Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xlj. Capittel.

De maten, stucken ofte deelen, kamers, ende cieraet des tempels, ofte, van ’t heylige ende alderheylighste, met den reuck-altaer.

1

VOorts bracht Ga naar margenoot1 hy my tot den tempel: ende hy mat de posten, ses ellen de breette van dese, ende ses ellen de breette van gene zijde, de breette der Ga naar margenoot2 Tente.

2

Ende de breette der Ga naar margenoot3 deure tien ellen, ende de zijden der deure, vijf ellen van dese, ende vijf ellen van gene zijde: oock mat hy Ga naar margenoot4 de lenghte van Ga naar margenoot5 dien, veertigh ellen, ende de breette twintigh ellen.

3

Daer na gingh hy in na Ga naar margenoot6 binnen, ende mat den post der deure, twee ellen: ende de deure ses ellen, ende de breette der deure, seven ellen.

4

Oock mat hy de lenghte van dien, twintigh ellen, ende de breette, twintigh ellen Ga naar margenoot7 voor aen den tempel: ende hy seyde tot my; Dit is de Ga naar margenoot8 heyligheyt der heyligheden.

5

Ende hy mat den wandt des huyses, Ga naar margenoot9 ses ellen: ende de breette van [elcke] Ga naar margenoot10 zijdkamer, vier ellen, rontom den huyse henen rontom.

6

De zijdkameren nu, waren Ga naar margenoot11 zijdkamer boven zijdkamer, drie, Ga naar margenoot12 ende dat dertigh malen, ende sy quamen in de Ga naar margenoot13 wandt die aen den huyse was tot die zijdkamers, rontom henen, op datse vast gehouden mochten worden: Ga naar margenoot14 want sy en wierden niet vast gehouden Ga naar margenoot15 inde wandt des huyses.

7

Ende het was voor de zijdkameren opwaert na boven al Ga naar margenoot16 wijder, ende gaf sich rontom; want het huys was Ga naar margenoot17 omcingelt opwaert na boven, rontom den huyse henen; daerom was de breette des huyses na boven: ende alsoo Ga naar margenoot18 gingh het onderste op na het bovenste door het middelste.

8

Ende ick sagh des huyses hooghte

[Folio 87v]
[fol. 87v]

rontom henen; de fondamenten der zijdkameren waren van een Ga naar margenoot19 vol riet, ses ellen, [de elle] tot den Ga naar margenoot20 oxel toe [genomen].

9

De breette van de wandt, die tot de Ga naar margenoot21 zijdkameren was na buyten, was vijf ellen: ende dat ledigh gelaten was, was de Ga naar margenoot22 plaetse der zijdkameren, Ga naar margenoot23 die aen den huyse waren.

10

Ende Ga naar margenoot24 tusschen de kameren was eene Ga naar margenoot25 breette van twintigh ellen, rontom den huyse, rontom henen.

11

Ga naar margenoot26 De deuren nu van de zijdkameren waren na ’t ledigh-gelatene toe; d’eene deure des weeghs na ’t Noorden, ende d’andere deure, na ’t Zuyden: ende de breette van de ledigh-gelatene plaetse was vijf ellen rontom henen.

12

Voorts [van] het Ga naar margenoot27 gebouw, dat Ga naar margenoot38Ga naar margenoot38[28] voor aen de afgesnedene plaetse was [in] den hoeck des weeghs na ’t Ga naar margenoot29 Westen, was de breette seventigh ellen, ende [van] de wandt des gebouws was de breette vijf ellen rontom henen: ende de lenghte van dien, negentigh ellen.

13

Ga naar margenoot30 Voorts mat hy het Ga naar margenoot31 Huys, de lenghte hondert ellen: Ga naar margenoot32 oock de afgesnedene plaetse ende het gebouw, ende de wanden van dien, de lenghte hondert ellen.

14

Ende de breette van ’t Ga naar margenoot33 voorste deel des huyses, ende der afgesnedene plaetse tegen ’t Oosten, hondert ellen.

15

Oock mat hy de lenghte des gebouws Ga naar margenoot34 voor aen de afgesnedene plaetse, dat achter deselve was, ende der selver Ga naar margenoot35 galerijen van dese ende van gene zijde, hondert ellen: met den binnensten Tempel, ende de voorhuysen des voorhofs.

16

De dorpelen, ende Ga naar margenoot36 de geslotene vensters, ende de galerijen rontom die Ga naar margenoot37 drie; tegen over den dorpel, waren Ga naar margenoot38 beschoten met hout rontom henen: ende [van] der Ga naar margenoot39 aerde tot aen de vensteren; ende de vensteren waren Ga naar margenoot40 bedeckt.

17

Tot het gene boven de deure was, Ga naar margenoot41 ende tot het binnenste ende buytenste huys toe, ende aen de gantsche wandt rontom henen in ’t binnenste ende buytenste, Ga naar margenoot42 [al by] maten.

18

Ende ’t was gemaeckt [met] Ga naar margenoot43 Cherubim ende Ga naar margenoot44 palmboomen: soo datter een palmboom was tusschen Cherub ende Cherub; ende [elcke] Cherub hadde twee aengesichten.

19

Namelick, een Ga naar margenoot45 menschen aengesicht tegen den palmboom van dese, ende eens jongen leeuws aengesichte tegen den palmboom van gene zijde: gemaeckt in’t gantsche huys rontom henen.

20

Van de aerde af, tot boven de deure, waren de Cherubim ende de palmboomen gemaeckt: oock [aen] de wandt des Tempels.

21

De Ga naar margenoot46 posten des Tempels waren vierkant: ende aengaende het Ga naar margenoot47 voorste deel des heylighdoms, de [eene] Ga naar margenoot48 gedaente was als de [andere] gedaente.

22

De hooghte des houten Ga naar margenoot49 Altaers [kolom] was drie ellen, ende sijne Ga naar margenoot50 lenghte twee ellen, ende hy hadde sijne hoecken; ende sijne lenghte, ende sijne Ga naar margenoot51 wanden waren van hout: ende Ga naar margenoot52 hy sprack tot my; Dit is de Ga naar margenoot53 Tafel, die voor des HEEREN aengesichte sal zijn.

23

De Tempel nu ende het heylighdom hadden [beyde] twee Ga naar margenoot54 deuren.

24

Ende daer waren twee bladen aen de deuren: [te weten] twee bladen die men Ga naar margenoot55 omdraeijen konde; twee aen de eene deure, ende twee bladen aen de andere.

25

Ende aen deselve, [namelick] aen de deuren des Tempels, waren Cherubim ende palmboomen gemaeckt, gelijck als’er aen de wanden gemaeckt waren: ende het Ga naar margenoot56 hout aen het Ga naar margenoot57 voorste deel des voorhuyses van buyten, was dick.

26

Ga naar margenoot58 Ende [aen] de geslotene vensteren waren oock palmboomen van dese ende van gene zijde, aen de zijden des voorhuyses: ende [aen] de zijdkameren des huyes, ende [aen] de dicke plancken.

margenoot1
De man, van welcken bov. 40.3.
margenoot2
D. (na sommiger gevoelen) soo breet, als de Tente der t’samenkomste, ofte Tabernakel was, die van Mose door Godts bevel was opgericht: alwaer de breette was van acht berderen, elck van ander halve elle ofte cubijt, makende te samen twaelf ellen. Siet Exod. cap. 26. versen 22, 23, 24, 25. met de aenteeckeninge.
margenoot3
Of, des inganghs, T.w. van ’t heylige.
margenoot4
Of, (als sommige) eene lenghte: Item in ’t volgende, eene breette, het welcke in den sin met dese woorden de lenghte ende breette eenderley kan zijn, als’er eene andere lenghte ende breette volght, als hier vers 4.
margenoot5
Den tempel.
margenoot6
Na ’t heylige der heyligen, ofte, alderheylighste, als vers 4.
margenoot7
Hebr. tegen, ofte, voor aen, het aengesichte.
margenoot8
D. het heylige der heyligen, ofte, het alderheylighste. Siet Exod. 26.33. ende aengaende de maniere van spreken Lev. 2. op vers 3. ende vergel. Cant. 1. op vers 1. ’t Gebouw van het heylige ende alderheylighste wort hier wel vermeldt, maer niet watter in geweest zy (als wel bekent was van Mosis Tabernakel ende Salomons Tempel) behalven den houten altaer ond. vers 22. staende voor het alderheylighste.
margenoot9
In de dickte, als eenige dit nemen, ende de sake selfs schijnt uyt te wijsen.
margenoot10
Dese zijdkameren waren buyten aen getimmert, rontom den tempel. Vergel. 1.Reg. 6.5, 6, 8, 10. ende siet de aenteeckeninge aldaer.
margenoot11
D. (na het gemeyn gevoelen) elck kamergebouw hadde drie verdiepingen, ende over sulcks drie kameren, d’eene boven d’andere.
margenoot12
Of, (als andere) drie ende dertigh malen, D. sulcke kameren warender dertigh, of (als andere) drie en dertigh verdeylt in tien, of (als andere) elf kamergebouwen, elck gebouw hebbende drie kameren boven malkanderen.
margenoot13
Verstaet, eenen bysonderen muer, die aen des tempels muer was, gemaeckt voor dese kameren, als sommige verklaren: hoe wel andere meynen, datse op de balcken gerust hebben, die op de inkortingen van den muer des tempels onder elcke verdiepinge quamen te liggen, sonder in des tempels muer vast te zijn. Vergelijckt 1.Reg. 6.6. met de aenteeck.
margenoot14
Ofte, maer.
margenoot15
Ofte, aen.
margenoot16
Ofte aldus: Ende daer vvas eene vervvijdinge ende omvvendinge (ofte, ommegangh, D. wenteltrappe, als eenige meynen, uyt vergel. van 1.Reg. 6.8.) opwaert na boven tot de zijdkamers; want de omwendinge des huyses [gingh] opvvaert na boven rontom henen om den huyse, etc. Anders, vvant [de wandt] vvas hoe langer hoe breeder, nadiense boven henen met zijdkameren omgeven vvas, etc.
margenoot17
Met dit kamergebouw.
margenoot18
Dat is, nam allenghskens toe, wies in breette, dat de zijdkameren al breeder ofte wijder wierden, vermits d’inkortingen van den muer deser kameren, ofte des tempels, als op vers 6. is aengeteeckent. Anders, men gingh op [van] het onderste, ofte, de onderste, Te weten, kamer, etc.
margenoot19
Hebr. de volheyt eens riets.
margenoot20
Anders was elcke elle des meetriets een gemeyne cubijt, ofte, ellenboge, ende maer een hant breet meer, boven 40.5. Anders, ses ellen, tot aen ’t eynde.
margenoot21
Hebr. zijdkamer.
margenoot22
Ofte, het ruym. Hebr. eygentl. huys: dat oock elders voor plaetsen genomen wort. siet 2.Sam. c. 15. op vers 17, etc.
margenoot23
Of, die na binnen waren.
margenoot24
D. tusschen de andere kameren ende dese zijdkameren.
margenoot25
D. eene ruymte, plaetse.
margenoot26
Hebr. de deure, of, ingangh, openinge der zijdkameren, D. van elck eene.
margenoot27
Hier door verstaen eenige, ’t muerwerck in ’t Oosten, Zuyden ende Noorden, met eenen achtermuer in het Westen, door welcken een gedeelte van het voorhof was afgesneden ende afgesondert. Vergel. onder 42. vers 1.
margenoot38
Hebr. voor ’t aengesichte.
margenoot38[28]
Hebr. voor ’t aengesichte.
margenoot29
Hebr. de zee, als doorgaens.
margenoot30
Of, alsoo, etc.
margenoot31
Den Tempel.
margenoot32
Of, soo dat, etc.
margenoot33
Hebr. aengesichte.
margenoot34
Of, tegen over. Hebr. aen, ofte, tegen het aengesichte.
margenoot35
Of, afgesonderde wandelplaetsen, wandelingen, met pilaren afgepaelt.
margenoot36
Siet boven 40. vers 16.
margenoot37
Of, welcke die drie stucken rontom hadden, T.w. (als eenige) het afgesnedene, de Tempel, ende ’t buytenste voorhof. And. in hare drie rijgen. Vergelijckt onder 42.3.
margenoot38
Hebr. overdecksel, overtrecksel, beschot.
margenoot39
Of, gront: alsoo vers 20.
margenoot40
Of, overdeckt, overtrocken.
margenoot41
Ofte, namelick.
margenoot42
D. ’t was alles pertinent ende wel gemeten.
margenoot43
Dat is, gedaenten van Cherubim, D. Engelen. Siet boven 10.15, 20.
margenoot44
Siet boven 40. op vers 16.
margenoot45
Tot een teecken, dat de Engelen met al haer Engelsch verstant, wille, toegenegentheyt, ende vriendelicken dienst, op Christi bevel, in sijn huys, ontrent de palmboomen (D. de rechtveerdige) steeds tegenwoordigh zijn, ende dat selve als jonge leeuwen, vrymoedighlijck ende met de kracht, die sy van Godt ontfangen hebben, beschermen. Vergelijckt boven cap. 1. op versen 5, 10. ende siet Hebr. 1.14, etc. ende voorts dat alle geloovige, in ’t gemeyn, navolgers moeten zijn van de deughden der heylige Engelen, ende een yeder in ’t bysonder, in sijn beroep, van hare gewillige ende vyerige gehoorsaemheyt in ’t uytvoeren van Godts bevelen, ende alsoo het huys Godts geestelick te vercieren, tot datse in den hemel worden gelijck als Engelen Godes. Siet boven 1. op versen 9, 11. Luce 15.7, 10. Hebr. 12.22. Apoc. 19.10. ende 22.9, etc.
margenoot46
Hebr. de post, D. elcke post van ’t heylige, door den naem des Tempels hier onderscheyden van ’t alderheylighste dat hier genoemt wort heylighdom ofte het heylige, als oock Levit. 4.6. ende 16.2, 3, 17, 27. siet d’aent. aldaer. alsoo oock Psalm 20.3, etc.
margenoot47
Hebr. aengesichte, daer den altaer voor den voorhangh van ’t Alderheylighste stont, waer van in het volgende.
margenoot48
Dese gelijckheyt van gedaente wort op verscheydene saken geduydt, doch het naeste schijnt te zijn, dat men ’t verstae, van de gelijckheyt in de posten ofte stijlen, ende de Cherubim ende palmboomen, waer van in de voorgaende woorden ende vers 20 gesproken wort.
margenoot49
Hier door wort verstaen den Reuck-altaer, staende voor het heylige der heyligen, terstont genoemt het heylighdom: In Salomons Tempel ende Mosis Tabernakel was desen Altaer met fijn gout overtrocken. Siet Exod. 30.1, 2. 2.Chron. 4.19. De maten van dien waren in desen Nieuwen Tempel grooter als te voren, afbeeldende de voorbiddinge onses Advocaets, des Heeren Christi, die voor sijns Vaders aengesichte steeds voor ons verschijnt, niet alleen voor de geloovige Ioden, maer oock alle geloovige Heydenen in alle hoecken der werelt: mitsgaders de gebeden, die wy in Christi naem doen, ende voor Godts aengesichte opklimmen. Siet hier van Psalm 141. vers 2. 1.Ioan. cap. 2. versen 1, 2. Apocal. cap. 5. vers 8, etc.
margenoot50
Verstaet het bovenste bert, of bladt, daer men het reuckwerk op stelde.
margenoot51
D. zijden.
margenoot52
T.w. de man, die den Propheet geleydde ende alles hem vertoonde. siet boven 40.3.
margenoot53
Een seer lieflicke naem deses Reuck-altaers, te kennen gevende, dat de Heere Christus niet alleen onsen altaer, maer oock onse weert ende tafel is, noodigende, onthalende, ende verzadigende alle rechte geloovige aenbidders met de genietinge ende gemeenschap sijner heylsame verdiensten, hier aenvanckelick ende hierna volkomelick. Vergel. Psal. 16.11. ende 23. vers 5. ende 36.9. met de aenteeckeninge. Prov. 9.2, etc. item Mal. 1.7, 12. met de aent. Matth. 8. vers 11. ende 22.2, etc. Luce 22. versen 29, 30. Apoc. 3.20.
margenoot54
Hier door kan men met sommige verstaen den Heere Christum, voorgedragen in de schriften des Ouden ende Nieuwen Testaments, door welcke deuren wy alle met een oprecht geloove moeten ingaen tot de salige gemeynschap Christi ende sijner Kercke. De Christelicke leser kan vergelijcken Ioan. 10.7, 9. Actor. 14. vers 27. 1.Corinth. 16.8, 9. 2.Corinth. 2.12. Coloss. 4.3. Apoc. 3.8. etc.
margenoot55
Ofte, omslaen, omvouwen, omkeeren.
margenoot56
D. balcken, dicke plancken, als in ’t volgende vers.
margenoot57
Hebr. aengesichte.
margenoot58
Ofte aldus: Ende [daer waren] geslotene vensters, ende palmboomen van dese ende van gene zijde, aen de zijden des voorhuyses: ende aen de zijdkameren, etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken