Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

1

HET Ga naar margenoot1 gesichte van Ga naar margenoot2 Obadja: Alsoo seyt de Heere HEERE Ga naar margenoot3 van Edom; Ga naar margenoota Ga naar margenoot4 Wy hebben een geruchte gehoort van den HEERE, ende daer is een gesante geschickt onder de Heydenen: Staet op, ende laet ons opstaen tegen Ga naar margenoot5 haer ten strijde.

2

Siet, ick heb u kleyn gemaeckt onder de Heydenen: ghy zijt seer veracht.

3

Ga naar margenoot6 De trotsheyt uwes herten heeft u bedrogen; Ga naar margenoot7 hy die daer woont in de klooven der steenrotzen, Ga naar margenoot8 [in] sijne hooge wooninge: die in sijn herte Ga naar margenoot9 seyt; Wie soude my ter aerden neder stooten?

4

Ga naar margenootb Ga naar margenoot10 Al verhieft ghy u gelijck den arent, ende al steldet ghy u nest tusschen de sterren: soo sal ick u van daer neder stooten, spreeckt de HEERE.

5

Ga naar margenootc Ga naar margenoot11 Soo daer dieven, soo daer nachtroovers tot u gekomen waren; (hoe zijt ghy uytgeroeyt!) en soudense niet gestolen hebben soo Ga naar margenoot12 veel hen genoegh ware? Soo daer wijnlesers tot u gekomen waren, en soudense niet eene nalesinge hebben over gelaten?

6

Hoe zijn Ga naar margenoot13 Esaus [goederen] nage-[kolom]speurt, sijne verborgene Ga naar margenoot14 [schatten] opgesocht!

7

Alle uwe Ga naar margenoot15 bontgenooten hebben u tot aen de lantpale Ga naar margenoot16 uytgeleydet; uwe vredegenooten hebben u bedrogen, sy hebben u Ga naar margenoot17 overmocht: Ga naar margenoot18 [die] u broot [eten,] Ga naar margenoot19 sullen Ga naar margenoot20 een geswel onder u setten, Ga naar margenoot21 daer en is geen verstant in hem.

8

Ga naar margenootd En sal het niet te dien dage zijn, spreeckt de HEERE; dat ick de Ga naar margenoot22 wijse uyt Edom, ende het verstant uyt Esaus geberghte sal doen vergaen?

9

Oock sullen uwe Ga naar margenoote Ga naar margenoot23 Helden, ô Ga naar margenoot24 Theman, vertsaeght zijn: Ga naar margenoot25 op dat een yeder uyt Esaus geberghte door den moort worde uytgeroeyt.

10

Om het Ga naar margenootf gewelt, Ga naar margenoot26 begaen aen

[Folio 115v]
[fol. 115v]

uwen broeder Iacob, sal schaemte u Ga naar margenoot27 bedecken: ende ghy sult uytgeroeyt worden in eeuwigheyt.

11

Ten dage als ghy tegen over Ga naar margenoot28 stont; ten dage als Ga naar margenoot29 d’uytlanders sijn Ga naar margenoot30 heyr gevangen voerden, ende de vreemde tot sijne poorten introcken, ende over Ga naar margenoot31 Ierusalem het lot wierpen; waert ghy oock Ga naar margenootg als een Ga naar margenoot32 van hen.

12

Doe en soudt ghy niet Ga naar margenoot33 gesien hebben op den Ga naar margenoot34 dagh uwes broeders, den dagh sijner Ga naar margenoot35 vervreemdinge; noch u verblijdt hebben over de kinderen van Iuda, ten dage haers onderganghs: noch Ga naar margenoot36 uwen mont groot gemaeckt hebben, ten dage der benauwtheyt:

13

Noch ter poorte mijns volcks ingegaen hebben, ten dage hares verderfs; noch gesien hebben, oock Ga naar margenoot37 ghy, op sijn Ga naar margenoot38 quaet, ten dage sijns verderfs: noch [uwe handen] niet uytgestreckt hebben Ga naar margenoot39 aen sijn heyr, ten dage sijns verderfs:

14

Noch gestaen hebben op de Ga naar margenoot40 weghscheydinge, om sijne Ga naar margenoot41 ontkomene uyt te roeijen: noch sijne Ga naar margenoot42 overgeblevene Ga naar margenoot43 overgelevert hebben, ten dage der benauwtheyt.

15

Want de Ga naar margenoot44 dagh des HEEREN is na by, over alle de Heydenen: Ga naar margenooth gelijck als ghy gedaen hebt; sal u gedaen worden; uwe Ga naar margenoot45 vergeldinge sal op uwen kop wederkeeren.

16

Want, gelijck Ga naar margenoot46 ghylieden Ga naar margenoot47 gedroncken hebt op den Ga naar margenoot48 bergh mijner heyligheyt; [dan] sullen alle de Heydenen Ga naar margenoot49 geduerighlick drincken: ja sy sullen drincken ende Ga naar margenoot50 inswelgen; ende sullen zijn Ga naar margenoot51 als ofser niet geweest en waren.[kolom]

17

Maer op den bergh Zions sal Ga naar margenoot52 ontkominge zijn, ende Ga naar margenoot53 hy sal eene heyligheyt zijn: ende Ga naar margenoot54 die van den huyse Iacobs sullen Ga naar margenoot55 hare erfgoederen erflick besitten.

18

Ende Ga naar margenoot56 Iacobs huys sal een vyer zijn, ende Iosephs huys eene vlamme, ende Esaus huys tot eenen stoppel; ende Ga naar margenoot57 sy sullen tegen Ga naar margenoot58 hen ontbranden, ende sullense verteeren: soo dat Esaus huys geenen overgeblevenen en sal hebben; want de HEERE heeft’et gesproken.

19

Ende Ga naar margenoot59 die van het Zuyden sullen Esaus geberghte, ende die van de leeghte sullen de Philistijnen erflick besitten; Ia sy sullen het Ga naar margenoot60 velt Ephraims ende het velt van Samaria erflick besitten: Ende Benjamin Ga naar margenoot61 Gilead.

20

Ende de Ga naar margenoot62 gevangelick wech gevoerde deses Ga naar margenoot63 heyrs der kinderen Israëls, het Ga naar margenoot64 gene der Ga naar margenoot65 Canaaniten was, tot Ga naar margenoot66 Zarphath toe; ende de gevangelick wech gevoerde van Ierusalem Ga naar margenoot67 ’t gene dat in Ga naar margenoot68 Sepharad is: sy sullen de steden van ’t Zuyden erflick besitten.

21

Ende daer sullen Ga naar margenoot69 Heylanden op den bergh Zions opkomen, om Esaus geberghte te Ga naar margenoot70 richten: ende het Koninckrijcke sal Ga naar margenoot71 des HEEREN zijn.

Eynde des Propheets OBADJA.

margenoot1
Siet Iesa. 1. op vers 1.
margenoot2
T’onderscheyden van dien Obadja, die by Achabs tijt geleeft heeft. siet 1.Reg. c. 18. op vers 3. ende onder op vers 11.
margenoot3
Ofte, tegen, tot.
margenoota
Ierem. 49.14.
margenoot4
Ick, ende andere Propheten, mijne mededienaers. Hier voor staet Ier. 49. vers 14. Ick hebbe, etc. alwaer eene gelijcke prophetie over Edom verhaelt wort, bykans met deselve woorden. Siet de aenteeckeninge aldaer. ende wijders Ezech. 25.12, etc. ende 35.2, etc. ende Amos 1.11, 12.
margenoot5
Idumea.
margenoot6
Vergel. Ier. 49. vers 16.
margenoot7
D. ghy die, etc. als Ier. 49.16. ofte, hem die daer, etc.
margenoot8
Ofte, [zijnde] (T.w. de voorseyde steenrotzen) sijne hooge wooninge, of, sitplaetse. Hebr. de hooghte sijner wooninge.
margenoot9
D. denckt, sich inbeelt, als Psal. 10. vers 6, etc.
margenootb
Ierem. 49.16.
margenoot10
Vergel. Ier. 49. vers 16. Amos cap. 9. versen 2, 3, 4.
margenootc
Ierem. 49.9.
margenoot11
Vergel. Ierem. 49.9.
margenoot12
Hebr. hare genoeghsaemheyt.
margenoot13
Ofte, die van Esau, D. Esaus nakomelingen, ofte, Esaus [plaetsen] doorgespeurt. Vergelijckt Ierem. 49.10.
margenoot14
Of, verborgene [plaetsen.] ’t Hebr. woort wort alleenlick hier alsoo gevonden, ende kan worden vergeleken met een ander, dat van den selven oorspronck komt, Psal. 17.14.
margenoot15
Hebr. lieden, of, mannen uws verbonts: alsoo in ’t volgende, lieden uwes vredes, D. met welcken ghy vrede hadt. Siet Psalm 41.10. Ies. 41. versen 11, 12. Ier. 20.10. ende 38. vers 22. met d’aent.
margenoot16
Bewijsende uwen Gesanten groote eere, als of sy het trouwelick met u meynden, ende uwe sake wilden behertigen, maer sy hebben u (als volght) bedrogen: of, sy zijn met u opgetogen ten strijde, maer hebben u aen de lantpale verlaten. Anders, hebben u uytgedreven, D. helpen uytstooten, zijnde van vrienden vyanden geworden.
margenoot17
Met hare bedrieghlicke aenradinge. Vergel. Ier. 38.22.
margenoot18
Vergel. Psalm 41. vers 10. Hebr. (uyt het voorgaende) [lieden, of, mannen] uwes broots, D. uwe gasten, uwe gemeensaemste vrienden.
margenoot19
Hier, ende in ’t volgende blijckt, dat dit eene Prophetie is van het toekomende, hoewel in ’t voorgaende gesproken is in den voorleden tijt, na der Propheten wijse, vermits de sekerheyt der sake.
margenoot20
Gelijck schalcken ofte vyanden heymelick yets verbergen ter plaetse, daer yemant gewoon is te sitten, liggen, staen, gaen, ofte verkeeren, om hem buyten sijn weten te quetsen, verwonden, ende in ’t verdriet te brengen. Hier door kan men verstaen, eenigh verraet, ofte bedrieghlicke practijcken tot verwarringe hares staets. Andere aldus: Sy hebben u broot [tot] een geswel onder u gesett, D. uwe maeltijden, met welcke ghy haer ontfangen hebt, hebbense tot u verderf gekeert.
margenoot21
T.w. in Edom. And. waer van [ghy] geen verstant [en sult hebben.] Ende dien volgens en sult ghy daer van niet konnen genesen worden, ofte daer tegen voorsien, hoe kloeck dat ghy oock meynt te wesen: u verstant sal u te dier tijt benomen zijn, als in’t volgende vers geseyt wort.
margenootd
Ies. 29.14. Ier. 49.7.
margenoot22
Regenten ofte raetslieden. Vergel. Ierem. 49.7.
margenoote
Amos 2.14, 16.
margenoot23
Gelijck by u als dan geen verstant noch raet, alsoo en salder oock geen moedt zijn.
margenoot24
Siet Ier. 49. op vers 7.
margenoot25
Want als de helden vertsagen, soo wort alles verslagen ende neder gehouwen, sonder tegenstant.
margenootf
Gen. 27.41. Ezech. 35.5. Amos 1.11.
margenoot26
Hebr. Om, of, van wegen ’t gewelt uwes broeders Iacobs, D. het welcke ghy aen hem (D. sijnen nakomelingen, uwe bloetverwanten) gepleeght hebt. Vergel. de maniere van spreken met Ier. 2.2. Hab. 2.8, 17. ende siet d’aent. aldaer. ende wijders Psalm 137.7. Ezech. 25.12. ende 35.5.
margenoot27
Vergel. Iob 8. vers 22. met d’aent.
margenoot28
Om uwen lust te scheppen in ’t aenschouwen van uwer broederen elende.
margenoot29
De Babyloniers met haer krijghsvolck: waer uyt men afnemen kan, dat Obadja dit gepropheteert heeft omtrent, ofte na de inneminge van Ierusalem, ende de wechvoeringe des volcks na Babel, ter tijt als Ieremia te Ierusalem, ofte onder d’overgeblevene Ioden, in Iuda, oft in Egypten, ende Ezechiel in Babel, onder de gevangene Ioden propheteerden.
margenoot30
Ofte, vermogen, T.w. Iacobs. Vergel. onder versen 13, 20.
margenoot31
D. den buyt, ende de gevangens. Siet Ioël 3.3.
margenootg
Psalm 137.7.
margenoot32
Als een Chaldeer, vreemde, ende vyant.
margenoot33
And. Maer en siet niet, etc. ende soo achtervolgens, T.w. met lust ende vermaeck. Alsoo vers 13. siet Psal. 22. op vers 18. Als of Godt seyde: En verlust u dus niet over uwer broederen elende, wacht wat, de uwe, die veel swaerder sal vallen, is voor de deure, als volght vers 15. ’t is eene verwijtende aensprake ende voorwerpinge van hare bedrevene boosheyt, die Godt swaerlick wilde straffen, maer sijnen volcke daer na genade bewijsen.
margenoot34
Tijt sijner besoeckinge, ofte, straffe, als in het volgende verklaert wort. Vergel. Psalm 37. op vers 13.
margenoot35
Daer in hy in de hant der vreemden is overgelevert, ende uyt sijn lant in een vreemt lant vervoert, soo dat Godt selfs sich als vreemt tegen hem hieldt.
margenoot36
Dat is, ghy en soudt den mont soo wijt niet opgesperret, noch soo niet getrotst hebben met spijt ende spot. Vergelijckt Ezech. 35. versen 12, 13. Psalm 22.14. ende 35.26. met d’aenteeckeninge.
margenoot37
Dien het, als bloetverwandte, niet en betaemt te doen, dat de vreemde ende vyanden doen.
margenoot38
D. elende, quaet der straffe. Siet Genes. 19. op vers 19.
margenoot39
Iacobs heyr, ofte, vermogen, als boven vers 11. Sy hebben ontwijflick beyds gedaen, slaende hare handen aen hare persoonen, als volght, ende aen hare goederen. Vergel. Genes. 37.22. met d’aenteeck.
margenoot40
And. verscheuringe, doorbrekinge, T.w. der stadt: om te beletten datter niemant en ontquame.
margenoot41
Om den Ioden, die door den eenen ofte anderen wegh voor den vyant sochten te vluchten, ofte al ontkomen waren, den wegh t’onderscheppen, ofte den pas te stoppen, ende haer te vermoorden.
margenoot42
Die de vyant mach hebben overgesien, ofte overgelaten, ende dien ghy het leven niet en gunnet.
margenoot43
In des vyants hant.
margenoot44
D. de bestemde tijt harer straffe. Siet Ioël 1.15. Psalm 37.13. met d’aenteeckeninge.
margenooth
Ezech. 35.15.
margenoot45
Siet van het Hebreeusch woort, 2.Chron. 20. op vers 11. Psalm 13. op vers 6. alsoo Iudic. cap. 9. vers 16, etc.
margenoot46
Ghy Ioden: zijnde mijn volck ende Kercke.
margenoot47
Uyt den beker mijns toorns. Siet Ierem. cap. 25. versen 15, 18, 29. ende 49.12. met de aenteeck.
margenoot48
Zion, afbeeldende Godts Kercke. Siet Psalm 2. op vers 6.
margenoot49
Sonder ophouden, mijn toorn sal op haer rusten, ende liggen blijven.
margenoot50
Den gantschen grontsop. Siet Psalm 75.9.
margenoot51
Sy sullen soo drincken, datse door mijnen toorn ende plagen gantsch vernielt worden. Maer by mijne Kercke sal ick doen als volght. Sommige verstaen dit vers alsoo: Gelijck ghy (Edomiten) van vreughde gedroncken hebt over mijnen heyligen bergh, als die verwoest wiert, alsoo sullen alle Heydenen weder over u drincken, ja u inswelgen ende verslinden, dat het sal zijn, als of’er noyt Edomiter geweest en ware.
margenoot52
De verstooringe mijns volcks en sal niet algemeyn zijn, maer ick sal mijn uytverkoren overblijfsel behouden, ende mijne Kercke daer uyt herstellen ende heyligen, etc. onder den Messia.
margenoot53
De bergh, D. die daer op woonen, Psalm 15.1. T.w. de Kercke sal seer heyligh zijn. Siet Ezech. c. 43. vers 12. Ioël cap. 3. vers 17. met de aenteeckeninge.
margenoot54
Hebr. het huys Iacobs sullen, etc.
margenoot55
T.w. hare eygene, die haer van Godt in den Messia belooft zijn, den zegen des verbonts, daer toe mede gehoort de besittinge harer vyanden, der voorseyde volckeren. Siet Amos 9.12. met de aenteeckeninge.
margenoot56
De Kercke sal, door de kracht haers hoofts Iesu Christi, alle hare vyanden door de Edomiten afgebeelt, verteeren. Vergelijckt de maniere van spreken met Iud. 9.15, 20. Iesa. 29.6.
margenoot57
Die van den huyse Iacobs ende Iosephs.
margenoot58
De Edomiten. Vergelijckt Psalm 7.14. ende 10.2.
margenoot59
Hebr. het Zuyden, sullen, etc. Iuda streckte sich in ’t Zuyden van Canaan tot aen het geberghte Esaus. De Ioden, die in de leeghte woonden, grensden aen der Philistijnen lant, gelegen westwaert langhs de middellantsche zee. Anders aldus, ende sy sullen erflick besitten het Zuyden [namelick] het geberghte Esaus, ende de leeghte [namelick] de Philistijnen, etc. Vergel. Deut. 1.7. Ios. c. 10. vers 40. Iudic. cap. 1. vers 9. 2.Chron. 28.18. ’t Is een prophetie (na den stijl ende staet des Ouden Testaments) van de uytbreydinge des Euangeliums Christi onder de vyantlicke Heydenen. Vergel. Amos 9.12. Zephan. cap. 2. versen 7, 9, etc. met d’aenteeckeninge.
margenoot60
Dat is, lant. Als Hos. cap. 12. vers 13. Dat is, de principaelste der tien stammen, welck Ephraim was, eene verleydersse van de reste, ende Samaria de hooftstadt daer van.
margenoot61
Verstaet, sal Gilead besitten, gelegen over de Iordane, toebehoorende Ruben, den halven stam van Manasse, ende Gad.
margenoot62
Hebr. gevangelicke wechvoeringe, vervoeringe, ballinghschap, als dickwils. Alsoo in het volgende, Dat is, dit wechgevoerde heyr.
margenoot63
Als boven versen 11, 13.
margenoot64
Verstaet, sullen erflick besitten het gene, etc.
margenoot65
Der afgodische ende vyantlicke volckeren.
margenoot66
Siet 1.Reg. 17. op vers 9.
margenoot67
Verst. sullen besitten het gene dat, etc. And. die in Sepharad [zijn] sullen de steden, etc.
margenoot68
Wat door Sepharad te verstaen zy, daer van is verscheyden gevoelen, etc.
margenoot69
Die eenige, groote ende volkomene Heylant, Verlosser ende Salighmaker der Kercke, Iesus Christus, die daer van den naem Iesus draeght, afgebeelt door Iosua ende d’andere Helden, de Richteren die Godt sijnen volcke gaf. Siet Matt. 1. vers 21. Iudic. cap. 2. vers 16. ende Hebr. cap. 4. vers 8. Alsoo wort het veelvoudigh getal somtijts genomen voor yet groots ende bysonders. Siet Iob cap. 40. vers 10. Prov. 1.20. Psalm 73.22. met d’aenteeckeninge, etc. Ondertusschen is het waer, dat dese Heylant sijne dienstknechten gebruyckt om sijn heyl den menschen te verkondigen tot harer behoudenisse, waer van haer dan, als bedienaers des heyls, ende instrumenten des Heyligen Geests, wort toegeschreven, dat sy de menschen behouden. Siet 1.Timoth. 4.16. Iacob. 5. vers 20. ende vergelijckt Ierem. 1. op vers 10. Ezech. cap. 3. op vers 18. gelijck dese Heylant sijnen volcke oock dickwils lichaemlicke helden, heylanden ende verlossers geeft, die haer uyt noot ende verdruckinge der tyrannen verlossen. Vergelijckt Mich. cap. 5. op vers 4.
margenoot70
De vyanden der Kercke na hare verdiensten te straffen, ende Godts volck uyt hare hant te verlossen, gelijck de Richters des Ouden Testaments lichaemlick deden. Siet Genes. 15. op vers 14. Iudic. 2. op vers 16. ende verstaet wijders het geestlick bestraffen ende overtuygen der werelt, etc. siet Ioan. 16. vers 8, etc.
margenoot71
Ofte, den HEERE toebehooren, de HEERE sal het Koninckrijck hebben, Dat is, hy sal Koningh ende Regeerder zijn, T.w. de Heere Christus, die van sijnen Vader tot eenen eeuwigen Koningh sijner Kercke ende der gantscher werelt gestelt is, Psalm 2.6, 8. Luce 1.33, etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken