Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxix. Capittel.

Ieremia sendt brieven na Babel aen de Ioden, die met Iechonia gevangelick derwaerts waren gevoert, ende vermaent datse haer daer in ruste willen begeven, voor Babels vrede bidden, hare valsche Propheten ende droomers niet gelooven, noch verlossinge verwachten eer de seventigh jaren om zijn, vers 1, etc. propheteert met eenen, hoe qualick de andere overgeblevene in Iuda varen sullen, 16. met eene bysondere harde Prophetie tegen twee valsche Propheten in Babel, Achab ende Zedekia, 20. Item, Semaja, die uyt Babel na Ierusalem hadde geschreven, dat men Ieremia over sijn schrijven soude straffen, 24.

1

VOorts zijn dit de woorden des briefs, dien de Propheet Ieremia sondt van Ierusalem, tot Ga naar margenoot1 de overige Oudtsten, die gevangelick waren wech gevoert, mitsgaders tot de Priesteren, ende tot de Propheten, ende tot den gantschen volcke, dat Nebucadnezar van Ierusalem gevangelick hadde wech gevoert na Babel;

2

(Na dat de Koningh Ga naar margenoota Iechonia, ende de Koninginne, ende de Ga naar margenoot2 Kamerlingen, de Vorsten van Iuda ende Ierusalem, mitsgaders de Ga naar margenoot3 timmerlieden ende smeden, van Ierusalem waren Ga naar margenoot4 uyt gegaen.)

3

Ga naar margenoot5 Door de hant van Elasa, den sone Saphans, ende Gemarja den sone van Hilkia: die Zedekia de Koningh van Iuda, na Babel sondt, tot Nebucadnezar den Koningh van Babel, Ga naar margenoot6 seggende:

4

Soo seyt de HEERE der Ga naar margenoot7 heyrscharen, de Godt Israëls: tot alle Ga naar margenoot8 die gevangelick zijn wech gevoert, die Ga naar margenoot9 ick gevangelick hebbe doen wech voeren van Ierusalem na Babel:

5

Bouwet huysen, ende woonet [daer in:] ende plantet hoven ende etet de vrucht van dien.[kolom]

6

Nemet wijven, ende gewinnet sonen ende dochteren, ende nemet wijven voor uwe sonen, ende gevet uwe dochteren aen mannen, dat sy sonen ende dochteren baren:

ende wordet aldaer vermenighvuldight, ende en wordet niet vermindert.

7

Ende soecket den Ga naar margenoot10 vrede der stadt, daer henen ick u gevangelick hebbe doen wech voeren, ende biddet voor haer tot den HEERE: want in haren Ga naar margenoot11 vrede sullet ghy vrede hebben.

8

Want soo seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls; En latet uwe Propheten, ende uwe waerseggers, die in het midden van u zijn, u niet Ga naar margenootb Ga naar margenoot12 bedriegen: noch en hooret niet na uwe Ga naar margenoot13 droomers, die ghy Ga naar margenoot14 doet droomen.

9

Want sy propheteeren u Ga naar margenoot15 valschelick in mijnen name: Ick en hebse niet gesonden, spreeckt de HEERE.

10

Want soo seyt de HEERE; Sekerlick, Ga naar margenoot16 als seventigh jaren Ga naar margenoot17 te Babel sullen vervult zijn, sal ick u-lieden Ga naar margenoot18 besoecken: ende ick sal mijn Ga naar margenoot19 goet woort over u Ga naar margenoot20 verwecken, u weder brengende tot dese plaetse.

11

Want ick weet de gedachten, die ick over u dencke, spreeckt de HEERE: gedachten des Ga naar margenoot21 vredes, ende niet des quaets, dat ick u geve het Ga naar margenoot22 eynde, ende de Ga naar margenoot23 verwachtinge.

12

Dan sullet ghy my Ga naar margenootc aenroepen, ende henen gaen, ende tot my bidden; ende ick sal na u hooren.

13

Ende ghy sullet my soecken, ende vinden: wanneer ghy na my sullet vragen met u gantsche herte.

14

Ende ick sal van u-lieden Ga naar margenoot24 gevonden worden, spreeckt de HEERE, ende ick sal uwe gevangenisse wenden, ende u Ga naar margenootd vergaderen uyt alle de volcken, ende uyt alle de plaetsen, daer henen ick u gedreven hebbe, spreeckt de HEERE: ende ick sal u weder brengen tot de plaetse, van waer ick u gevangelick hebbe doen wech voeren.

15

Om dat ghy segget: De HEERE heeft ons Propheten Ga naar margenoot25 na Babel verweckt:

16

Daerom seyt de HEERE alsoo, Ga naar margenoot26 van den Koningh die op Davids throon sitt, ende van al het volck, dat in dese Ga naar margenoot27 stadt woont: [te weten] uwe broederen die met u niet en zijn uyt gegaen in de gevangenisse.

17

Alsoo seyt de HEERE der heyrscharen; Siet ick sal Ga naar margenoote het sweert, den honger, ende de pestilentie onder hen senden: ende ick salse maken, als de Ga naar margenoot28 afschouwelicke vijgen, die van wegen de boosheyt niet en konnen gegeten worden.

18

Ende ick salse achter na jagen met den sweerde, met den honger, ende met de pestilentie: ende ick salse Ga naar margenootf Ga naar margenoot29 over geven tot eene beroeringe, allen Koninckrijcken der aerde; tot eenen vloeck, ende tot eenen Ga naar margenoot30 schrick, ende tot eene aenfluytinge, ende tot eene smaetheyt, onder alle de volcken daer ickse henen gedreven sal hebben.

19

Om dat sy na mijne woorden niet

[Folio 47v]
[fol. 47v]

gehoort en hebben, spreeckt de HEERE: als ick mijne knechten, de Propheten, tot hen sondt, Ga naar margenoot31 vroegh op zijnde ende sendende, maer ghylieden en hebt niet gehoort, spreeeckt de HEERE.

20

Ghy dan, hooret des HEEREN woort: Ga naar margenoot32 ghy alle die gevangelick zijt wech gevoert, die ick van Ierusalem na Babel hebbe wech gesonden.

21

Soo seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls, van Achab, sone van Kolaja, ende van Zedekia, sone van Maaseja, die u-lieden in mijnen name Ga naar margenoot33 valschelick propheteeren: Siet, ick salse geven in de hant Nebucadrezars des Koninghs van Babel, ende hy salse voor uwe oogen Ga naar margenoot34 slaen.

22

Ende van Ga naar margenoot35 hen sal een vloeck genomen worden by alle de gevangelick wechgevoerde van Iuda, die in Babel zijn, dat men segge: De HEERE stelle u als Zedekia, ende als Ga naar margenoot36 Echab, die de Koningh van Babel aen den vyere Ga naar margenoot37 briet.

23

Om dat sy eene Ga naar margenoot38 dwaesheyt deden in Israël, ende overspel bedreven met de wijven harer naesten, ende spraken het Ga naar margenoot39 woort valschelick in mijnen name, dat ick hen niet geboden en hadde: ende ick ben de gene die het weet, ende een getuyge [daer van,] spreeckt de HEERE.

24

Tot Semaja nu, den Ga naar margenoot40 Nechelamiter, sult ghy spreken, seggende:

25

Soo spreeckt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls, seggende: Om dat ghy brieven in Ga naar margenoot41 uwen name gesonden hebt tot al het volck, dat te Ierusalem is, ende tot Zephanja, den sone van Maaseja, Ga naar margenoot42 den Priester, ende tot alle de Priesteren, Ga naar margenoot43 seggende:

26

De HEERE heeft u tot Priester gestelt, in plaetse van den Priester Ga naar margenoot44 Iojada, dat ghy Ga naar margenoot45 Opsienders soudet zijn [in] des HEEREN huys, over allen man, die Ga naar margenoot46 onsinnigh is, ende sich voor een Propheet uyt geeft, dat ghy dien stellet in de Ga naar margenootg Ga naar margenoot47 gevangenisse, ende in den Ga naar margenoot48 stock.

27

Nu dan, waerom en hebt ghy Ieremia, den Anathothiter, niet Ga naar margenoot49 gescholden, die sich by u-lieden voor een Propheet uyt geeft?

28

Want Ga naar margenoot50 daerom heeft hy tot ons [na] Babel Ga naar margenoot51 gesonden, seggende, Ga naar margenoot52 Het sal lange dueren: bouwet huysen ende woonet [daer in,] ende plantet hoven, ende etet de vrucht van dien.

29

Zephanja nu, de Priester, hadde desen brief gelesen voor de ooren des Propheten Ieremia.

30

Ga naar margenoot53 Daerom geschiedde des HEEREN woort tot Ieremia, seggende:

31

Sendt henen tot alle die Ga naar margenoot54 gevangelick wech gevoert zijn, seggende; Soo seyt de HEERE, van Semaja, den Ga naar margenoot55 Nechlamiter: Om dat Semaja u-lieden gepropheteert heeft, daer ick hem niet gesonden en hebbe, ende heeft gemaeckt dat ghy Ga naar margenooth op leugen vertrouwet:

32

Daerom seyt de HEERE alsoo; Siet ick sal Ga naar margenoot56 besoeckinge doen over Semaja den Nechlamiter, ende over sijn zaet; hy en sal niemant hebben, die in het midden deses volcks woone, ende en sal het goede niet [kolom] Ga naar margenoot57 sien, dat ick mijnen volcke doen sal, spreeckt de HEERE: want hy heeft eenen Ga naar margenooti Ga naar margenoot58 afval gesproken tegen den HEERE.

margenoot1
Hebr. het overige der Oudtsten der gevangelicke wechvoeringe. Als boven 28. vers 4. ende onder versen 4, 22, 31.
margenoota
2.Reg. 24.12. etc.
margenoot2
Of, hovelingen. Siet Genes. 37. op vers 36.
margenoot3
Hebr. de timmerman ende de smit. siet boven 24. op vers 1.
margenoot4
Siet 2.Reg. 24. versen 12, 14.
margenoot5
Dit hanght aen dese woorden van het eerste vers, dien de Propheet Ieremia sondt, door de hant, etc. D. door den dienst: Dese gesanten namen dien brief mede.
margenoot6
T.w. in den brief, als volght: Alsoo ond. versen 25, 28. etc.
margenoot7
Siet 1.Reg. 18. op vers 15.
margenoot8
Hebr. tot de gantsche gevangkelicke wechvoeringe: als vers 1.
margenoot9
De Heere.
margenoot10
D. welvaert ende voorspoet. Siet Genes. 37. op vers 14.
margenoot11
Als ’t haer wel gaet, sal ’t u oock wel gaen.
margenootb
Ierem. 14.14. ende 23.21. ende 27.15.
margenoot12
U-lieden wijs makende, dat ghy binnen twee jaren sult verlost worden.
margenoot13
Hebr. droomen. Siet boven 27. op vers 9.
margenoot14
Die ghy door uwe ydelheyt, ende licht-geloovigheyt occasie ende oorsake geeft, om u met valsche droomen te verleyden.
margenoot15
Hebr. in, of, met valsheyt.
margenoot16
Hebr. aen, of, na den mont van vervult te worden, of, zijn. Dese plaetse is seer aenmerckelick voor het gevoelen der gener, die de seventighjarige gevangenisse aenvangen te reeckenen, niet van de verwoestinge Ierusalems onder den Koningh Zedekia, maer van de wechvoeringe des Koninghs Iechonie, ende veler andere Ioden, (waer van boven vers 2.) die nu in de gevangenisse waren, als Ieremia desen brief aen haer sondt. Vergel. Ezech. 1.2. ende 33. vers 21. ende 40.1. met de aenteeck.
margenoot17
Ofte, aen, met, Babel, D. als ghy seventigh jaren aldaer sult geweest zijn, of, als Babel u soo lange in gevangenisse sal gehouden hebben.
margenoot18
Verstaet in genade. siet Genes. 21. op vers 1.
margenoot19
D. mijne goede genadige ende troostelicke beloften van uwer verlossinge vervullen.
margenoot20
Of, bevestigen, daer stellen, doen bestaen.
margenoot21
Lichamelicken ende geestelicken zegen, ende niet ter contrarie. siet Gen. cap. 37. op vers 14.
margenoot22
Hebr. achterste, laetste, D. hier, eynde. siet Psalm 37. op vers 37. ond. 31. op vers 17. ende vergel. 1.Petr. 1.9.
margenoot23
D. eene uytkomste die ick belooft hebbe, ende ghy van my verwachten sult, ofte, het verwachte eynde, het eynde daer ghy na gewacht hebt, een gewenscht eynde.
margenootc
Dan. cap. 9.
margenoot24
Ofte, my gereet, ofte, vindelick toonen. Vergel. Psalm 46. op vers 2.
margenootd
Ierem. 23.3.
margenoot25
And. in Babel, D. om dat ghy u wijs maeckt, dat Godt, niet tegenstaende dat hy u na Babel heeft doen wech voeren, nochtans oock Propheten derwaerts gestiert heeft, die u souden troosten, met belofte, dat Godt het Koninckrijck van Iuda sal staende houden, ende u binnen twee jaren verlossen, ende weder te Ierusalem brengen: Daerom soo hoort nu wat de Heere desen aengaende seyt, op dat ghy de ydele hope, die u uwe valsche Propheten geven, moget verlaten, ende u houden aen de Prophetien, die ick u hier in Godts naem doe, ende in het volgende verhaelt worden. Andere hechten dit versken aen het voorgaende, aldus: Wanneer ghy geseyt sult hebben: De Heere heeft ons, etc. D. dese verlossinge sal komen, als ghy met oprechte boetveerdigheyt sult bekennen, dat ick ende andere getrouwe Propheten, van Godt verweckt zijnde, u de rechte waerheyt hebben geseyt, dat ghy na Babel soudt moeten gaen, ende niet verlost worden voor den tijt, dien Godt daer toe bestemt heeft.
margenoot26
Hebr. el, dat somtijts voor van genomen wort. Siet Iob 42. op vers 7. ende Psalm 2. op vers 7. ende onder versen 21, 31. ende 30.4.
margenoot27
Ierusalem, D. die hier gebleven zijn, tot dewelcke ghy haest in vrede meynt weder te komen, alsoo u de valsche Propheten wijs maken.
margenoote
Ierem. 24.8, 10.
margenoot28
Siet bov. 24.8. etc.
margenootf
Deut. 28. versen 25, 37, Ierem. 15.4. ende 24.9. etc.
margenoot29
Siet Deut. 28. op vers 25. ende bov. 15.4. etc.
margenoot30
And. verwoestinge, schrickelicke woestheyt.
margenoot31
Siet bov. 7. op vers 13.
margenoot32
Hebr. de gantsche gevangelicke wechvoeringe. Als bov. vers 1.
margenoot33
Ofte, valsheyt, leugen.
margenoot34
D. laten ombrengen, als in het volgende verklaert wort.
margenoot35
T.w. van dese valsche Propheten sullen de gevangene Ioden noch een formulier ofte gewoonte van vloecken nemen, ende gebruycken, wanneerse yemant willen vervloecken. Vergel. ond. cap. 42. op vers 18. Iesa. 65.15.
margenoot36
In ’t voorgaende vers genoemt Achab.
margenoot37
D. liet braden, ofte, roosten.
margenoot38
Siet Genes. 34. op vers 7.
margenoot39
Ofte, een valsch woort, een woort dat valsheyt, ofte, leugen was, D. sy leerden ende propheteerden valsheyt, misbruyckende daer toe mijnen naem ende last.
margenoot40
Dit schijnt een naem te zijn van afkomste, of, geboortplaetse: maer sommige meynen, dat Ieremia, ofte Godt selfs hem desen naem spottischer wijse gegeven hebbe, van wegen sijn droomen, want Chalam beteeckent droomen, bov. vers 8. Ond. vers 31. en 32. is Nechlamiter.
margenoot41
Op uwe eygene authoriteyt, niet door mijnen last, als ghy u valschelick beroemt.
margenoot42
Den tweeden Priester. siet 2.Reg. cap. 25. vers 18. ende vergel. bov. 20. op vers 1.
margenoot43
Als bov. vers 3.
margenoot44
Sommige meynen, dat hy verstaet den Hoogepriester Iojada, (van wiens treflicke daden te sien is 2.Reg. c. 11. en 2.Chron. c. 23.) om, na de wijse der valsche Propheten, hem te flatteeren. Andere meynen, dat het een ander zy geweest, die ofte doot, ofte na Babel mede wech gevoert was, sulcks dat Zephania na de ordre in sijne plaetse gesuccedeert zy.
margenoot45
Of, bevelhebbers.
margenoot46
Dit duydt hy op Ieremia. Vergelijckt 2.Reg. 9. op vers 11.
margenootg
Ierem. 20.1, 2, 3.
margenoot47
Van het Hebr. woort siet boven 20. op vers 2.
margenoot48
Het Hebr. woort Tsinok wort alleenlick hier gevonden, soo dat het onseker is wat voor een soorte van gevangenisse, ofte ketenen ende boeijen, ofte oock dootstraffe het eygentlick beteeckene. Sommige vergelijckent met Zikkim, dat oock ketenen ende boeijen beteeckent: andere meynen, het zy t’samen gevoeght van Tsi, D. een schip, ende Ianak, D. zuygen, ende setten het over, zuyghschip, of, zuyghschuyte, zijnde geweest by den Persen (oock misschien by andere aengelegene volckeren) eene seer wreede dootstraffe, wanneer een mensche tusschen twee op malkanderen gepaste schuytkens geleyt ende als in gepackt wierde, het hooft, de handen ende voeten alleenlick buyten stekende, ende alsoo gelaten, onder anderen met honigh ende melck (die hy moest in zuygen) gevoedt, steeds met het aensicht na de sonne gekeert, van buyten van de vliegen, en van binnen van het gewormte ende vuyligheyt geplaeght, seer deerlick ten laetsten vergingh.
margenoot49
Ende voorts gestraft na sijne verdienste.
margenoot50
Om te toonen, dat hy een Propheet zy. Ofte, aldus heeft hy, etc.
margenoot51
T.w. eenen brief, als boven.
margenoot52
Of, sy (de gevangenisse) sal lange dueren, langhdurigh zijn. Hebr. het, ofte, sy, lange, ofte, langhdurigh.
margenoot53
Hier wort nu vervolght, het gene boven vers 25. was begonnen.
margenoot54
Hebr. de gevangelicke wechvoeringe, als bov. vers 1.
margenoot55
Bov. vers 24. Nechelamiter. siet aldaer.
margenooth
Ierem. 28.15.
margenoot56
Door straffe. Siet Genes. 21. op vers 1.
margenoot57
D. niet beleven ende genieten. Siet Iob 7. op vers 7.
margenooti
Ierem. 28.16.
margenoot58
Siet boven 28. op vers 16.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken