Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

Wee, harde dienstbaerheyt, ende verdrijvinge uyt Canaan, over de moetwillige geweldenaers, roovers ende straetschenders onder den volcke, versen 1, 2, 3, 5, 8, 9, 10. Klaeghliedt over het vyantlick uytdeylen haers lants, 4. Godt scheldt heftighlick de walginge sijns volcks van de bestraffinge sijner Propheten, ende haren sotten lust tot de pluymstrijckende valsche Propheten, 6, 11. Prophetie van de vergaderinge ende herstellinge der Kercke door haren Koningh Christum, 12, 13.

1

WEe dien die ongerechtigheyt bedencken, ende quaet Ga naar margenoot1 wercken op hare Ga naar margenoot2 legeren: in het licht van den Ga naar margenoot3 morgenstont doen sy het, dewijle het Ga naar margenoot4 in de macht van haerlieder hant is:

2

Ende sy Ga naar margenoota Ga naar margenoot5 begeeren ackeren, ende roovense, ende huysen, ende nemense wech: alsoo doen sy gewelt aen den Ga naar margenoot6 man ende sijn Ga naar margenoot7 huys, ja aen Ga naar margenoot8 een yegelick ende sijne Ga naar margenoot9 erffenisse.

3

Daerom, alsoo seyt de HEERE; Siet ick dencke een Ga naar margenoot10 quaet over dit geslachte; waer uyt Ga naar margenoot11 ghylieden uwe Ga naar margenoot12 halsen niet en sult uyttrecken, ende Ga naar margenoot13 soo recht op niet gaen; want het sal een Ga naar margenootb Ga naar margenoot14 boose tijt zijn.[kolom]

4

Te dien dage Ga naar margenoot15 sal men een Ga naar margenoot16 spreeckwoort over u-lieden opnemen; ende men sal eene klagelicke klage klagen, [ende] seggen, Wy zijn Ga naar margenoot17 teenemael verwoest; Ga naar margenoot18 Hy verwisselt mijns volcks Ga naar margenoot19 deel: Ga naar margenoot20 hoe ontwendt hy my! hy deelt uyt, Ga naar margenoot21 af wendende onse ackeren.

5

Ga naar margenoot22 Daerom en sult Ga naar margenoot23 ghy niemant hebben, die het snoer Ga naar margenootc werpe Ga naar margenoot24 in het lot; in de Gemeynte des HEEREN.

6

Ga naar margenoot25 En Ga naar margenoot26 propheteert ghylieden niet, Ga naar margenootd [seggen sy,] laet Ga naar margenoot27 [die] propheteeren: Ga naar margenoot28 sy en propheteeren niet als Ga naar margenoot29 die; men Ga naar margenoot30 en wijckt niet af [van] Ga naar margenoot31 smaetheden.

7

O ghy die Iacobs huys Ga naar margenoot32 geheeten zijt, Is dan de Ga naar margenoot33 Geest des HEEREN Ga naar margenoot34 verkort? zijn dat Ga naar margenoot35 sijne wercken? En doen Ga naar margenoot36 mijne woorden geen goet by dien die Ga naar margenoot37 recht wandelt?

8

Ga naar margenoot38 Maer Ga naar margenoot39 gisteren, stelde sich mijn volck op, Ga naar margenoot40 tot vyant, Ga naar margenoot41 tegen over een kleet; Ga naar margenoot42 ghy stroopet eenen Ga naar margenoot43 mantel van de gene die Ga naar margenoot44 seker voor by gaen, Ga naar margenoot45 weder komende van den strijt.

9

De wijven mijns volcks verdrijvet ghy, elck eene uyt het huys harer Ga naar margenoot46 vermakingen: van hare kinderkens neemt ghy Ga naar margenoot47 mijnen cieraet in Ga naar margenoot48 eeuwigheyt.

10

Maket u [dan] op, ende gaet Ga naar margenoot49 henen; want Ga naar margenoot50 dit [lant] en sal de ruste niet zijn:

[Folio 118v]
[fol. 118v]

om dat het verontreynight is, sal het [u] verderven, ende dat, [met] eene Ga naar margenoot51 geweldige verdervinge.

11

Soo daer yemant is Ga naar margenoot52 die met Ga naar margenoot53 wint omgaet, ende valschelick lieght, [seggende;] Ick sal u Ga naar margenoot54 propheteeren voor Ga naar margenoot55 wijn ende voor stercken dranck; dat is een Ga naar margenoot56 Propheet deses volcks.

12

Ga naar margenoot57 Voorseker sal ick u, ô Iacob, gantsch versamelen; voorseker sal ick Israëls overblijfsel vergaderen; ick sal het te samen setten als schapen van Ga naar margenoot58 Bozra: als eene kudde in ’t midden harer Ga naar margenoot59 koije sullense van menschen deunen.

13

De doorbreker Ga naar margenoot60 sal voor haer aengesichte optrecken; sy sullen doorbreken, ende door de poorte gaen, ende door deselve uyttrecken: ende haer Ga naar margenoot61 Koningh sal voor haer aengesichte henen gaen; ende de HEERE in hare Ga naar margenoot62 spitse.

margenoot1
Het Hebreeusch woort, dat anders vvercken ende doen beteeckent, wort hier gebruyckt voor overleggen, ende voornemen, om te doen.
margenoot2
Als sy behoorden te rusten, aen Godt te dencken, ende haren wandel voor hem t’overpeynsen, etc. alsoo Psalm 36.5.
margenoot3
Haestende ende brandende om hare boose lusten te voldoen. Vergl. Hos. 7.6.
margenoot4
Dewijl het met de Iustitie ende Politie soo in den lande gestelt is, dat sy het vrijelick konnen doen: Sy zijn meesters ende doen wat sy maer willen, als volght. Vergelijckt de maniere van spreken met Nehem. cap. 5. vers 5. Prov. cap. 3. vers 27. Anders, vvant haerlieder hant tegen Godt is.
margenoota
Iesa. 5.8.
margenoot5
Als sy maer op eenigh stuck lants, ofte op eenigh huys, belust worden, ofte, sin daer toe krijgen, soo nemense dat met gewelt. Vergelijckt 1.Reg. cap. 21. vers 1, etc.
margenoot6
Dien sy arm maken ende bedroeven.
margenoot7
Dat sy den eygenaer ontnemen ende tot haer trecken.
margenoot8
Ofte, den mensche.
margenoot9
Die Godt gantschelick niet en wilde den erfgenaem ontwent, ofte vervreemt hebben.
margenoot10
Gelijck sy het quaet der sonde moetwillighlick bedencken, voornemen ende doen, alsoo denck ick over haer het quaet der straffe.
margenoot11
Veranderinge van persoon, door eene heftige aensprake, als onder vers 8. ende elders dickwils.
margenoot12
Om dat het een sterck jock der dienstbaerheyt sal zijn, daer onder ghy sult moeten bucken. Vergelijckt Levit. 26.13. ende Ierem. 11.11. met d’aenteeckeninge.
margenoot13
Hebr. [met, ofte, in] hoogheyt, verheventheyt, Dat is, met opgerichten halse, ofte hoofde, recht op, om hooge. De sin is, Ghy sult soo fier ende stout niet zijn, als ghy nu zijt.
margenootb
Amos 5.13.
margenoot14
Siet Amos 5. op vers 13.
margenoot15
Hebr. hy sal, D. men sal, etc.
margenoot16
Om u, in uwe elende ende weeklagen, alomme te bespotten: of, het volgende deerlick klagen ende kermen sal soo gemeyn zijn, dat men een gemeyn spreeckwoort daer van sal maken: dat Israël soo, ende soo klaeght.
margenoot17
Hebr. vervvoestende, of, met vervvoesten zijn vvy verwoest. Dat is, ’t is gantsch met ons uyt ende gedaen.
margenoot18
Namel. Godt, (door den Assyrier) geeft het lant, dat hy sijnen volcke gegeven hadde, aen vreemde, hy verandert het van heeren ende eygenaers.
margenoot19
Siet Psalm 16. op versen 5, 6. Alsoo van ’t snoer ende lot in ’t volgende vers.
margenoot20
Woorden van verwonderinge, die kort ende afgebroken zijn, seer levendigh afbeeldende het gewoel van het uytdeylen des lants, als of sy het voor oogen sagen geschieden.
margenoot21
T.w. tot anderen: of, deylt hy onse velden uyt om [die] ons weder te geven? Geensins, willense seggen: Daer is nu gantsch geene hope toe, dewijlse aen vreemde besitters voor altoos zijn wech gegeven. Alsoo gevoelden sy de straffe harer ongerechtigheyt, ende rooverije, waer van versen 1, 2. gesproken is: gelijck sy hare broederen berooft hadden, alsoo geschiet haer wederom: siet het volgende vers, ende voorts versen 8, 9, 10.
margenoot22
Om de voorgemelde sonden, ofte, om dat u lant al aen vreemde is overgegeven, soo dat ghy daer van versteken zijt, ende geen Iosua u weder van nieuws het lant by lotinge sal uytdeylen. Sommige duyden het geestelick op de verwerpinge uyt Godts Kercke, welcker gemeenschap, door de uytdeylinge des lants Canaan, by lotinge ende door snoeren, was afgebeelt.
margenoot23
Aensprake aen een yeder in het bysonder van die godtloose geweldenaers, welcken het wee is aengeseyt vers 1.
margenootc
Deuter. 32. versen 8, 9.
margenoot24
Ofte, door het lot, D. die het lot werpe over u deel: want daer en sal niets voor u onder Godts volck ten besten zijn, geen plaetse noch deel.
margenoot25
Dit versken is (vermits de afgebrokene woorden) duyster, ende wort verscheydentlick vertaelt. Het schijnt dat hier de woorden, ofte het gemeyn seggen des godtloosen volcks verhaelt wort, waer op eene heftige bestraffinge volght in het naeste vers.
margenoot26
Hebr. druppet niet. Alsoo in het volgende. D. en propheteert niet. Siet Deut. 32. op vers 2. ende vergel. Iesa. 30.10, 11. Ierem. 11.21. Amos 2.12. ende 7.12, 13, 16. Dit zijn de woorden des volcks tot de ware Propheten.
margenootd
Iesa. 30.10. Amos 7.16.
margenoot27
De valsche Propheten. Vergel. ond. vers 11.
margenoot28
De ware Propheten.
margenoot29
De andere, T.w. de valsche: of, van die dingen, van dewelcke de vrome Propheten druppeden.
margenoot30
D. dese Propheten (de ware) en houden niet op van lasteren, schelden, beschamen, ende alles quaets te dreygen: sy zijn ondraeghlick. Vergelijckt 1.Reg. 22.8.
margenoot31
Ofte, beschamingen, smaetwoorden, (dit stadigh ofte dagelicks beschamen, etc.) en houden niet op. Andere vertalen dit versken aldus: En druppet niet: (woorden des volcks) sy sullen [doch] druppen; [maer] sy sullen niet druppen voor, ofte, tot haerlieden (Godts woorden) dat hy (Israël) geene schande en sal behalen, (gelijck de valsche Propheten propheteerden) of, op dat sy (mijne Propheten) geene schande behalen, ofte, haer geene schande overkome. Aldus soude het een dreygement zijn, dat Godt haer, om hare grouwelicke ondanckbaerheyt, van de ware Propheten wilde berooven, ende sijne dienstknechten verschoonen. Vergel. Iesa. 8.16. Matth. 7.6.
margenoot32
Ghy voert dien naem (wil de Heere seggen) ende beroemt u des, maer t’onrechte: sulcke woorden en betamen Iacobs huys geensins. Vergel. Ioan. 8.33, 37, 39, 40, 44.
margenoot33
De H. Geest, door welcken de ware Propheten gedreven wierden, 2.Petr. 1.21.
margenoot34
Of, benauwt: soo dat hy sijne dienstknechten niet recht ende wel en soude konnen leyden ende regeeren? ofte, haer niet soude mogen doen propheteeren wat hem belieft? ofte, dat hy nu de macht niet meer en soude hebben, om u over uwe boosheyt te bestraffen, ende voorts na uwe verdienste te straffen, dat ghy hem aldus verbittert ende terght? Vergelijckt de maniere van spreken met Num. 11.23. Iesa. 50.2. ende 59.1.
margenoot35
T.w. Godts wercken. D. zijn dat de wercken die Godt u beveelt, ofte, die hem aengenaem zijn? (Vergel. Ioan. 6.29.) Dit past seer wel op het volgende. Andere duyden het op Iacobs huys, aldus: Zijn dat wercken, die Iacobs huys betamen?
margenoot36
Godes. De sin is: En zijn mijne woorden niet vriendelick, lieflick ende aengenaem voor ende by den vromen, dien sy niet alleen alles goets belooven, maer oock onderwijsen ende bestraffen tot haren besten? waert ghy vroom, soo souden mijne, ende volgens mijner Propheten woorden oock lieflick tot ende by u zijn, maer ’t is uwe schuldt, datse anders moeten propheteeren.
margenoot37
Siet Psalm 7. op vers 11.
margenoot38
Als of Godt seyde: Hoe souden mijne woorden vriendelick konnen zijn tegen sulck een volck als dit is?
margenoot39
D. onlanghs, ’t is noch niet lange geleden, ’t is verscher daet geschiet. And. [die] gisteren (D. te voren) mijn volck [waren], zijn [tegen my] opgestaen, als tegen eenen vyant.
margenoot40
D. vyantlick, als vyanden, straetschenders ende struyckroovers plegen te doen, loerende op eenen roof.
margenoot41
Om te sien, of haer yemant mochte ontmoeten, die een goet kleet aen hadde, om dat hem af te stroopen. Hier komt Godt weder tot het gene hy haer versen 1, 2. verweten heeft.
margenoot42
Veranderinge van persoon, als bov. vers 3.
margenoot43
Ofte, schoon overkleet. Aengaende het Hebreeusch woort vergel. Ion. 3. op vers 6.
margenoot44
Ofte, met vertrouwen, (niet denckende op eenigen vyant, immers op u in ’t minste geen achterdencken hebbende) ende u geen leet en doen.
margenoot45
Die op rooven ende vechten niet meer en dencken, om dat de strijt ge-eyndight is: And. afkeerigh zijnde van den strijt, D. die niet gesinnet en zijn te vechten, ofte yemanden leet te doen, passeerende alleenlick hares weeghs op goet vertrouwen: ofte, daer ghy van den oorloge afgekert zijt, Dat is, in vrede ende sonder oorlogh in den lande leeft.
margenoot46
Daer in sy (als den meesten tijt haer binnens huys houdende) haer verblijf, playsier ende vryheyt hadden, met hare mannen ende kinderen: Sommige verstaen ’t van de weduwen: andere van lichtveerdige ende wreede echtscheydinge, dat de mannen hare eygene vrouwen door scheydbrieven tyrannelick verstieten ende uytdreven.
margenoot47
Als, kleederen, leeftocht, erfgoet, ende wat des meer is, dat ick haer uyt sonderlinge vaderlicke voorsorge tot bewijs mijner goedigheyt ende macht gegeven hebbe. Ghy maecktse kael ende bloot, als tot mijner schande. Sommige duyden het op de verstooringe ende scheydinge van het houwelick der ouderen; item, op slavernije, daerse Godt uyt Egypten verlost ende tot een vry volck, ende sijne kinderen, gemaeckt hadde.
margenoot48
D. ghy bedrijft dese stucken sonder ophouden ende berouw, ofte, ghy beneemt het haer voor eeuwigh ende altoos, soo datter geen verhael op en is om weder te krijgen. Vergel. Ion. 2.6.
margenoot49
In gevangenisse, ten lande uyt.
margenoot50
Dit lant, dat ick u tot eene ruste gegeven hadde, en sal u niet langer konnen verdragen, van wegen de grouwelen, daer mede ghy het selve hebt verontreynight, maer sal u uytspouwen, ende (als wrake van u nemende) u gantsch ende schricklick verderven. Siet Deuter. 12.9. Psalm 95.11. Hebr. 4.5, 6. item Levit. 18.25, 27, 28. Ezech. 36.13, 17, etc.
margenoot51
Ofte, scherpe. Vergel. 1.Reg. 2.8.
margenoot52
Ofte, die met vvint ende valsheyt omgaende, lieght, [seggende:] etc.
margenoot53
D. met ydele valsche prophetien, die de ziele soo weynigh konnen stichten ende troosten, als het lichaem van wint gevoedt kan worden. Vergel. Iob 6. op vers 26. Ierem. 5. op vers 13. Iesa. 41.29. Ierem. c. 22. vers 22. And. met den geest, D. sich valschelick beroemt van openbaringen des Geests Godts. Siet Ezech. cap. 13. vers 3. ende Hose. 9.7.
margenoot54
Als bov. vers 6.
margenoot55
Of, by den vvijn. Vergel. onder 3.5. Iesa. 28.7, 8. ofte, van vvijn, etc. D. van een goet wijnjaer, geluck, voorspoet, ende vrede. siet Ier. 13. op vers 12. ende 23.16, 17. ende 29.8, 9. Thren. 2.14.
margenoot56
D. een aengenaem Propheet by dit volck, ofte, voor desen volcke.
margenoot57
Hebr. versamelende sal ick versamelen, ende soo, vergaderende vergaderen. Dese twee volgende verssen nemen vele uytleggers als een schoone Euangelische belofte, van de vergaderinge der algemeyne Kercke door haren Koningh, den Messiam Iesum Christum, om dat den Prophetischen stijl, in sulcke materien gebruycklick, dat schijnt te vereysschen, ende Godt dickwils onder sijn alderswaerste bestraffingen ende dreygementen, tot troost sijner geloovigen, seer lieflicke genadenbeloften pleeght in te mengen. (Vergelijckt insonderheyt Ierem. 16.14, 15. Hose. 2.13, etc. Siet oock onder het laetste vers van ’t derde Cap. ende het eerste van ’t vierde, etc.) De Christelicke leser kan oock hier mede vergelijcken Ierem. 31.10. Hose. 1.11. ende 3.5, etc. insonderheyt Ezech. 36.37, 38. Zach. 2.4. Doch andere, siende op het voorgaende ende volgende houden het voor eene prophetie van de belegeringen, benauwingen, ende vorwoestinge der tien stammen ende Iuda, door de Assyriers ende Babyloniers, ende de gevangelicke wechvoeringe harer beyder Koningen, Hosea ende Zedekia, 2.Reg. cap. 17. vers 4, etc. ende 18.10, etc. ende 25.6, 7. waer van de verstandige leser sal konnen oordeelen, ende sien eene diergelijcke plaetse Zach. 10.3, 4, 5. met d’aenteeck.
margenoot58
Eene vee-rijcke plaetse der Moabiten. Siet 2.Reg. 3.4. ende Ierem. 48.24. met d’aenteeck.
margenoot59
Ofte, stallinge.
margenoot60
Hebr. is opgetogen, ende soo in het volgende: D. sal sekerlick optrecken. Godt sal alle vyantlicke beletselen sijns genadenwercks uyt den wegh ruymen, ende de bane (als men seyt) klaer, ende den wegh open maken. Maer andere duyden het op de vyanden, als op het voorgaende vers is aengeteeckent: waer van de woorden, doorbreker, ende doorbreken, veel gebruyckt worden. Siet Psalm 17. op vers 4. Doch wanneer Godt sijn volck lichamelick, ende geestelick verlost, vernielt hy oock wel geweltsaemlick sijne ende sijner Kercken lichaemlicke ende geestelicke vyanden. Siet 2.Sam. cap. 5. vers 20. Iesa. 28.21. ende 63.3, 4, 5, 6. Mich. 4.13, etc.
margenoot61
Siet op ’t voorgaende vers.
margenoot62
Hebr. hooft, D. voor aen: als den voortocht nemende onder sijn volck. Vergel. Iesa. 52.12. Andere verstaen, dat Godt, als sijns volcks vyant ende tegenpartije geworden zijnde, met den vyant sal zijn, ende dien als een Velt-overste geleyden tegen sijn verworpen volck. Vergel. Iesa. 63.10. Ierem. 21.5.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken