Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

De Propheet verhaelt met suchten, de treffelickheyt, ende oock den elendigen stant der stadt Ierusalem, vers 1, etc. ende oock des Ioodschen lants, 3. hy bekent dat sy sulcke straffe met hare sonden wel verdient hadden, 8, 18. Vernieuwende elcke reyse wederom het verhael harer elende, 9, 10, etc. De Propheet bidt Godt, dat hy des volcks groote elende wille aensien, ende sich daer over ontfermen, 20. want sy nergens anders troost vinden en konden, 21.

1

Ga naar margenoot1 ALEPH. Ga naar margenoot2 Hoe sitt Ga naar margenoot3 die stadt Ga naar margenoot4 [soo] eensaem, die Ga naar margenoot5 vol volcks was! sy is Ga naar margenoot6 als eene weduwe geworden, sy die groot was onder de Heydenen, Ga naar margenoot7 eene Vorstinne onder de lantschappen, is Ga naar margenoot8 cijnsbaer geworden.

2

Beth. Ga naar margenoota Ga naar margenoot9 Sy Ga naar margenoot10 weent Ga naar margenoot11 steeds Ga naar margenoot12 des nachts, ende hare tranen [loopen] over hare kinnebacken: Sy en heeft geenen trooster Ga naar margenoot13 onder alle hare liefhebbers; alle hare Ga naar margenoot14 vrienden hebben trouwlooslick Ga naar margenoot15 met haer gehandelt, Ga naar margenoot16 sy zijn haer tot vyanden geworden.

3

Gimel. Ga naar margenoot17 Iuda Ga naar margenoot18 is in gevangenisse gegaen van wegen de elende, ende van wegen Ga naar margenoot19 de veelheyt der dienstbaerheyt: Ga naar margenoot20 sy Ga naar margenoot21 woont onder de Heydenen, sy en vindt geen ruste: alle hare vervolgers Ga naar margenoot22 achterhalense Ga naar margenoot23 tusschen de enghten. [kolom]

4

Daleth. Ga naar margenoot24 De wegen Zions Ga naar margenoot25 treuren, om dat niemant Ga naar margenoot26 op het feest en komt, alle Ga naar margenoot27 hare Ga naar margenoot28 poorten zijn woest, hare Priesters Ga naar margenoot29 suchten: hare jonckvrouwen zijn bedroeft, ende Ga naar margenoot30 sy selfs is in bitterheyt.

5

He. Hare tegenpartijders zijn Ga naar margenoot31 ten hoofde geworden, hare vyanden Ga naar margenoot32 zijn gerust: Ga naar margenoot33 om datse de HEERE bedroeft heeft van wegen Ga naar margenoot34 de veelheyt harer overtredingen: hare Ga naar margenoot35 kinderkens Ga naar margenoot36 gaen henen [in] de gevangenisse voor het aengesichte des tegenpartijders.

6

Vau. Ende Ga naar margenoot37 van de dochter Zions is Ga naar margenoot38 al haren cieraet wech gegaen: hare Vorsten Ga naar margenoot39 zijn als de herten, [die] Ga naar margenoot40 geen weyde en vinden, ende Ga naar margenoot41 sy gaen krachteloos henen voor het aengesichte des vervolgers.

7

Zain. Ierusalem is Ga naar margenoot42 [in] de dagen harer elende, ende harer Ga naar margenoot43 veelvoudiger ballinghschap, indachtigh Ga naar margenoot44 aller harer gewenschter dingen, die sy Ga naar margenoot45 van ouden dagen af gehadt heeft: dewijle haer volck door de hant des tegenpartijders valt, ende sy geenen helper en heeft: de tegenpartijders Ga naar margenoot46 siense aen, sy spotten Ga naar margenoot47 met hare rustdagen.

8

Cheth. Ierusalem Ga naar margenoot48 heeft swaerlick gesondight, daerom is sy Ga naar margenoot49 als eene afgesonderde [vrouwe] geworden: Ga naar margenoot50 alle diese

[Folio 61r]
[fol. 61r]

eerden, achtense onweert, dewijle sy Ga naar margenoot51 Ga naar margenootb hare naecktheyt gesien hebben, Ga naar margenoot52 sy sucht oock, ende Ga naar margenoot53 sy is achterwaerts gekeert.

9

Teth. Ga naar margenoot54 Hare onreynigheyt Ga naar margenoot55 is in hare zoomen, sy en heeft niet gedacht Ga naar margenoot56 aen haer Ga naar margenootc uyterste: daerom is sy Ga naar margenoot57 wonderbaerlick om leege gedaelt, Ga naar margenoot58 sy en heeft geenen trooster: Ga naar margenoot59 HEERE, Ga naar margenoot60 siet mijne elende aen, want de vyant Ga naar margenoot61 maeckt sich groot.

10

Jod. Ga naar margenoot62 De tegenpartijder heeft sijne hant aen alle Ga naar margenoot63 hare gewenschte dingen uytgebreyt: immers heeft Ga naar margenoot64 sy aengesien, dat Ga naar margenoot65 de Heydenen Ga naar margenoot66 in haer heylighdom gingen, Ga naar margenoot67 daer van ghy geboden hadt, Ga naar margenoot68 datse in uwe Gemeynte niet komen en souden.

11

Caph. Ga naar margenoot69 Al haer volck suchten, Ga naar margenoot70 Ga naar margenootd broot soeckende, sy hebben hare gewenschte dingen voor spijse gegeven, Ga naar margenoot71 om de ziele te verquicken: Ga naar margenoot72 Siet HEERE, ende aenschouwt, dat Ga naar margenoot73 ick Ga naar margenoot74 onweert geworden ben.

12

Lamed. Ga naar margenoot75 En gaet het u-lieden niet aen, ghy alle die over wegh gaet? schouwt het aen, ende siet, Ga naar margenoot76 of’er eene smerte zy gelijck mijne smerte die my aengedaen is daer mede de HEERE [my] bedroeft heeft ten dage der hittigheyt sijnes toorns.

13

Mem. Ga naar margenoot77 Van de hooghte heeft Ga naar margenoot78 hy Ga naar margenoot79 een vyer Ga naar margenoot80 in mijne beenderen gesonden, Ga naar margenoot81 daer over hy geheerscht heeft: Ga naar margenoot82 hy heeft mijnen voeten een nett uytgebreyt, Ga naar margenoot83 hy heeft my achterwaerts doen keeren, hy heeft my woest ende sieck Ga naar margenoot84 gemaeckt den gantschen dagh.

14

Nun. Ga naar margenoot85 Het jock mijner overtredingen is aengebonden door sijne hant, Ga naar margenoot86 sy zijn t’samen gevlochten, Ga naar margenoot86 sy zijn op mijnen hals Ga naar margenoot87 geklommen: hy heeft mijne kracht doen Ga naar margenoot88 vervallen; de Heere heeft my Ga naar margenoot89 in [hare] handen gegeven, Ga naar margenoot90 ick en kan niet opstaen.

15

Samech. De Heere heeft alle Ga naar margenoot91 mijne stercke Ga naar margenoot92 in het midden van my vertreden, Ga naar margenoot93 hy heeft eene by een komste Ga naar margenoot94 over my uytgeroepen, om mijne Ga naar margenoot95 jongelingen te verbreken: Ga naar margenoot96 de Heere heeft de wijnpersse der jonckvrouwe der dochter Iuda getreden.

16

Ain. Ga naar margenoot97 Om deser dingen wille weene ick, Ga naar margenoote mijne ooge, mijn ooge Ga naar margenoot98 vliedt af van [kolom] water, om dat Ga naar margenoot99 de Trooster, die mijne ziele soude Ga naar margenoot100 verquicken, verre van my is: Ga naar margenoot1 mijne kinderen Ga naar margenoot2 zijn verwoest, Ga naar margenoot3 om dat de vyant d’overhant heeft.

17

Pe. Zion Ga naar margenoot4 breydt hare handen uyt, daer en is geen trooster voor haer: de Ga naar margenoot5 HEERE heeft van Iacob Ga naar margenoot6 geboden, dat die rontom hem zijn, sijne tegenpartijders souden zijn: Ierusalem Ga naar margenoot7 is als eene afgesonderde [vrouwe] onder hen.

18

Tsade. Ga naar margenoot8 De HEERE is rechtveerdigh, want ick ben Ga naar margenoot9 sijnen monde wederspannigh geweest: Ga naar margenoot10 hoort doch alle ghy volckeren, ende siet mijne smerte: Ga naar margenoot11 mijne jonckvrouwen, ende Ga naar margenoot11 mijne jongelingen zijn in de gevangenisse gegaen.

19

Koph. Ick riep tot Ga naar margenoot12 mijne liefhebbers, [maer] Ga naar margenootf Ga naar margenoot13 sy hebben my bedrogen: Ga naar margenoot14 mijne Priesters, ende mijne Oudtste, hebben in de stadt den geest gegeven, als sy spijse voor sich sochten, op datse Ga naar margenoot15 hare ziele mochten verquicken.

20

Resch. Ga naar margenoot16 Aensiet HEERE, want my is bange: Ga naar margenootg mijn ingewant is Ga naar margenoot17 beroert, mijn herte Ga naar margenoot18 heeft sich omgekeert in het binnenste van my, want Ga naar margenoot19 ick ben seer wederspannigh geweest; van buyten heeft [my] Ga naar margenoot20 het sweert van kinderen berooft, Ga naar margenoot21 van binnen is als de doot.

21

Schin. Sy hooren dat ick suchte, [maer] ick en hebbe geenen trooster: alle mijne vyanden hooren Ga naar margenoot22 mijn quaet, [ende] sy zijn vrolick, Ga naar margenoot23 dat ghy ’t gedaen hebt: [als] ghy Ga naar margenoot24 den dagh sult voort gebracht hebben, Ga naar margenoot25 [dien] ghy uytgeroepen hebt, Ga naar margenoot26 soo sullen sy zijn gelijck ick ben.

22

Thau. Ga naar margenoot27 Laet al haer quaet voor u aengesichte komen, ende Ga naar margenoot28 doet hen gelijck als ghy my gedaen hebt van wegen alle mijne overtredingen: want mijne suchtingen zijn vele, ende mijn herte is Ga naar margenoot29 mat.

margenoot1
De Capp. 1. 2. 4. deses Boecks, zijn elck van 22 verssen, elck vers beginnende na de ordre des Hebr. A. B. gelijck dit in meer andre psalmen ende gedichten der H. Schrifture geschiet. Siet de aent. Psalm 25. op den titel des Psalms.
margenoot2
Als of hy seyde: O wat zijn de oordeelen Godes wonderlick ende onbegrijpelick? hoe leyt die stadt soo eensaem, die eertijts soo volckrijck plach te zijn? Vergl. ond. 4. vers 1.
margenoot3
Die treffelicke, wijt vermaerde, machtige, heylige stadt, daer die groote Koningen, David, Salomon, ende andere, eertijts haer hof in groote magnificentie gehouden hebben! Ende van dewelcke Godt spreeckt, Psal. 132.14. Dit is mijne ruste tot in eeuwigheyt, hier sal ick woonen, want ick hebbese begeert. Siet Cant. 6. op vers 4. Psam 48.2. Thren. 2.15.
margenoot4
Soo woest, soo ledigh van burgers, ende inwoonders.
margenoot5
Daer eertijts alle huysen bewoont waren, ende de straten dagelicks vol van menschen waren, die dese stadt uyt ende in gingen, komende uyt verre ende na by gelegene natien.
margenoot6
Treurende ende weenende van wegen haren bedroefden ende eensamen staet, verlaten zijnde van den Heere, haren echten ende rechten bruydegom, ofte man: hebbende daer en boven geenen Koningh noch Koninckrijcke.
margenoot7
Hebbende vele volckeren ende natien onder haer gebiedt, die aen deselve jaerlickschen cijns ende schattingen moesten betalen. Dit is insonderheyt ten tijde Davids ende Salomons geschiet, 1.Chro. 18.6. 2.Chro. 8.7.
margenoot8
Hebr. tot tribuyt geworden, D. hoe moetse nu haren necke onder andere heydensche natien buygen, ende tot een teecken van onderdanigheyt, schattinge ofte tribuyt aen deselve betalen: siet 2.Reg. 23. 24, 25. 2.Chron. cap. 36. ende Prov. 12. op vers 24.
margenoota
Psalm 6.7.
margenoot9
T.w. de stadt van Ierusalem.
margenoot10
T.w. van hertzeer over haren verlorenen welstant, ende elende daer sy in vervallen is.
margenoot11
Hebr. sy weent weenende, D. steeds, sonder ophouden.
margenoot12
Als andere lieden gerustelick liggen en slapen. Siet Iob 7. op vers 3. Men kan oock door den nacht verstaen tegenspoet ende elende. siet de aent. Iob 34. op vers 25.
margenoot13
T.w. die naburige volcken, die met haer plachten te handelen. Vers 16. klaeght sy, datse oock van Godt verlaten is.
margenoot14
De omliggende volckeren, die met Iuda een verbont gemaeckt hadden.
margenoot15
Of, by haer, of, tegen haer.
margenoot16
Siet vers 19.
margenoot17
D. de inwoonders des Koninckrijcks Iuda.
margenoot18
And. verhuyst. soo dat de sin soude zijn, datter in de gemeyne wechvoeringe des Ioodschen volcks na Babylonien, noch eenige by ooghluyckinge by huys en hof gebleven zijn, maer datse van de guarnisoenen ende vreemde soldaten soo zijn geplaeght geweest, dat sy van selfs haer vaderlant, haer huys en hof verlaten hebben, op hope van de elende te ontvluchten. Andere duyden dit op de Ioden die uyt Ierusalem, ende het lant Iuda gevlucht waren uyt vreese van de aenstaende elende ende dienstbaerheyt, eer noch de Chaldeen Ierusalem ingenomen hadden.
margenoot19
Ofte, grootheyt der dienstbaerheyt, D. van wegen de groote dienstbaerheyt.
margenoot20
T.w. de Ioodsche natie. Het Hebr. woort staet in het vrouwelicke geslacht. Alsoo wort oock vers 1. de stadt van Ierusalem by een weduwe vergeleken.
margenoot21
D. sy is gedwongen te woonen onder d’afgodische, ende van Godt vreemde volckeren.
margenoot22
D. besettense, tastense aen.
margenoot23
D. op sulcke plaetsen, daer het alder-enghst is, daer men noch voor uyt, noch te rugge en kan. Andere verstaen dit van de anghsten ende benauwtheden daer sy in vervallen waren.
margenoot24
D. de wegen die na Ierusalem gaen, gelegen op den bergh Zions.
margenoot25
D. sy liggen woest, sy en worden niet betreden, gelijck sy plachten, als de menschen by menighten te Ierusalem tot den Godtsdienst quamen. Den ongevoelicken ende onverstandigen dingen worden menschelicke affectien toegeschreven, soo in dit vers, als elders meer.
margenoot26
T.w. op die dagen die geordineert waren tot de offerhanden, insonderheyt op die hooge feestdagen, op dewelcke een yeder moeste verschijnen. Siet Exod. 23.14. Deut. cap. 16. vers 16. ende vergelijckt hier mede Psalm 42.5.
margenoot27
T.w. Zions, D. Ierusalems.
margenoot28
D. daer en is geen uyt noch ingaen door de stadtspoorten, als het voor desen pleeght te zijn. Of verstaet dit aldus, Daer en wort noch recht, noch justitie geoeffent: want sulcks pleeght in de stadts-poorten te geschieden. Siet Genes. 34.20. Ruth 4.1, 10. 2.Sam. 15.2. ende 18.4. ende 19.8. Psal. 9.14.
margenoot29
Om dat de Godtsdienst vervallen is, ende de stadt dus elendelick verwoest is.
margenoot30
Hebr. haer is bitter, D. sy (T.w. de stadt van Ierusalem) is vol groote droeffenisse, ja de gantsche natie der Ioden, van wat staet of ouderdom datse zijn, is vol hertzeer ende jammer.
margenoot31
Dat is, hebben de heerschappije over haer. Vergel. Deut. 28.13, 44. Psalm 18.44. ende 66.12. Iesa. 9.13. ende 19.15.
margenoot32
Of, leven gerustelick, of, hebben goede ruste.
margenoot33
Of, want de Heere heeftse (T.w. de stadt van Ierusalem) bedroeft, etc.
margenoot34
Of, grootheyt.
margenoot35
Van de beteeckenisse deses woorts siet Ps. 8. op vers 3.
margenoot36
Als in triumphe, om tot slaven gemaeckt te worden, ofte, gelijck men een kudde beesten, die men gerooft heeft, voor sich henen drijft. Daer wort niemant aengesien nochte verschoont, van wat ouderdom, geslachte, of staet hy zy.
margenoot37
D. van ’t volck van Ierusalem.
margenoot38
Of, al hare heerlickheyt, insonderheyt de Tempel, ende Godtsdienst: mitsgaders alle die voortreffelicke gaven ende weldaden, die sy van Godt meer maels seer rijckelick ontfangen hadden.
margenoot39
D. sy hebben alle couragie verloren, sy vluchten ende loopen, gelijck de herten voor de honden ende jagers doen.
margenoot40
D. sy loopen door ’t lant teenemael verarmt, ja verhongert zijnde.
margenoot41
Geene kracht noch middel hebbende, om eenigen tegenstant te doen.
margenoot42
T.w. nu sy met kruys ende tegenspoet beanghstight is.
margenoot43
And. harer kermingen. Vergl. cap. 3. vers 19.
margenoot44
T.w. eere en goet, mitsgaders allerley soo geestelicke, als lichamelicke gaven, die sy overvloedighlick pleeght te genieten.
margenoot45
T.w. doe sy in haren fleur was. Hebr. die van ouden dagen geweest zijn.
margenoot46
Sy staen ende gapense aen als een monster.
margenoot47
Dit kan men verstaen van den gantschen Godtsdienst, religie, ende ceremonien, die de Ioden hadden, na de instellinge van Godes wet: Ofte, van de verwoestinge des Ioodschen lants, het welck ter tijt der Babylonische gevangenisse, sijne Sabbathen ofte Vyerdagen alsoo hielt, gelijck Godt gedreyght hadde, Levit. 26.34, 43. namelick, dat het lant woest, ende onbebouwt lagh.
margenoot48
Hebr. heeft een sonde gesondight, D. swaerlick ende lange gesondight. Anders en is daer geen mensche die niet en sondight, 1.Reg. 8.46. Siet gelijcke maniere van spreken, Exod. 32.30.
margenoot49
Hebr. tot eene afgesonderde, D. als een vrouwe die van wegen hare onreynigheyt van de menschen haer moet onthouden, achtervolgens de wet, Lev. 15. vers 19. And. als een omswervende [vrouwe,] of, men heeft [het hooft] over haer geschudt. Siet 2.Reg. 19. op vers 21.
margenoot50
D. alle diese in weerde hielden, T.w. doe sy den Heere vreesde, ende heerschappije hadde over andere volcken ende natien.
margenoot51
Berooft zijnde van hare vercierselen, insonderheyt van alle Godtsaligheyt ontbloott zijnde. Vergl. Ierem. 13.22, 26. Ezec. 16.37. Hos. 2. vers 9. Nah. 3.5.
margenootb
Iesa. 47.3.
margenoot52
T.w. nu sy indachtigh wort hoe leelick dat sy Godt verlaten heeft, hulpe soeckende daer geene te vinden en was.
margenoot53
D. sy is beschaemt geworden, dewijle sy van den Heere, haren rechten man, verstooten wiert.
margenoot54
D. hare leelicke sonden. Een maniere van spreken genomen van de onreynigheyt der vrouwen. Dit zijn de woorden der Godtsalige Gemeynte, belijdende de rechtveerdigheyt Godes in het straffen der obstinate onboetveerdige sondaers.
margenoot55
D. is merckelick te sien: De teeckenen der schandelicker sonden die sy begaen hebben, hangen haer noch aen. Siet de aent. Levit. 18. op vers 6. ende vergelijckt Ierem. 13.22, 26.
margenoot56
Ofte, aen haer eynde, D. sy gingh voort in haer godtloos leven, niet denckende, dat haer eens reeckeninge soude afge-eyscht worden van haer doen ende laten, ende dat sy als dan hare straffe soude te dragen hebben. siet Eccles. 7.38.
margenootc
Deuter. 32.29.
margenoot57
D. op eene schielicke ende vreemde maniere. Het Koninckrijck van Iuda is na de doot des Koninghs Iosiae in twee en twintigh jaren te niete gegaen.
margenoot58
Daer is niemant diese met raet ofte daet bystant doet, vers 7.
margenoot59
Dit zijn de woorden der overgeblevene burgers van Ierusalem, ofte, des volcks Godes aldaer.
margenoot60
Verstaet hier by, ende verlost my uyt deselve. Siet Psalm 31.8. Act. 7.34.
margenoot61
D. de vyant verheft sich. siet Psalm 35. de aent. op vers 26. ende 38.17.
margenoot62
Dit zijn wederom woorden des Propheten.
margenoot63
Hier door moet men insonderheyt verstaen de heylige gereetschap, of kostelicke vaten des Tempels, welcke de Chaldeen wech gevoert hebben, Ier. 52.17, 18.
margenoot64
T.w. de stadt van Ierusalem, D. de burgers ende inwoonders van Ierusalem.
margenoot65
De Chaldeen eygentlick.
margenoot66
Verstaet hier door het heylighdom, niet alleen het Ioodsche lant, het welck een heylighdom genoemt wort, Exod. 15.17. maer oock den heyligen Tempel, ja het Heylige der Heyligen, daer de Heydenen ingebroken zijn.
margenoot67
Ofte, van dewelcke ghy geboden hadt.
margenoot68
D. datse onder u volck niet en souden gereeckent worden: Of, datse geen ampt onder u volck bedienen en souden. Siet Deut. 23. de aent. op vers 3. ende vergel. Actor. 21.28.
margenoot69
Al het volck van Iuda ende Ierusalem, van wat staet of conditie dat het zy.
margenoot70
Het woort broot beteeckent dickwils al het gene dat de mensche tot onderhoudinge des lichaems behoeft, insonderheyt alles wat men eet, soo dat broot oock somtijts vleeschbeteeckent.
margenootd
Ierem. 52.6
margenoot71
Hebr. om de ziele weder te brengen, ofte, te herstellen, D. om haer te verquicken, alsoo oock versen 16, 19. vergelijckt 1.Sam. 30.12. Psalm 23.3.
margenoot72
Van hier af tot het eynde des Capittels zijn het de woorden der burgeren van Ierusalem.
margenoot73
D. een yeder onder ons.
margenoot74
D. geringe, ende verachtsaem. Siet Psalm 12. de aenteeck. op vers 9. alsoo oock boven vers 8.
margenoot75
Als of hy seyde, Roert u mijnen elendigen staet niet? hebt ghy geen medelijden met my? letter vry op, ende neemt het ter herte. Anders, ’t en gaet u-lieden niet aen, D. ghy laet u- lieden wel duncken dat u dit niet aen en gaet, maer, soo ghy wijs zijt, neemt het ter herte, let’er wel te dege op, ende spiegelt u aen my.
margenoot76
Vergel. Ezech. 5.9. ende Dan. 9.12.
margenoot77
Dat is, van den hemel.
margenoot78
T.w. de Heere.
margenoot79
D. groote pijnen ende smerten, die de menschen als een vyer verteeren.
margenoot80
D. in de sterckste deelen mijnes lichaems, als Psal. 6. vers 3. Siet de aent. Iob 7.15.
margenoot81
D. dewelcke de Heere, niet eenige menschelicke kracht, bestiert, ende sulcke kracht geeft, dat het my verteert.
margenoot82
D. hy heeft my soo vast in sijne stricken, dat ick’er niet uyt geraken en kan.
margenoot83
D. doe ick hem meynde te ontvluchten, heeft hy my in sijn net gevangen, ende te rugge doen keeren.
margenoot84
Hebr. gegeven, D. hy heeft my alle middelen van verlossinge benomen.
margenoot85
Het sware pack mijner menighvuldiger sonden, is als met touwen vast gebonden, ende de Heere leght my dat op den hals, het welck soo swaer om dragen is, dat het my mijne krachten breeckt. Vergel. Deuter. 28.48. De menschen zijnde als muylen ende peerden, Psalm 32. soo temtse het jock ende de banden des tegenspoets.
margenoot86
T.w. mijne overtredingen, die zijn al t’samen als in een bondelken gevlochten.
margenoot86
T.w. mijne overtredingen, die zijn al t’samen als in een bondelken gevlochten.
margenoot87
D. geleyt.
margenoot88
Hebr. struyckelen.
margenoot89
D. in de macht der vyanden.
margenoot90
D. alle kracht ende vermogen is my teenemael benomen, na het oordeel van vleesch ende bloet: maer wat by de menschen onmogelick is, dat is mogelick by u, O mijn Godt.
margenoot91
D. mijne kloecke helden, T.w. op dewelcke ick my meest verliet.
margenoot92
D. die in my woonden.
margenoot93
D. hy heeft vele vyanden tegen my doen t’samen komen, om de bloeme mijnes volcks te niete te maken. Vergel. Zeph. 1.7, 8.
margenoot94
Of, tegen my.
margenoot95
Eygentl. keurlingen, ofte, uytgelesene, op dewelcke ick my noch eenighsins hadde mogen verlaten. Siet Hose. 9.12, 13.
margenoot96
De Heere heeft hare inwoonders door den vyant verplettert, ende in stucken gebroken, gelijck de druyven in de persse verbroken worden. Vergel. Iesa. 63.3. Apoc. 14.19, 20. ende 19.15. Anders, De Heere heeft de dochter Iuda vertreden, [als in] eene wijnpersse.
margenoot97
T.w. van wegen mijne groote ende menighvuldige sonden, weshalven ick nu soo vele ende soo groote straffen moet dragen.
margenoote
Ierem. 13.17.
margenoot98
Ofte, daer vliett water uyt.
margenoot99
D. de Heere selfs de Godt aller vertroostinge, 2.Cor. c. 1. vers 3. Of, verstaet door den Trooster, hare vrienden diese troosten souden. siet versen 2, 7.
margenoot100
Hebr. weder brengen.
margenoot1
Dit is d’oorsake waerom sy soo grootelicks troost van doen heeft.
margenoot2
D. sy zijn in eenen desolaten staet.
margenoot3
Of, want de vyant heeft d’overhant. Vergel. boven vers 5.
margenoot4
Siet Ier. 4.31.
margenoot5
D. Godt heeft den genen die Ierusalem haten, macht gegeven, haer aen alle zijden te benauwen.
margenoot6
Door heymelicke ingevinge beweeght. Ende sulcks doet hy door sijn rechtveerdigh oordeel, hy alleen wetende het quade wel te gebruycken.
margenoot7
Siet bov. vers 8.
margenoot8
In alle dese dingen moet ick bekennen, dat de Heere rechtveerdelick handelt. Vergl. Psal. 119. vers 137. Dan. 9.7.
margenoot9
Sijne geboden, die door den mont sijner Propheten my zijn aengedient. siet boven versen 5, 8.
margenoot10
D. ick wensche dat alle volcken der aerde, de vreeslicke oordeelen Godes over my, mochten waernemen.
margenoot11
D. de gene daer de toekomende eeuwe van soude geplantt worden. Siet Deut. capp. 28. 29.
margenoot11
D. de gene daer de toekomende eeuwe van soude geplantt worden. Siet Deut. capp. 28. 29.
margenoot12
D. mijne bondtgenooten, op dewelcke ick my hadde verlaten, ende by dewelcke ick hulpe ende troost plege te soecken, T.w. de Egyptenaers ende Assyriers. Siet Ier. 2.36. ende 22.20. Andere nemen’t in desen sin, Mjne liefhebbers, D. de gene welcken de sorge ende opsicht over my van Godt bevolen was, T.w. mijne Priesters ende Oudtste, die haer selven niet en hebben kunnen redden, want sy zijn versmacht, als sy, etc.
margenootf
Ierem. 30.14.
margenoot13
D. ick hebbe te vergeefs troost by haer gesocht, sy en hebben my noch met woorden, noch met wercken bystant gedaen.
margenoot14
De regeerders der kercke ende des lants.
margenoot15
Als boven vers 11.
margenoot16
Siet my aen met uwe barmhertige oogen.
margenootg
Iesa. 16.11. Ier. 48.36.
margenoot17
Of, omgeroert, of, bemoddert, of, werpt dreck op, gelijck een water dat omgeroert wort. siet Iob 16. op vers 16. Psalm 46. op vers 4.
margenoot18
Van benauwtheyt light mijn herte in my en rolt, om dat ick soo grootelicks gerebelleert hebbe tegen den Heere mijnen Godt.
margenoot19
Hebr. vvederspannigh zijnde ben ick vvederspannigh gevveest.
margenoot20
Siet Deut. 32.25. Ier. 14.18. en 15.7. en 18.21.
margenoot21
Of, binnen’s huys is als de doot, of, is de doot selve. Hebr. in’t huys.
margenoot22
D. mijnen ondergangh: ofte, mijn geklagh, het welck ick dagelicks doe van wegen mijn elende, jammer, en verdriet.
margenoot23
D. dat ghy my sulcke elende ende swarigheyt hebt opgeleght, O Heere.
margenoot24
T.w. dien dagh ofte tijt der verstooringe Babels.
margenoot25
D. dien ghy door uwe Propheten, namelick Iesaiam, Ieremiam, ende andere, verkondight hebt, namelick, dat Babel op den selven soude verstoort worden.
margenoot26
D. hare elende sal dan in dese werelt soo groot zijn, als de mijne nu is: behalven de straffen ende pijnen die sy in der eeuwigheyt te verwachten hebben.
margenoot27
D. voert u ter gedachtenisse alle hare boosheden, T.w. om deselve te straffen, als ghy op uwen throon sult geseten zijn, om recht te doen. Vergel. Psalm 9.8.
margenoot28
En laetse niet ongestraft henen gaen, gemerckt ghy my dus swaerlick plaeght van wegen mijne sonden.
margenoot29
Of, svvack, of, flaeuvv. Vergl. bov. vers 13. Iob 10.20, 21. Ies. 1.5. ond. 5.17.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken