10
D. de inwoonders van Ierusalem.
margenootd
2.Reg. 25.8.
margenoot11
Van de invoeginge deses woorts, siet Iudic. c. 13. op vers 5. ende Iob 3. op vers 10.
margenoot12
Siet Exod. 33. op vers 12.
margenoot13
Verg. Gal. 1.15.
margenoote
Galat. 1.15.
margenoot14
Dat is, tot dit heyligh ampt af gesondert ende verordineert. Vergel. Rom. cap. 1. vers 1. Gal. 1.15. ende Exod. 29.44.
margenoot15
Hebr. eygentlick gegeven.
margenootf
Exod. capp. 3. 4 ende 6.11, 23.
margenoot16
Of, weet niet te spreken
margenoot17
Of, een kint, jongen, jongelingh, ende volgens dien hier toe gantsch onduchtigh, ende sonder aensien. Van ’t Hebr. woort siet Gen. 22. op vers 5. Het wort alsoo gebruyckt van kinderen, ende jonge, gestelt tegens oude, Ies. 3.5. ende 7.16. ende 13.18. ende 20.4.
margenootg
Ezech. 3.9.
margenoot18
Der gener, tot welcken ick u sende.
margenooth
Deut. 31.6, 8. Ios. 1.5.
margenoot19
Vergel. Gen. 21. op vers 22.
margenooti
Iesa. 6.6, 7.
margenoot20
Vergel. Ies. 6. op vers 7. Dit was den Propheet een Godtlick teecken, om hem in sijn beroep te bevestigen ende te verstercken. Vergel. Ezech. cap. 2. op vers 8.
margenootk
Ierem. 5.14.
margenoot21
Siet Deut. 18. op vers 18. alsoo ond. cap. 5. vers 14.
margenoot22
De sin is, Om hen in mijnen name aen te dienen, ende levendigh voor oogen te stellen, dat ick sulcks sal doen: ende ick sal uwe woorden, die ghy tot hen alsoo sult spreken, sekerlick volbrengen ende bekrachtigen, tot straffe der hartneckigen, ende troost der boetveerdigen. Vergel. ond. 5.14. ende 18. versen 7, 8. etc. Ezech. c. 24. versen 5, 9, 10. etc. Ioan. c. 20. vers 23. 2.Corinth. 10.4, 5. Vergel. wijders Ezech. c. 3. op vers 18. ende cap. 43. op vers 3.
margenootl
Ierem. 18.7. 2.Cor. 10.4, 5.
margenoot23
Ofte, stock, garde.
margenoot24
Hebr. wel gedaen, ofte, goet gemaeckt te sien, ofte, met sien, siende. Vergel. Deut. 5. op vers 28. Psal. 33. op vers 3.
margenoot25
Gelijck d’amandelboom vroegh, wackerlick, ende haest bloeyt ende vruchten voort brenght, alsoo sal ick vlijtigh, neerstigh, ende wacker zijn, om mijn woort over de Ioden haest te volbrengen. In het Hebr. wort een woort gebruyckt, dat wy in onse tale alsoo niet en konnen na volgen, als of men seyde: Ick sal amandelbooms wijse wacker zijn, ofte, gelijck d’amandelboom daer van den naem heeft, dat hy wacker is, om vroegh vrucht te dragen, alsoo dat ick, etc. Vergel. dit gesichte met Amos 8. vers 2.
margenoot26
Hebr. opgeblasen, aengeblasen. Verstaet door desen pot, de stadt Ierusalem ende het Ioodsche lant (als Ezech. 11.3, 7. ende 24.4. etc.) daer in Godt de Ioden wilde als zieden ende koocken in sijnen toorne, door het vyer der Babyloniers, welcker lant noortwaert van Canaan af lagh.
margenoot27
Hebr. aengesichte van, ofte, tegen het aengesichte van het Noorden, ofte, van tegen het Noorden. Verstaende dat dese ziedende pot ende brant, beduyde het quaet dat uyt Chaldea van Syrien af komen soude.
margenootm
Ier. 4.6.
margenoot28
Der straffe.
margenootn
Ier. 5.15. ende 6.22. ende 10.22.
margenoot29
D. ick sal door mijne Godtlicke regeeringe beschicken datse komen, als op een expres bevel. Vergel. onder 25.9. ende aldaer op vers 29.
margenoot30
Hebr. na het Noorden, noordwaert.
margenooto
Ierem. 52.4, 5.
margenoot31
Siet Ierem. 52.4, 5.
margenoot32
Hebr. met hen, D. mijne vonnissen, ofte sententien haer voor dragen, van de straffen die sy met hare boosheyt verdient hebben. Vergel. ond. cap. 4. vers 12. ende 39.5. ende 48.21. ende 49.12. ende 52.9.
margenoot33
Ofte, om, van wegen.
margenoot34
Verstaet de afgodische beelden.
margenoot35
D. maeckt u gereet, om u ampt ende beroep wackerlick, veerdighlick ende vrymoedighlick uyt te voeren. Vergel. Exod. 12. op vers 11.
margenoot36
Dat is, vermorsele, in stucken breke, of, sla, Dat is, doode. Het is het selve Hebreeusch woort, dat in de voorgaende woorden gebruyckt is in de beteeckeninge van ontsett, verslagen, verschrickt te zijn. Siet gelijcke aerdigheyt in het verscheyden gebruyck van een woort ond. 12.14.
margenootp
Ierem. 6.27. ende 15. vers 20.
margenoot37
Hebr. stadt der vestinge, item, pilaer des ysers, mueren des kopers, Dat is, tot een onoverwinnelick fort, het welck in het volgende vers verklaert wort. Vergel. onder cap. 15. versen 19, 20, 11.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken