Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

De Propheet vermaent de Ioden tot ware bekeeringe, op dat sy niet gestraft en worden gelijck eertijts hare vaderen, vers 1, etc. daer na beschrijft hy twee gesichten, het eerste van eenen man op een root peert, boodtschappende dat Ierusalem wederom gebouwt soude worden, 7. het andere, van vier hoornen, ende vier smeden, beduydende dat de vyanden des volcks Godes souden verslagen worden, 18, etc.

1

IN Ga naar margenoot1 de achtste maent in het tweede jaer Ga naar margenoot2 Darij, geschiedde 't woort des HEEREN tot Zacharja den sone Ga naar margenoot3 Berechja des soons Iddo, Ga naar margenoot4 den Propheet, seggende:

2

De HEERE is Ga naar margenoot5 seer vertoornt geweest tegen uwe vaders.

3

Daerom seght tot hen, Alsoo seyt de HEERE der heyrscharen, Ga naar margenoot6 Keert weder tot my, spreeckt de HEERE der heyrscharen, soo sal ick weder tot u-lieden keeren, seyt de HEERE der heyrscharen.

4

Ga naar margenoot7 En weest niet als uwe vaders, tot dewelcke Ga naar margenoot8 Ga naar margenoota de vorige Propheten riepen, seggende, Alsoo seyt de HEERE der heyrscharen, Bekeert u doch van uwe boose wegen, ende uwe boose handelingen: maer sy en hoorden niet, ende sy Ga naar margenoot9 en luysterden niet na my, spreeckt de HEERE.

5

Uwe vaders Ga naar margenoot10 waer zijn die? ende de Propheten, Ga naar margenoot11 sullen sy Ga naar margenoot12 in eeuwigheyt leven?

6

Nochtans mijne woorden, ende mijne insettingen, die ick mijnen knechten den Propheten Ga naar margenoot13 geboden hadde, Ga naar margenoot14 en hebbense uwe vaders niet getroffen? soo dat sy wederkeerende seyden, Ga naar margenoot15 Ga naar margenootb Gelijck als de HEERE der heyrscharen gedacht heeft ons te doen na onse wegen, ende na onse handelingen, alsoo heeft hy met ons gedaen.

7

Op den vier en twintighsten dagh in de elfste maent, (die is Ga naar margenoot16 de maent Schebat) in den tweeden jare Darij, geschiedde het woort des HEEREN tot Zacharja, den [kolom] sone Ga naar margenoot17 Berech-ja, des soons Iddo, den Propheet, seggende:

8

Ick sagh des nachts, ende siet, Ga naar margenoot18 een man rijdende Ga naar margenoot19 op een root peert, ende Ga naar margenoot20 hy stont tusschen de myrten, Ga naar margenoot21 die in de diepte waren: ende Ga naar margenoot22 achter hem waren Ga naar margenoot23 roode, bruyne, ende witte peerden.

9

Ende ick seyde, Mijn Heere, Ga naar margenoot24 wat zijn dese? doe seyde tot my de Engel die Ga naar margenoot25 met my sprack, Ick sal u toonen Ga naar margenoot26 wat dese zijn.

10

Doe antwoordde de man die tusschen de myrten stont, ende seyde, Dese zijn’t, die Ga naar margenoot27 de HEERE Ga naar margenoot28 uytgesonden heeft, Ga naar margenoot29 om het lant te doorwandelen.

11

Ende sy Ga naar margenoot30 antwoordden Ga naar margenoot31 den Engel des HEEREN, die tusschen de myrten stont, ende seyden, Wy hebben Ga naar margenoot32 het lant doorwandelt: ende siet, Ga naar margenoot33 het gantsche lant Ga naar margenoot34 sitt, ende het is stille.

12

Doe antwoordde Ga naar margenoot35 de Engel des HEEREN, ende seyde, HEERE der heyrscharen, hoe lange en sult ghy u niet ontfermen over Ga naar margenoot36 Ierusalem, ende over de steden Iuda? op welcke ghy gram geweest zijt, Ga naar margenoot37 dese seventigh jaren.

13

Ende de HEERE antwoordde den Engel die Ga naar margenoot38 met my sprack, Ga naar margenoot39 goede woorden, Ga naar margenoot40 troostelicke woorden.

[Folio 128r]
[fol. 128r]

14

Ende de Engel die met my sprack, seyde tot my, Roept uyt, seggende, Alsoo seyt de HEERE der heyrscharen: Ick yvere Ga naar margenoot41 over Ierusalem, ende over Zion met eenen grooten yver.

15

Ende ick ben met eenen seer grooten toorn vertoornt Ga naar margenoot42 tegen die geruste Heydenen: want ick was een weynigh Ga naar margenoot43 toornigh, maer sy hebben ten quade geholpen.

16

Daerom seyt de HEERE alsoo, Ick ben tot Ierusalem weder gekeert met ontfermingen, mijn Huys sal daer in gebouwt worden, spreeckt de HEERE der heyrscharen, ende Ga naar margenoot44 het richtsnoer sal over Ierusalem uytgestreckt worden.

17

Ga naar margenoot45 Roept noch, seggende, Alsoo seyt de HEERE der heyrscharen, Ga naar margenoot46 Mijne steden sullen noch uytgespreyt worden Ga naar margenoot47 van wegen het goede: want de HEERE sal Zion noch troosten, ende hy sal Ierusalem noch Ga naar margenoot48 verkiesen.

18

Ende ick hief mijne oogen op, ende sagh: ende siet, daer waren Ga naar margenoot49 vier hoornen.

19

Ende ick seyde tot den Engel die met my sprack, Ga naar margenoot50 Wat zijn dese? ende hy seyde tot my, Ga naar margenoot51 Dit zijn die hoornen, welcke Iuda, Israël, ende Ierusalem verstroyt hebben.

20

Ende de HEERE toonde my vier Ga naar margenoot52 smeden.

21

Doe seyde ick, Wat komen die maken? ende hy sprack, seggende, Dat zijn de hoornen, die Iuda verstroyt hebben, soo dat niemant sijn hooft ophief: maer dese zijn gekomen, om Ga naar margenoot53 die te verschricken, om Ga naar margenoot54 de hoornen der Heydenen neder te werpen, Ga naar margenoot55 welcke den hoorn verheven hebben tegen het lant Iuda, om dat te verstroijen.

margenoot1
Dit was twee maenden na dat Haggai hadde begost te prediken, Hagg. 1.1.
margenoot2
Des Koninghs in Persen. siet Ezra 4. op vers 24.
margenoot3
Alsoo wort hy in het Hebreeusch genoemt, doch by de Griecken Barachias. Sommige meynen dat dese deselve zy, van welcken gesproken wort Matth. 23. vers 35. Andere houdense voor verscheyden. Vergel. 2.Chron. cap. 24. vers 21. met de aenteeck. Siet breeder van de persoonen in dit vers genoemt, Ezra 5.1.
margenoot4
Of, des Propheten.
margenoot5
Hebr. met toorn vertoornt
margenoot6
Godt keert hem tot ons als hy ons doet gevoelen de vrucht onser gebeden: Wy keeren ons tot den Heere, als wy in waren geloove ende met hertelick berouw onser sonden, sijne genade versoecken: Doch dit en hebben wy van ons selven niet, maer Godt de Heere moet het ons geven, gelijck’er staet Ier. 31. vers 18. Heere, bekeert my, so sal ick bekeert zijn.
margenoot7
T.w. in onbekeerlickheyt. Siet 2.Chron. 36.15, 16.
margenoot8
Die voor de Babylonische gevangenisse gepropheteert hebben.
margenoota
Iesa. 31.6. Ierem. 3.12. ende 18.11. Ezech. 18.30. Hose. 14.2.
margenoot9
Sy en luysterden niet na het gene dat ick haer door mijne Propheten liet aenseggen.
margenoot10
Als of hy seyde, Sy en zijn wel niet meer voor handen, ghy behoordet u evenwel aen haer te spiegelen. Siet 1.Chron. 10.5, 6.
margenoot11
And. leven sy in eeuwigheyt? D. al zijn die vorige Propheten doot, soo blijven evenwel hare prophetien voor altoos. Siet vers 6. ende vergelijckt 2.Petr. cap. 1. vers 15. Andere verduytschen ende verklaren die woorden aldus, als zijnde de woorden der boose menschen, Maer de Propheten (die haer berispt hebben) hebben die altoos geleeft? Waer zijn die nu oock? Sy zijn immers oock al gestorven.
margenoot12
Dat is, altoos.
margenoot13
Te weten, dat syse den volcke verkondigen souden.
margenoot14
Dat is, en zijn die straffen haer niet over gekomen, daer mede ick haer gedreyght hadde? Iase. Derhalven haddet ghylieden u behooren aen deselve te spiegelen.
margenoot15
Dit hebben sy gesproken door overtuyginge harer conscientie, als haer de Heere gestraft heeft soo met andere plagen, als insonderheyt met de Babylonische gevangenisse, daer mede hy haer meermaels gedreyght hadde. Vergel. Psalm 106.6.
margenootb
Thren. 1.18.
margenoot16
Meest over een komende met onsen Ianuario, als hebbende de mane die op het eynde van Ianuario komt, ende op ’t beginsel van Februario. Soo dat dese prophetie ontrent drie maenden op de voorgaende gevolght is.
margenoot17
Hebr. Berechjahu.
margenoot18
Dit was de Sone Godts, in de gedaente eenes mans. Doch andre meynen dat het een geschapen Engel geweest zy. Christus heeft meermaels voor eenen korten tijt de gedaente eenes mans aengenomen, als Ezech. 1. vers 26. ende 40.3. Dan. 7.13.
margenoot19
Hier mede wort aengewesen, dat de Sone Godts, als een vyer, sijne vyanden verteert. Of, gelijck het andre verstaen, de sonden sijnes volcks. siet Iesa. 63.1, 2, 3.
margenoot20
Ofte, hy hielt stille onder de myrten. Door de myrten worden afgebeelt de geloovige, die voor Godt groenen, ende eenen lieflicken reuck geven, gelijck de myrteboomen: ende door het stille staen deses mans, wort beteeckent de gereede, ende altijt tegenwoordige hulpe ende bystant des Heeren.
margenoot21
D. in eene diepe, vochtige plaetse. Waer mede afgebeelt wort de gelegentheyt des Ioodschen volcks, het welck te dier tijt ten deele noch in de Babylonische gevangenisse was, ten deele in ’t lant, in groote onruste.
margenoot22
T.w. achter dien man, die op het roode peert satt.
margenoot23
Roode, bruyne, witte peerden, op dewelcke Engelen saten, die den Heere Christo dienden, vers 10. Ende dit beteeckent allerley dienaers des Heeren, die hem dienen om sijne oordeelen uyt te voeren, het zy om sijne kinderen te verlossen, of om hare vyanden te straffen.
margenoot24
Ofte, wie zijn dese? T.w. die achter u zijn. De sin is, Wat heeft het te beduyden, dat dese te peerde achter u staen?
margenoot25
Anders, in my, gelijck eygentlick de Hebreeusche woorden luyden, beteeckenende eene inwendige openbaringe der dingen die hy uytwendelick gesien hadde. Alsoo onder versen 13, 14. ende 2.3. ende 4.1, 4, 5. ende 5.5, 10. ende 6.4. Siet oock Num. cap. 12. vers 2. 2.Sam. 23.2. ende Hose. 1.2, etc.
margenoot26
Ofte, wie dese zijn, D. wat sy voor hebben.
margenoot27
D. Godt de Vader, want de Sone Godes spreeckt hier.
margenoot28
Ofte, uytgesonden hadde: Want sy hadden doe ’t lant doorgetrocken, ende waren wederom gekomen.
margenoot29
Om te sien ende te mercken hoe het over al toe gingh, ende den Heere daer van te komen bericht doen. Dit wort als by gelijckenisse gesproken, siende op de wijse ende het gebruyck der Koningen, die hare dienaren over al uytschicken. Vergel. Iob 1.7. ende 2.2. Gode onsen Heere is alle dingh bekent, Psalm 113.6. Ierem. 23.24. Hebr. 4.13. Nochtans belieft het hem de Engelen te gebruycken, om van sijne wijsheyt ende regeeringe te getuygen.
margenoot30
Antwoorden is hier, ende elders meer, te seggen, spreken, ofte, beginnen te spreken, als onder vers 12. ende elders.
margenoot31
D. Christo den Heere, die de Overste is over alle de Engelen.
margenoot32
T.w. ’t lant van Chaldaea. Anders, de aerde, Dat is, alle landen.
margenoot33
Dat is, alle inwoonders des lants, als af te nemen is uyt vers 15. Ofte, het gantsche lant: uytgesondert het arme Ioodsche lant, het welck van sijne vyanden jammerlick wert verwoest ende verdorven: Ofte, uytgesondert de Ioden, die lange jaren in Babel zijn gevangen geweest, ende noch veel aenstoots lijden.
margenoot34
Dat is, de Babyloniers, ende andere natien hebben ruste ende vrede
margenoot35
Christus Iesus, de Voorbidder ende Middelaer sijner Kercke by sijnen hemelschen Vader, welcke Kercke in beroerte ende vervolginge was terwijle alle andere landen rontom haer in ruste waren.
margenoot36
Onder Ierusalem ende Iuda, moet men hier verstaen de Kercke Godes, hoewel dat dit oock na de letter te verstaen is.
margenoot37
Hier uyt nemen sommige af, dat Zacharia dit gesproken heeft korts na het eynde van de Babylonische gevangenisse, uyt dewelcke de Ioden door het voorbidden Christi zijn verlost geworden: de tijt nu vervult zijnde, daer van geschreven staet 2.Chron. cap. 36. versen 14, 15, 21. Ierem. cap. 25. versen 3, 4, 5, 12. ende cap. 29. vers 10.
margenoot38
Of, in my. siet boven vers 9. ende verstaet, dat de Heere, Dat is, Godt de Vader tot den Sone, ende de Sone tot den Propheet sprack van de liefde Godes tot sijne Kercke, ende toorn over de vyanden der selver, als breeder geseyt wort versen 14, 15.
margenoot39
Dat is, vriendelicke, aengename, soete woorden.
margenoot40
Te weten, troostelick voor sijne Kercke.
margenoot41
T.w. om het selve te verlossen uyt de handen harer vyanden. siet Ies. 9.6. Ier. 31.20. Zeph. 1. vers 16. onder 8. vers 2. Of schoon de Heere eenen tijt langh, sijne hulpe ende bystant sijner Kercke onthouden hadde, nochtans beminde hy deselve als een vader sijne kinderen, ofte een man sijne vrouwe, ende hy heeftse ter bequamer tijt gereddet uyt allen noot ende wederweerdigheyt.
margenoot42
Dat is, tegen de Chaldeen, of Babyloniers, ende hare aenhangers, die nu in ruste ende in vrede sitten, midlerwyle dat mijn volck geplaeght wort. Siet boven vers 11.
margenoot43
Te weten, op het Ioodsche volck: Als of Godt seyde, Sy en sien niet op mijnen wille of voornemen, die was, mijn volck vaderlick te kastijden, om het selve tot boete ende bekeeringe te brengen, maer al haer doen en trachten streckt daer henen, om mijn volck gantschelick te verderven ende uyt te roeijen. siet Ies. 10. vers 7. ende 47.6. siet oock Psalm 83. versen 4, 5. Ier. 30. vers 11. Ezech. 25. versen 3, 6.
margenoot44
Gelijck de timmerlieden doen, als sy een nieuw gebouw sullen maken. De sin is, Ierusalem sal weder herbouwt worden, de vyanden mogen daer tegen doen al wat sy kunnen. Dit is volbracht door ’t beleyt ende d’aendrijvinge van Nehemia. Vergelijckt Nehem. cap. 2. versen 3, 4, etc. ende Hagg. cap. 1. vers 13. Onder de opbouwinge der stadt van Ierusalem, worden oock den Godtsaligen belooft alle geestelicke genaden ende weldaden.
margenoot45
Anders, predickt voorder.
margenoot46
Dat is, de steden van Iuda sullen te enge zijn, sy sullen moeten vergroott ende uytgesett worden.
margenoot47
Dat is, van wegen den grooten ende overvloedigen zegen, die de Heere haer geven sal. Geestelicker wijse dit genomen zijnde, beteeckent het, dat Godt sijne Kercke soo soude zegenen, ende doen aenwassen, dat het Ioodsche lant te enge soude wesen, om haer te begrijpen, maer dat sy met hare gaven door de gantsche werelt souden verspreyt worden. Vergelijckt Iesa. cap. 49. vers 18, etc. ende het geheele boeck van de Handelingen der Apostelen.
margenoot48
Te weten, tot sijn volck. De sin is, Hy salse soo overvloedelick met allerley goet zegenen, dat het genoeghsaem blijcken sal, datse Godt tot sijn volck verkoren heeft: insonderheyt sal hy haer zegenen, met herstellinge des waren Godtsdienstes.
margenoot49
Beteeckenende de volckeren ende natien, die vyantlick het volck Godes bestreden ende aenstieten van alle hoecken ende gewesten der aerde. siet vers 19.
margenoot50
Waer van zijn dese hoornen een teecken? wat beduyden sy?
margenoot51
Dat is, die beteeckenen de Babyloniers, ende andere machtige natien die het met deselve houden.
margenoot52
Ofte, timmerlieden. Dit beteeckent oock de volcken ende natien, die als mede-arbeyders Godes zijn, die Godt de Heere uyt alle hoecken der werelt vergaderen soude, om die stercke hoornen, Dat is, om de vyanden van Godes Kercke te breken ende te vernielen, dewijle sy den opbouw des tempels, ende de Kercke Godes verhinderden.
margenoot53
Te weten, hoornen, Dat is, Koninckrijcken.
margenoot54
Dat is, het gewelt, macht, Koninckrijck, te verstooren.
margenoot55
D. die het lant Iuda met krijghs-macht oververvallen ende verheert hebben. Vergelijckt Ezech. cap. 34. vers 21.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken