Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

Breeder voorsegginge van den ondergangh der Nineviten door de Babyloniers, van wegen hare tyrannije tegen het volck Godes, ende andere natien.

1

Ga naar margenoot1 DE verstroijer treckt tegen Ga naar margenoot2 u aengesichte op, Ga naar margenoot3 bewaert de vestinge, Ga naar margenoot4 besichtight den wegh, Ga naar margenoot5 sterckt de lendenen, versterckt de kracht seer.

2

Want Ga naar margenoot6 de HEERE heeft de hoovaerdije Iacobs afgewent, gelijck de hoovaerdije Israëls, want Ga naar margenoot7 de Ga naar margenoota ledighmakers Ga naar margenoot8 hebbense ledigh gemaeckt, ende sy hebben Ga naar margenoot9 hare wijnrancken verdorven.

3

Ga naar margenoot10 De schilden Ga naar margenoot11 sijner helden Ga naar margenoot12 zijn root gemaeckt, de Ga naar margenoot13 kloecke mannen zijn Ga naar margenoot14 scharlakenverwigh, Ga naar margenoot15 de wagens zijn in het vyer der fackelen, ten dage als hy sich Ga naar margenoot16 bereyt; ende de Ga naar margenoot17 spiessen Ga naar margenoot18 worden geschuddet.

4

Ga naar margenoot19 De wagens Ga naar margenoot20 rasen door de wijcken, sy loopen gins en weder op de straten: Ga naar margenoot21 hare gedaenten zijn als der fackelen, Ga naar margenoot22 sy loopen door malkanderen henen als de blicksemen.

5

Ga naar margenoot23 Hy sal Ga naar margenoot24 aen sijne voortreflicke gedencken, [doch] sy Ga naar margenoot25 sullen struyckelen Ga naar margenoot26 in hare tochten: Ga naar margenoot27 sy sullen haesten Ga naar margenoot28 na haren muer, als Ga naar margenoot29 het beschutsel veerdigh sal wesen.

6

Ga naar margenoot30 De poorten der rivieren sullen geopent worden, ende Ga naar margenoot31 het paleys Ga naar margenoot32 sal versmelten.[kolom]

7

Ende Ga naar margenoot33 Huzab Ga naar margenoot34 sal gevangelick wech gevoert worden, men sal haer heeten Ga naar margenoot35 voort gaen, ende hare maeghden sullense geleyden, Ga naar margenoot36 als [met] een stemme der duyven, Ga naar margenoot37 trommelende op hare herten.

8

Ga naar margenoot38 Nineve is wel als een watervijver, Ga naar margenoot39 van de dagen af dat sy geweest is, doch Ga naar margenoot40 sy sullen vluchten: Staet, Staet [sal men roepen,] maer niemant sal omme sien.

9

Ga naar margenoot41 Roovet silver, roovet gout, want daer en is geen eynde des Ga naar margenoot42 voorraets, der heerlickheyt Ga naar margenoot43 van allerley gewenschte vaten.

10

Ga naar margenoot44 Sy is geledight, ja uytgeledight, uytgeputt, ende Ga naar margenootb haer herte versmelt, ende de knijen Ga naar margenoot45 schudden, ende Ga naar margenootc in alle de lendenen is smerte, ende Ga naar margenoot46 harer aller aengesichten betrecken, [als] Ga naar margenoot47 een pot.

11

Ga naar margenoot48 Waer is [nu] de Ga naar margenoot49 wooninge der leeuwen, ende die weyde der jonge leeuwen? alwaer de leeuw, de oude leeuw, [ende] het leeuwenwelp wandelde, ende daer en was niemant die [haer] verschrickte.

12

De leeuw die genoegh roofde voor sijne welpen, ende Ga naar margenoot50 worghde voor sijne oude leeuwinnen; die sijne holen vervulde met roof, ende sijne wooningen met het geroofde.

13

Siet, Ga naar margenoot51 Ick [wil] aen u, spreeckt de HEERE der heyrscharen, ende Ga naar margenoot52 ick sal Ga naar margenoot53 hare wagenen in roock verbranden, ende het sweert sal Ga naar margenoot54 uwe jonge leeuwen verteeren, ende ick sal Ga naar margenoot54 uwen roof Ga naar margenoot55 uytroeijen van der aerde, ende de stemme Ga naar margenoot56 uwer gesanten en sal niet meer gehoort worden.

margenoot1
T.w. Nebucadnezar de Koningh van Babel, die veel Koninckrijcken heeft ingenomen ende verstroyt.
margenoot2
O Nineve.
margenoot3
Dit, ende datter volght, spreeckt de Propheet Ironicè, ofte spotswijse, willende te kennen geven, dat de Assyriers met allen haren tegenweer niet en souden vermogen.
margenoot4
Merckt’er wel te dege op, wat wegh dat de vyant komt.
margenoot5
D. uwe kracht ende macht. Siet Iob 40.11.
margenoot6
Als of hy seyde, O Assur, nu is de tijt, dat de straffe des Heeren oock over u kome, aengesien deselve nu eenen geruymen tijt over het volck Godes gegaen heeft, waer door de Heere de hoovaerdije Iacobs heeft vernedert, gelijck hy te voren de hoovaerdije Israëls vernedert hadde. Anders, want de Heere is weder gekeert [met] de voortreffelickheyt, ofte, heerlickheyt Iacobs, D. met Christo Iesu, als Amos 8.7. T.w. op dat hy voortaen sijn volck bystae, ende niet meer door u het selve en late verdelgen, maer veel meer dat hy u van wegen het selve late verdelgen. Siet 2.Sam. 1. op vers 19. van den cieraet, of heerlickheyt Israëls.
margenoot7
D. de Assyriers met hare groote heyrlegers, die alles gerooft ende ledigh gemaeckt hebben.
margenoota
Ies. 10.12. Psalm 80.13.
margenoot8
De sin is, Sy hebben Iuda ende Israël ledigh gemaeckt, D. sy hebben haer lant woest gemaeckt, ende uytgeplondert.
margenoot9
Dit kan men bequamelick na de letter verstaen: Doch sommige verstaen hier door, de wijnrancken, de steden ende dorpen des Ioodschen lants: Immers wert het Ioodsche volck meermaels vergeleken by eenen wijnstock, siet Mich. 7.1. Andre verstaen hier door, sonen ende dochteren: Eenige de vruchten des lants.
margenoot10
In dit versken, ende daer na, beschrijft de Propheet de gestaltenisse ende krijghsrustinge der gener, die met groote machtige heyrlegers komen souden tegen Nineve, ende de Assyriers, vyanden der Israëliten, om deselve te bestrijden ende t’onderdrucken.
margenoot11
T.w. des vyants die Nineve belegeren soude.
margenoot12
Van ’t bloet der omgebrachte menschen, of, verstaet dit oock van de rootgeverwde kleederen, die vele, insonderheyt onder de krijghslieden der Meden, Persen, Babyloniers, etc. droegen. siet Ezech. 23.14.
margenoot13
Siet van ’t woort kloecke, Gen 47. op vers 6. ende Exod. 18. op vers 21.
margenoot14
Of, gecarmosijnt.
margenoot15
D. hare wagens varen soo snel, ende met sulck gewelt voort, dat sy over de steenen loopende, voncken vyers geven, daer van vers 4. breeder: Ende verstaet hier de legerwagens, die ten strijde bereyt waren, in of op dewelcke krijghslieden saten, daer uyt vechtende. siet Iosu. 17.16. ende 2.Sam. 10.18.
margenoot16
T.w. ten strijde.
margenoot17
Hebr. de denneboomen. De sin is, De spiessen die van denneboomen hout gemaeckt zijn. Andre nemen ’t in desen sin, Die wagens loopen soo snellick ende met sulcken gewelt voort, dat het woudt ende de boomen die daer in staen, schudden en beven.
margenoot18
Of, worden gedrilt.
margenoot19
Verstaet, wagens, met de gene die op de wagens sitten. siet 2.Sam. 10. op vers 18.
margenoot20
D. de wagens sullen met sulcke snelligheyt ende rumoer door de straten en stegen der stadt rollen en hollen, en bolderen, als of de voerlieden, ende die daer op sitten, dol en rasende waren.
margenoot21
De sin is, Het sal schijnen datter vyer uyt hare oogen springht, als sy toornigh zijn.
margenoot22
Of, sy sullen doorbreken als de blicksem.
margenoot23
T.w. de Koningh van Assyrien.
margenoot24
D. hy sal sijn vertrouwen op haer stellen. Anders, hy sal sijn geweldige monsteren.
margenoot25
D. sy sullen soo haestelick loopen, ende met sulcke onsinnigheyt, dat sy over malkanderen sullen tuymelen ende vallen.
margenoot26
Ofte, in hare gangen, D. op hare straten ende stegen, over al waer sy henen gaen.
margenoot27
T.w. de Assyriers.
margenoot28
Verst. de mueren der stadt Nineve.
margenoot29
Of, het decksel. Verstaet een krijghsgetimmer als een galerije, onder het welcke de soldaten scheutvry waren. Hebr. ende het beschutsel sal veerdigh gemaeckt worden.
margenoot30
D. de waterpoorten. Hier wort gesproken van ’t water Tigris, ende andere beeckskens daer in ende daer uyt vlietende, ende dichte onder de stadt Nineve loopende. De sin is, De vyant sal aen dien hoeck in de stadt vallen, daer sy schijnt aldersterckst te wesen, T.w. daer ter plaetse, daer de Tigris ende andere beken loopen. Diodor. Siculus seyt lib. 3. Bibliot. cap. 7. Dat als de Chaldeen Nineve belegert hadden, soo is de muer deser stadt, door het hooge oploopen van den Tigris, omgeworpen, de lenghte van twintigh stadien, door welcke bresse de vyanden in de stadt vielen.
margenoot31
Ofte, de tempel, want het Hebr. woort beteeckent beyde, soo een paleys, als eenen tempel, ende verstaet hier den tempel des Assyrischen afgodts.
margenoot32
T.w. door de hitte des vyers, het zy des materialen vyers, ofte des brandenden toorns Godes. And. sal wechvlieten. Dit past wel, indien men siet op den grooten oploop des waters.
margenoot33
Verscheydene verstaen dat Huzab is de name der Koninginne. Andere meynen dat Huzab beteeckent Koninginne, van Iatsab, bystaen, om dat sy dagelicks by den Koningh stont, of quam. Vergel. Psalm 45.10. And. die vast gestelt is, D. de stadt die meynt vast te staen.
margenoot34
Of, sal ontbloott, of, ontdeckt worden, T.w. van hare juweelen, ende kostelicken cieraet.
margenoot35
Of, opgaen, Te weten, op den wagen in den welcken sy sal gevangelick wech gevoert worden uyt haer lant in een ander.
margenoot36
D. al schreijende, al weenende, ende al suchtende in haer selven, niet durvende overluyt roepen en schreijen, uyt vreese der vyanden.
margenoot37
Alsof hy seyde, Sy en sullen niet op tamboeren, of trommelen spelen, gelijck sy in hare vreught pleghten te doen, maer sy sullen met hare vuysten op hare borsten slaen, tot een teecken der benauwtheyt hares herten.
margenoot38
D. Nineve is van den aenbeginne seer volck-rijcke geweest. Aldus wort veel waters, voor veel volcks genomen, Iesa. 8.7. Apoc. 17. vers 15. Vergel. Ion. 4. vers 11.
margenoot39
Hebr. van de dagen sy, sonder meer.
margenoot40
T.w. de inwoonders van Nineve, sullen vluchten, als hare stadt van hare vyanden sal ingenomen worden.
margenoot41
Verstaet dit gesproken te zijn tot de vyanden, die Nineve souden overvallen, ’t zy dat men ’t neemt voor de woorden des Propheten: of, der soldaten, hare kameraden aensprekende.
margenoot42
Verst. hier door voorraet, allerley schatten, ende kleynodien, gelt, kleederen, etc.
margenoot43
D. van allerley schoonen huysraet die men soude kunnen, of mogen wenschen. Vergel. 2.Chron. 32.27.
margenoot44
T.w. Nineve.
margenootb
Deut. 1.28. ende 20.8. Ios. 2.11. en 5.1. en 7.5. Iesa. 13.7. Ezech. 21.7.
margenoot45
Of, tegens malkanderen aenslaen, of, stooten. Vergel. Dan. 5.6. en Ies. 13.7.
margenootc
Iesa. 13.8. ende 21.3.
margenoot46
Siet d’aent. Ioël 2.6.
margenoot47
T.w. als een pot of ketel daer men spijse in koockt, ende die over het vyer hanght ende beroockt.
margenoot48
Dit zijn de woorden des Propheten, sprekende in den name Godes, ende de overwonnene Assyriers beschimpende.
margenoot49
Aldus noemt de Propheet de inwoonders vann Nineve, die roovers, ende bloetdorstige menschen geweest zijn, insonderheyt hare Koningen, Vorsten, ende Krijghs-overste. siet Ezech. cap. 19. met de aenteeckeninge op versen 2, 3, etc. D’Apostel noemt oock den Keyser Nero eenen leeuw, 2.Tim. 4.17.
margenoot50
Der leeuwen aert is, de dieren die sy gevangen hebben, te sticken, ende versmachten.
margenoot51
Siet d’aent. Ierem. 21.13. And. ick [kome] tot u, T.w. om u te straffen: Hy wendt sijn aensprake tot de Nineviten.
margenoot52
D. ick sal uwe wagenen verbranden, ô Nineve, soo datse in roock sullen verdwijnen. Vergel. Iudic. 20.40.
margenoot53
T.w. der stadt Nineve. Hier is een veranderinge van persoone, hare, voor uwe.
margenoot54
54 O Nineve. Ende uwen roof, D. den roof dien ghy Nineviten gerooft hebt.
margenoot54
54 O Nineve. Ende uwen roof, D. den roof dien ghy Nineviten gerooft hebt.
margenoot55
Of, afsnijden.
margenoot56
Of, uwer Ambassadeurs, door dewelcke ghy den Koningen rontom her den krijgh pleeght aen te seggen. Siet 2.Reg. 18.17, etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken