Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xv. Capittel.

Godt slaet den Propheet sijne gedane voorbede plat af, ende belast hem ter contrarie sware plagen den volcke te verkondigen (bysonderlick vier soorten) met vermeldinge der sonden, waer mede sy sulcks verdient hadden, vers 1, etc. De Propheet klaeght, dat een yeder hem vloeckt om dese Prophetien, ende wort van Godt getroost, 10. ende het volck weder gedreyght, 13. De Propheet klaeght over sijne vervolgers, ende bidt om behoudenisse in sijn lijden, sich beroepende voor Godt op sijne onschult, 15. wort daer op van Godt onderwesen ende gesterckt, 19.

1

Ga naar margenoot1 MAer de HEERE seyde tot my; Ga naar margenoota Al Ga naar margenoot2 stont Ga naar margenootb Mose, ende Ga naar margenootc Samuel, voor mijn aengesichte, soo en soude [doch] mijne Ga naar margenoot3 ziele tot desen volcke niet wesen: Ga naar margenoot4 drijftse wech van mijn aengesichte, ende laetse uyt gaen.

2

Ende het sal geschieden, wanneer sy tot u sullen seggen, Waer henen sullen wy uyt gaen? dat ghy tot hen sult seggen, Soo seyt de HEERE; Ga naar margenootd Wie Ga naar margenoot5 ter doot, ter doot; ende wie ten sweerde, ten sweerde; ende wie ten honger, ten honger; ende wie ter gevangenisse, ter gevangenisse.

3

Want ick sal Ga naar margenoot6 besoeckinge over hen

[Folio 40v]
[fol. 40v]

doen [met] vier Ga naar margenoote Ga naar margenoot7 geslachten, spreeckt de HEERE; met den sweerde, om te dooden; ende met de honden om te Ga naar margenoot8 sleypen: ende met Ga naar margenootf het gevogelte des hemels, ende met het gedierte der aerde, om op te eten ende te verderven.

4

Ende ick salse Ga naar margenoot9 over geven tot eene Ga naar margenootg Ga naar margenoot10 beroeringe, allen Koninckrijcken der aerde: van wegen Ga naar margenoot11 Manasse, sone van Iehizkia, Koningh van Iuda; om het gene hy te Ierusalem gedaen heeft.

5

Want wie soude Ga naar margenoot12 uwer Ga naar margenooth verschoonen, O Ierusalem? ofte wie soude Ga naar margenoot13 medelijden met u hebben? ofte wie soude Ga naar margenoot14 af treden om u na Ga naar margenoot15 vrede te vragen?

6

Ghy hebt my Ga naar margenooti verlaten, spreeckt de HEERE, ghy zijt achterwaerts gegaen: daerom sal ick mijne hant tegen u uytstrecken, ende u verderven; ick ben des Ga naar margenoot16 berouwens moede geworden.

7

Ende ick salse Ga naar margenootk wannen met eenen wan, in de Ga naar margenoot17 poorten des lants: Ick Ga naar margenoot18 hebbe mijn volck van Ga naar margenoot19 kinderen berooft [ende] verdaen; sy en zijn van hare Ga naar margenoot20 wegen niet weder gekeert.

8

Ga naar margenoot21 Hare weduwen zijn my Ga naar margenoot22 meerder geworden dan zant der zeen; Ick hebbe hen over de Ga naar margenoot23 moeder doen komen eenen Ga naar margenoot24 jongelingh, een verwoester op den Ga naar margenoot25 middagh: ick hebbe [hem] haestelick haer doen overvallen; Ga naar margenoot26 de stadt met verschrickingen.

9

Ga naar margenoot27 Sy, die seven baerde, is swack geworden, sy heeft hare Ga naar margenoot28 ziele uyt geblasen, hare Ga naar margenootl Ga naar margenoot29 sonne is onder gegaen als het noch Ga naar margenoot30 dagh was, sy is beschaemt ende schaemroot geworden: ende haerlieder Ga naar margenoot31 overblijfsel sal ick ten sweerde over geven, voor het aengesichte harer vyanden, spreeckt de HEERE.

10

Ga naar margenoot32 Wee my, mijne moeder, dat ghy my Ga naar margenootm gebaert hebt! eenen man des Ga naar margenoot33 twists, ende eenen man des krackeels, den gantschen lande: Ick en hebbe [hen] niet op Ga naar margenoot34 woecker gegeven, oock en hebben sy my niet op woecker gegeven, [noch] vloeckt my een yeder van hen.

11

De HEERE seyde: Ga naar margenoot35 Soo niet u Ga naar margenoot36 overblijfsel ten goede sal zijn! soo ick niet in tijt des Ga naar margenoot37 quaets, ende in tijt der benauwtheyt, by den vyant voor u Ga naar margenoot38 tusschen kome!

12

Sal oock [eenigh] Ga naar margenootn yser het yser van het Noorden ofte Ga naar margenoot39 koper Ga naar margenoot40 verbreken?[kolom]

13

Ick sal u Ga naar margenoot41 vermogen ende uwe schatten tot eenen Ga naar margenooto roof geven, Ga naar margenoot42 sonder prijs: ende dat om alle uwe sonden, Ga naar margenoot43 ende in alle uwe lantpalen.

14

Ende ick sal Ga naar margenoot44 [u] over voeren met uwe vyanden, in een lant, [dat] ghy niet en kent: want een Ga naar margenootp Ga naar margenoot45 vyer is aengesteecken in mijnen toorn, het sal over u branden.

15

O HEERE, ghy weet Ga naar margenoot46 [het;] Ga naar margenoot47 gedenckt mijner, ende Ga naar margenoot48 besoeckt my, ende Ga naar margenootq wreeckt my van mijne vervolgers; en neemt my niet wech Ga naar margenoot49 in uwe lanckmoedigheyt [over haer:] weet dat ick om uwent wille versmaetheyt drage.

16

[Als] uwe woorden Ga naar margenoot50 gevonden zijn, soo heb ickse op gegeten, ende u woort is my geweest tot vreughde ende tot blijdtschap mijns herten: want Ga naar margenoot51 ick ben na uwen name genoemt, O HEERE, Godt der Ga naar margenoot52 heyrscharen.

17

Ick en hebbe in den raet der Ga naar margenootr Ga naar margenoot53 bespotters niet Ga naar margenoot54 geseten, noch van vreughde op gesprongen: van wegen uwer Ga naar margenoot55 hant heb ick Ga naar margenoot56 alleen geseten; want ghy hebt my [met] Ga naar margenoot57 gramschap vervult.

18

Waerom is mijne Ga naar margenoots pijne Ga naar margenoot58 steets durende, ende mijne plage smertelick? sy weygert geheelt te worden: soudt ghy my Ga naar margenoot59 gantschlick zijn als een leugenachtige? [als] wateren [die] niet Ga naar margenoott Ga naar margenoot60 bestandigh en zijn?

19

Daerom seyt de HEERE alsoo; Soo ghy sult Ga naar margenoot61 weder keeren, soo sal ick u doen Ga naar margenoot62 weder keeren, ghy sult voor mijn aengesichte Ga naar margenoot63 staen; ende soo ghy Ga naar margenoot64 het kostelicke van het snoode uyt treckt, sult ghy als mijn Ga naar margenoot65 mont zijn: Ga naar margenoot66 laet hen tot u weder keeren, maer ghy sult tot hen niet Ga naar margenoot67 weder keeren.

20

Want ick Ga naar margenoot68 hebbe u tegen dit volck gestelt tot eenen koperen vasten Ga naar margenootv muer; sy sullen wel tegen u strijden, maer u niet over mogen: want ick ben met u, om u te behouden ende om u uyt te rucken, spreeckt de HEERE.

21

Ia ick sal u rucken uyt de hant der boosen: ende ick sal u verlossen uyt de hantpalme der tyrannen.

[Folio 41r]
[fol. 41r]

margenoot1
Godt antwoort wijders op de voorgaende voorbede van Ieremia.
margenoota
Ezech. 14.14.
margenoot2
D. al waren sy nu in het leven, ende baden voor dit volck, soo en soud’ickse doch niet verhooren, gelijck ick wel eertijts gedaen hebbe. siet Exod. 32. vers 14. 1.Sam. 7.9. ende vergel. Ezech. 14. versen 14, 18, 20.
margenootb
Exod. 32.14.
margenootc
1.Sam. 7.9.
margenoot3
D. lust, genegentheyt. Vergelijckt Psalm 27. op vers 12.
margenoot4
D. propheteert haer in mijnen name, dat ickse uyt mijn huys, stadt ende lant sal verdrijven. Vergelijckt bov. 1. op vers 10.
margenootd
Zach. 11.9.
margenoot5
D. sterfte, pest, etc. Verstaet, gestelt ofte verordineert ofte over gegeven (als vers 4.) is, die sal uyt gaen tot, etc. als uyt het voorgaende kan worden afgenomen: ende soo in het volgende. alsoo ond. 43.11.
margenoot6
And. ick sal over hen stellen: Als Officieren ofte Opsienders.
margenoote
Levit. 26.16.
margenoot7
D. soorten van plagen, die in’t volgende worden op getelt. Vergel. Ezech. 14. vers 21.
margenoot8
Tot verscheuringe.
margenootf
Ierem. 7.33.
margenoot9
Ofte, stellen.
margenootg
Deut. 28.25.
margenoot10
Ofte, omjaginge, omdrijvinge in alle Koninckrijcken, etc. Siet Deuter. 28. op vers 25.
margenoot11
2.Reg. cap. 21. versen 11, 12, 13, etc.
margenoot12
Ofte, sich over u ontfermen?
margenooth
Iesa. 51.19.
margenoot13
Of, u beklagen?
margenoot14
Gelijck men van den wegh af gaet, om eenen vrient ofte bekenden aen te spreken, ende te vragen hoe het met hem al is. siet Iudic. 18.15.
margenoot15
D. na uwen welstant, hoe het u al gaet. siet Gen. 43. op vers 27. Sy en zijn niet weerdigh (wil de Heere seggen) dat men sich met hen soo veel soude moeijen, dat men eens soude vragen, oft hen wel ofte qualick gaet.
margenooti
Ierem. 5.7.
margenoot16
D. dat ick de welverdiende straffen langer soude op houden, uytstellen, minderen of afwenden, gelijck ick dickwils gedaen hebbe, maer nu des moede ben: menschelick van Godt gesproken. Vergel. Genes. 6. op vers 6.
margenootk
Ierem. 4.11.
margenoot17
D. in de lantpalen, uyterste frontiersteden, sterckten, daer op ghy u nu verlaet: gelijck men ’t koren in ofte voor de deuren wel pleeght te wannen ende te schudden, om het kaf ende stof by den wint te verstroijen ende uyt te wannen: alsoo etc. And. in de steden des lants, D. over al.
margenoot18
D. ick sal, etc. ende soo in het volgende vers.
margenoot19
Ofte, van alles wat sy hebben, ofte, hen lief is: om dat in’t volgende van de weduwen gesproken wort, ende het Hebr. woort niet alleen gebruyckt wort van beroovinge van kinderen, maer oock van andere dingen. siet 2.Reg. 2.19. Ezech. 36.12, 13, 14, 15. met de aenteeck.
margenoot20
D. hebben haer van haren boosen handel ende wandel niet bekeert. siet Genes. 6. op vers 12.
margenoot21
Des volcks.
margenoot22
Of, stercker in getal: door dien hare mannen by menighten souden om gebracht worden.
margenoot23
Nam. Ierusalem. And. over de moeder der jongelingen eenen verwoester op den middagh, D. over de vergaderinge der jongemanschap.
margenoot24
Den Koningh van Babel, wacker ende frisch zijnde in dit werck, als een jongelingh.
margenoot25
Vergel. bov. 6.4.
margenoot26
Hebr. de stadt, ende verschrickingen, ofte, verbaestheden. De sin kan zijn: Ick sal dien jongelingh haer, T.w. de stadt Ierusalem (te voren moeder genoemt) met grooten schrick doen over vallen. Ofte, T.w. de stadt, ende daer sal enckel schrick zijn, ofte, soo datter grooten schrick sal zijn. Ofte aldus; Ick sal haestelick op haer doen vallen de stadt, ende verschrickingen.
margenoot27
Nam. Ierusalem, die soo veel volcks uyt gaf, als een vrouwe die seven, D. vele (siet Gen. 4. op vers 15.) kinderen voort brenght.
margenoot28
Is gestorven van hertzeer ende jammer, ende troosteloos. Vergel. Iob 11.20.
margenootl
Amos 8.9.
margenoot29
D. haer vreughde, ofte bloeijende staet, is verandert in de uyterste droeffenisse ende elende, ter tijt als sy noch in haren fleur was, ofte meende te zijn. Vergel. 2.Sam. 23.4. Amos 8.9. Mich. 3.6.
margenoot30
Of, haerlieder dagh.
margenoot31
Die in’t eerste niet en zijn omgebracht.
margenoot32
De Propheet, merckende dat hy Godts oordeel niet konde afbidden, wort hertelick bedroeft, ende klaeght over sijnen moeijelicken verdrietigen staet onder sijne boose lantslieden, waer tegen de Heere hem vertroost in het volgende vers.
margenootm
Iob 3.1, etc. Ier. 20.14, etc.
margenoot33
Met welcken een yeder twist ende krackeelt. Vergel. 2.Sam. 8. op vers 10.
margenoot34
Waer uyt gemeenlick twisten ende krackeelen, schelden ende lasteren pleeght te ontstaen. De Propheet wil seggen, Dat hy hen geene oorsake heeft gegeven van twist, haet ende vloeck, als niets met hen te doen hebbende, buyten des Heeren woort ende sijn beroep, daerom hy alleenlick moest lijden.
margenoot35
Een afgebroken reden in’t eedtsweeren gebruycklick. siet Genes. 14. op vers 23. ende Deut. 1. op vers 35. Godt sweert Ieremie, dat hy sijn lijden ten besten sal veranderen, sulcks dat hy’t ter tijt van des vyants overval veel beter sal hebben, als dit boose volck. Sommige nemen het vraeghswijse, in eenen sin.
margenoot36
Of, het overige van u. De sin schijnt te zijn, Soo ick niet sal maken dat het u wel gae in den overigen tijt uwes levens, daer in ghy sult over blijven, wanneer dit boose volck sal geplaeght worden ende om komen: ofte, dat ick den volcke een overblijfsel behoude in het midden der straffen.
margenoot37
D. der plagen ende elenden.
margenoot38
Of, voorspreke, tusschen spreke, als Ies. 59. vers 16. Ofte, den vyant u [ten goede] doe bejegenen! D. make dat de vyant u vriendelick tracteere. Siet de vervullinge hier van ond. 40.1, 2, 3, 4, etc.
margenootn
Ier. 6.28.
margenoot39
Of, stael.
margenoot40
Geensins, wil Godt seggen: (Dewijle ’t Noorts yser veel harder, ende als stael is, gelijck de lantbeschrijvers oock betuygen:) zijn dan dese lieden die u dus quellen, hardt, soo ben ick noch harder, machtigh genoegh om hare aenslagen tegen u te breken. Doch sommige verstaen, dat Godt in dit versken wederom begint te spreken van de aenkomste der Babyloniers van het Noorden, welcker macht de Ioden met haer tegenweer soo weynigh souden konnen wederstaen, als een gemeen yseren sweert een Noorts staelen sweert soude konnen verbreken: beyds in eenen goeden sin.
margenoot41
D. rijckdom.
margenooto
Ierem. 17.3.
margenoot42
Hebr. niet om prijs, of, niet in koop: D. om niet: sy sullen alles na haren lust wech nemen, sonder u yets daer voor te geven.
margenoot43
Verstaet sal ick sulcks doen, ofte, om uwe sonden, die ghy in alle uwe lantpalen bedreven hebt, als ond. 17.3.
margenoot44
Of, [de schatten] (waer van in het voorgaende vers) overvoeren tot, etc. And. ick sal uwe vyanden doen over komen door een lant, dat ghy niet en kent, D. ghy sult van haren pas ende aenkomste niet weten, sy sullen u over komen door wegen ende op eene wijse, die u onbekent zijn. Sommige verstaen het aldus: Ick sal uwe vyanden over [u] doen henen gaen, D. u tyrannighlick doen tracteeren. Vergel. Iob 13. vers 13. ende Psalm 129.3.
margenootp
Deut. 32.22.
margenoot45
Van oorloge, elende, plagen, verwoestinge. Vergel. onder cap. 17. vers 4. ende cap. 43. vers 12. ende Deut. 32.22. Iob cap. 22. vers 20. met de aenteeck.
margenoot46
Mijne onschult, waer van bov. vers 10. Dit zijn de woorden des Propheets weder tot Godt.
margenoot47
Ten goede, als Nehem. c. 5. vers 19. ende cap. 13. vers 31. siet Gen. cap. 8. op vers 1.
margenoot48
Genadighlick. Siet Genes. 21. op vers 1.
margenootq
Ierem. 11.20.
margenoot49
D. terwijlen ghy dus lanckmoedighlick met mijne vervolgers handelt, dat ghyse niet en verhindert, maer uwe straffe uytstelt, soo verhoedt nochtans dat sy my ondertusschen niet om het leven brengen, gelijck sy voor hebben te doen. Ofte na uwe lanckmoedigheyt, als die sal ten eynde zijn, ende ghy dit volck sult straffen, dan behoudt my. Anders, in, ofte, by verlenginge uwes toorns, Dat is, terwijle ghy dit boose volck eenen langen tijt sult straffen, soo maeckt doch onderscheyt tusschen hen ende my, dat ick niet met hen om kome. Vergel. Psalm 26. vers 9.
margenoot50
Dat is, soo haest alsse voor handen waren, my geopenbaert wierden, ofte my door uwe openbaringe zijn voor gekomen, heb ickse met grooten yver aengenomen, ende seer vlijtighlick behertight. Vergel. Ezech. 2.8. ende cap. 3. versen 1, 2, 3. met de aenteeck. ende Apoc. 10.9.
margenoot51
Hebr. uwen naem is over my genoemt, ofte, uyt geroepen, dewijl ick uwe knecht ende Propheet ben. Siet boven cap. 7. vers 10.
margenoot52
Siet 1.Reg. cap. 18. op vers 15.
margenootr
Psalm 1. vers 1.
margenoot53
Gelijck de Priesters ende valsche Propheten te dier tijt waren.
margenoot54
Vergelijckt Psalm 1. vers 1.
margenoot55
T.w. uwe straffende hant, die ghy over dit volck wilt uytstrecken: ofte, om uwes bevels wille, om dat ick my teenemael van uwer hant, ende door uwen Geest der Prophetie, wilde laten regeeren, ende u gehoorsamen. Siet Ezech. cap. 1. op vers 3.
margenoot56
My afscheydende van de boose, verdrietigh zijnde, ende weenende over hare boosheyt ende de nakende plagen. Vergel. bov. 9.2. ende 13.17. Item, Exod. 33.7.
margenoot57
Eenen heyligen toorn, die ick uyt uwe Prophetien geschept hebbe over deses volcks hartneckigheyt tegen u, ende wreveligheyt tegen my. Vergelijckt boven cap. 6. vers 11.
margenoots
Ierem. 30.15.
margenoot58
Ofte, sterck, doordringende. Siet van het Hebr. woort Psalm 13.op vers 2.
margenoot59
Ofte, eenighsins. Hebr. zijnde zijn, Dat is, u alle wege tegen my betoonen, als of ghy met leugen om ginght? dewijle ghy my soo stercke beloften hebt gedaen, (bov. 1.17, 18, 19.) ende ick nochtans dagelicks van dit volck geplaeght, ende in perijckel ben.
margenoott
Iob 6.15. etc.
margenoot60
Die uytdroogen, verloopen, ofte wech zijpen, soo dat hy bedrogen wort, die daer van meynt te scheppen. Vergel. Iob 6.15. Aldus wort de Propheet met onverduldigheyt, verdrietsaemheyt, wantrouwe, ende murmureeringe, van wegen des volcks boosheyt, bestreden: waer op Godt hem in het volgende onderwijst ende sterckt.
margenoot61
Van dese onverduldigheyt ende murmureeringen, (waer van in het voorgaende) sulcks datse u van u devoir ende ampt niet af en rucken.
margenoot62
D. u als van nieuws herstellen ende bevestigen in uwen Prophetischen dienst. And. soo ghy u wenden sult daer henen ick u wende, Dat is, mijne bevelen getrouwelick verrichten, soo sult ghy, etc.
margenoot63
D. my dienen, mijn knecht ende Propheet zijn ende blijven. Siet 1.Reg. 17.1. ende 18.15. ende Deuter. cap. 10. op vers 8.
margenoot64
Ofte, den kostelicken van den snooden, D. de Godtsalige (die voor my seer dierbaer zijn) onderscheyt van de godtloose, hen beyden onderscheydentlick ende vrymoedighlick aenseggende wat ick u belaste. Sommige verstaen hier het onderscheyden van ware ende valsche leere, prophetie, vertroostinge, etc. Het schijnt eene gelijckenisse te zijn, genomen van het werck der goutsmeden. Vergel. bov. 6.29. ende siet oock Psalm 12. op vers 9.
margenoot65
Vergelijckt bov. cap. 1. vers 9. D. mijn rechte Propheet ende Taelman.
margenoot66
Ofte, sy sullen tot u weder keeren, raet ende troost by u soeckende. siet onder cap. 37. vers 3.
margenoot67
Dat ghy door kleynhertigheyt ofte menschelicke vreese soudt beswijcken, hen in hare boosheyt toe geven, voegen ofte by vallen, Item, raet ende troost van hen soecken.
margenoot68
Ofte, ende ick sal u stellen, ofte, ick stelle u, Te weten, als van nieuws. Vergel. Cap. 1. vers 18.
margenootv
Ierem. 1.18.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken