Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxvij. Capittel.

Den Propheet wort belast, een jock aen den hals te dragen, ende van gelijcken vijf naburige Koningen toe te senden, met ontbiedinge, datse hare halsen met Iuda onder het jock Nebucadnezars sullen moeten buygen, hoe gewilliger hoe beter, sonder te luysteren na valsche propheten, versen 1, 2, etc. Al het selve houdt hy naderhant den Koningh Zedekia wijtloopigh voor, daer neffens propheteerende, dat de overgeblevene vaten des Tempels oock na Babel souden gevoert worden, ende aldaer tot den bestemden tijt toe blijven, 12.

1

IN Ga naar margenoot1 ’t begin des Koninckrijcks van Iojakim, sone van Iosia, Koningh van Iuda, geschiedde dit woort tot Ieremia, van den HEERE, seggende:

2

Alsoo seyde de HEERE tot my; Maeckt u banden ende Ga naar margenoot2 jocken, ende Ga naar margenoota doet Ga naar margenoot3 die aen uwen hals.

3

Ende sendtse tot den Koningh van Edom, ende tot den Koningh van Moab, ende tot den Koningh der kinderen Ammons, ende tot den Koningh van Tyrus, ende tot den Koningh van Zidon: door de hant der Ga naar margenoot4 boden, die te Ierusalem tot Zedekia, den Koningh van Iuda, Ga naar margenoot5 komen.

4

Ende beveelt hen hare Heeren te seggen: Soo seyt de HEERE der Ga naar margenoot6 heyr-

[Folio 46v]
[fol. 46v]

scharen, de Godt Israëls: Soo sult ghy tot uwe Heeren seggen:

5

Ick hebbe gemaeckt de aerde, den mensche, ende het vee, die op den aerdbodem zijn, door mijne groote kracht, ende door mijnen uytgestreckten arm: Ga naar margenoot7 ende ick Ga naar margenootb gevese aen welcken het Ga naar margenoot8 recht is in mijne oogen.

6

Ende nu, ick hebbe alle dese landen gegeven in de hant Ga naar margenoot9 Nebucadnezars des Koninghs van Babel, Ga naar margenootc mijns Ga naar margenoot10 knechts: selfs oock het Ga naar margenoot11 gedierte des velts, heb ick hem gegeven om hem te dienen.

7

Ende alle volcken sullen hem, ende sijnen Ga naar margenoot12 sone, ende sijns soons Ga naar margenoot13 sone dienen: tot dat oock de tijt Ga naar margenoot14 sijns eygenen lants kome; dan sullen sich machtige volcken ende groote Koningen van hem Ga naar margenoot15 doen dienen.

8

Ende het sal geschieden; Het volck ende het Koninckrijck, die hem, Nebucadnezar den Koningh van Babel, niet en sullen dienen, ende Ga naar margenoot16 dat sijnen hals niet en sal geven onder ’t jock des Koninghs van Babel; over dat selve volck sal ick, spreeckt de HEERE, besoeckinge doen door het sweert, ende door den honger, ende door de pestilentie, tot dat ickse sal verteert hebben door sijne Ga naar margenoot17 hant.

9

Ghylieden dan, en hoort niet na uwe Ga naar margenoot18 Propheten, ende na uwe waerseggers, ende na uwe Ga naar margenoot19 droomers, ende na uwe Ga naar margenoot20 guychelaers, ende na uwe tooveraers: dewelcke tot u spreken, seggende; Ghy en sullet de Koningh van Babel niet dienen.

10

Want sy propheteeren u Ga naar margenoot21 valsheyt: Ga naar margenoot22 om u verre uyt uwen lande te brengen, ende dat ick u uytstoote, ende ghy omkomet.

11

Maer het volck, dat sijnen hals sal brengen onder het jock des Koninghs van Babel, ende hem dienen; dat selve sal ick in sijnen lande laten, spreeckt de HEERE, ende het sal dat bouwen ende daer in woonen.

12

Ga naar margenoot23 Daer na sprack ick tot Zedekia, den Koningh van Iuda, na alle dese woorden, seggende: Brenget uwe halsen onder het jock des Koninghs van Babel, ende dienet hem ende sijnen volcke, soo sullet Ga naar margenoot24 ghy leven.

13

Waerom soudet ghy Ga naar margenoot25 sterven, ghy ende u volck, door het sweert, door den honger, ende door de pestilentie? gelijck als de HEERE gesproken heeft van het volck, dat den Koningh van Babel niet en sal dienen.

14

En hooret dan niet na de woorden der Propheten, die tot u spreken, seggende; Ghy en sullet den Koningh van Babel niet dienen: want sy propheteeren u Ga naar margenootd valsheyt.

15

Want ick en hebse niet gesonden, spreeckt de HEERE, ende sy propheteeren valschlick in mijnen name: Ga naar margenoot26 op dat ick u uytstoote, ende ghy omkomet, ghy ende de Propheten die u propheteeren.

16

Oock sprack ick tot de Priesteren ende tot Ga naar margenoot27 dit gantsche volck, seggende: Soo seyt de HEERE, En hooret niet na de woorden uwer Propheten, die u propheteeren, seggende; Siet, de Ga naar margenoot28 vaten van des HEEREN huys sullen nu Ga naar margenoote haest uyt Babel weder gebracht worden: want sy propheteeren u valsheyt.

17

En hooret niet na hen, [maer] dienet den Koningh van Babel, soo sult ghylieden Ga naar margenoot29 leven: waerom soude dese stadt [tot] een woestheyt worden?

18

Maer soo sy Propheten zijn, ende soo des HEEREN woort by hen is, laetse nu by den HEERE der heyrscharen Ga naar margenoot30 voorbidden, op dat de vaten, die in den huyse des HEEREN, ende den huyse des Koninghs van Iuda, ende te Ierusalem zijn over gebleven, niet na Babel en komen.[kolom]

19

Want soo seyt de HEERE der heyrscharen van de Ga naar margenoot31 pilaren, ende van de zee, ende van de stellingen; ende van het overige der vaten, die in dese stadt zijn over gebleven,

20

Die Nebucadnezar, de Koningh van Babel, niet heeft wech genomen, als hy Iechonia, den sone Iojakims Koningh van Iuda, van Ierusalem na Babel Ga naar margenootf gevangelick wech voerde: mitsgaders alle de Ga naar margenoot32 Edelen van Iuda ende Ierusalem.

21

Ia soo seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls; van de vaten, die [in] den huyse des HEEREN, ende den huyse des Koninghs van Iuda, ende te Ierusalem zijn over gebleven:

22

Na Babel sullense Ga naar margenootg gebracht worden, ende aldaer sullense Ga naar margenoot33 zijn: tot den dagh toe, dat ickse Ga naar margenoot34 besoecken sal, spreeckt de HEERE; dan sal ickse opvoeren, ende salse Ga naar margenooth weder brengen tot dese plaetse.

margenoot1
Elf jaren voor ’t Koninckrijck van Zedekia, als Nebucadnezar noch geen Koningh van Babel en was, als afgenomen wort uyt cap. 25. vers 1. Doe ontfingh Ieremia bevel van het gene hy doen ende seggen soude ter tijt des Koninghs Zedekia, als uyt het volgende blijckt. siet versen 3, 12.
margenoot2
Alsoo wort het Hebr. woort oock genomen ond. cap. 28. versen 10, 12, 13. Anders beteeckent het oock diesselen, ofte, zeelen, daer mede men aen het jock ofte den diessel gebonden wort. siet Levit. cap. 26. vers 13. met de aent.
margenoota
Ierem. 28.10.
margenoot3
D. een van dien, (siet Iudic. 12. op vers 7. ende bov. 26. op vers 23.) ende draeght dat, om den volcke levendigh af te beelden de toekomstige dienstbaerheyt onder den Koningh van Babel: (siet onder versen 8, 12. ende 28.14.) ende doet met d’andere als volght.
margenoot4
Ofte, gesanten.
margenoot5
Ofte, sullen komen, zijn gekomen, om verbont met hem te maken tegen de Babyloniers, ofte hem in sijne rebellije te stijven. siet 2.Chron. 36.13.
margenoot6
Siet 1.Reg. 18. op vers 15.
margenoot7
Ofte, daerom geve ick die, of, hebbese gegeven, etc. T.w. de aerde.
margenootb
Dan. 4.14, 25.
margenoot8
D. dien het my belieft, ofte beliefde.
margenoot9
In het voorgaende dickwils genoemt Nebucadrezar.
margenootc
Ierem. 25.9.
margenoot10
Siet boven 25. op vers 9.
margenoot11
Maniere van spreken, beteeckenende eene absolute ende volkomene heerschappije. Vergelijckt ond. 28.14. Dan. 2. vers 38.
margenoot12
Evilmerodach, van welcken siet 2.Reg. 25.27. ende onder 52.31.
margenoot13
Belsazar. Siet Dan. cap. 5.
margenoot14
Ofte, de rechte tijt sijns lants. Hebr. de tijt sijns lants, oock, ofte, selfs, of, ja sijns. T.w. lants, of, oock dien, T.w. tijt sijns lants, dat sijn lant onder het gewelt van anderen door Godts regeeringe sal gebracht werden, ende de Babylonische monarchie een eynde nemen. Vergel. Dan. 5.26.
margenoot15
Of, hem dwingen te dienen. Siet bov. 25. op vers 14.
margenoot16
T.w. volck ofte Koninckrijck.
margenoot17
D. door sijnen dienst, of, sijn gewelt.
margenoot18
Verst. valsche Propheten, ende alsulcke, die voorgeven datse Godtlicke openbaringen ende droomen hebben. siet. boven 23.25. etc.
margenoot19
Hebr. droomen: alsoo onder 29. vers 8. gelijck, gevangelicke wechvoeringe, ofte, gevangenisse, voor, gevangelick wechgevoerde, gevangene, ond. 28.4, 6. ende 29. versen 1, 4. siet Iob 35. op vers 13.
margenoot20
Siet Levit. 19. op vers 26.
margenoot21
Ofte, eenen leugen: alsoo versen 14, 16.
margenoot22
Siet onder op vers 15.
margenoot23
T.w. ter tijt des Koninghs Zedekia. Vergel. bov. vers 1. ende ond. 35.1. met d’aent.
margenoot24
D. levendigh blijven: alsoo vers 17.
margenoot25
Dat sekerlick geschieden sal, soo ghy den Koningh van Babel niet en wilt dienen. Alsoo onder vers 17. Vergel. 2.Sam. 2.22.
margenootd
Ierem. 14.14. ende 23.21. ende 29.8.
margenoot26
Dit was wel het oogemerck der valsche Propheten niet, maer het soude sekerlick daer op volgen, wil de Heere seggen, als sy de valsche Propheten souden gelooven, die oock met hare valsche Prophetien onder Godts heylige ende rechtveerdige regeeringe stonden. Siet 1.Reg. 22.19. etc. en bov. 18. op vers 16.
margenoot27
Dat den Priesteren ende valsche Propheten aenhingh.
margenoot28
Die ter tijt van Iojakim ende Iechonia na Babel gevoert waren. 2.Chro. cap. 36. versen 7, 10.
margenoote
Ierem. 28.3.
margenoot29
Als vers 12.
margenoot30
Hebr. bejegenen, aenloopen, tusschen komen, T.w. met voorbiddingen: als bov. 7.16. siet aldaer.
margenoot31
Siet 2.Reg. 25. versen 16, 17.
margenootf
2.Reg. 24.14, 15.
margenoot32
Hebr. witte. siet Nehem. 2. op vers 16.
margenootg
2.Reg. 25.13. 2.Chron. 36.18.
margenoot33
D. blijven: alsoo ond. 32.5. Psal. 37. vers 18. etc.
margenoot34
Dit ende ’t volgende kan men duyden op de genadige besoeckinge der Ioden, die Godt uyt de gevangenisse van Babel wilde verlossen, ende met de vaten doen weder komen: of oock (by gelijckenisse van menschen genomen) van de vaten selve, dien Godt, (om soo te spreken) dese weldaet soude bewijsen, dat hyse uyt de handen der gener diese met gewelt onderhielden ende schandelick misbruyckten, (Dan. 5.2, 3, 4.) weder aen hare rechte plaetse ende tot haer recht gebruyck soude brengen. Alsoo wort Godt geseyt het lant te besoecken, Psalm 65.10. etc.
margenooth
2.Chron. 36.22. Ierem. 29.10.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken