Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

De Heere maeckt d’Israëliten indachtigh sijner liefde tot haer, die hy daer inne bewesen heeft, dat hy Iacob heeft lief gehadt, maer Esau gehaett, vers 1, etc. Daer na klaeght hy over hare ondanckbaerheyt, voor eerst der Priesteren, ende daer na des volcks, die allegaer ongetrouw waren in de offerhanden, 6. ende hy vermaentse tot berouw ende bekeeringe, 9. ende hy propheteert van den rechten Godtsdienst, welcken hem de geloovige onder alle volckeren in het Nieuwe Testament bewijsen souden, 11, etc.

1

Ga naar margenoot1 DE last des woorts des HEEREN Ga naar margenoot2 tot Israël, Ga naar margenoot3 door den dienst van Ga naar margenoot4 Maleachi.

2

Ick hebbe u-lieden lief gehadt, seyt de HEERE: maer ghy Ga naar margenoot5 seght, Ga naar margenoot6 Waer in hebt ghy ons lief gehadt? Ga naar margenoot7 Was niet Esau Iacobs broeder? spreeckt de HEERE: Ga naar margenoota Ga naar margenoot8 nochtans hebbe ick Iacob lief gehadt,

3

Ende Esau hebbe ick gehaett: Ga naar margenoot9 ende ick hebbe Ga naar margenoot10 sijne bergen gestelt [tot] eene verwoestinge, ende Ga naar margenoot11 sijne erve voor de draken der woestijne. [kolom]

4

Of schoon Ga naar margenoot12 Edom seyde, Wy zijn verarmt, doch Ga naar margenoot13 wy sullen de woeste plaetsen weder bouwen: alsoo seyt de HEERE der heyrscharen, Ga naar margenoot14 Sullen sy bouwen, soo sal ick afbreken; ende Ga naar margenoot15 men salse noemen, Lantpale der godtloosheyt, ende een volck Ga naar margenoot16 op het welcke de HEERE vergramt is tot in der eeuwigheyt.

5

Ende uwe oogen Ga naar margenoot17 sullen het sien, ende ghylieden sult seggen, Ga naar margenoot18 De HEERE zy groot gemaeckt Ga naar margenoot19 van de lantpale Israëls af.

6

Een sone Ga naar margenoot20 sal den vader eeren, ende een knecht Ga naar margenoot21 sijnen heere: ben ick dan een Vader, waer is Ga naar margenoot22 mijne eere? ende ben ick een Heere, waer is Ga naar margenoot23 mijn vreese? seyt de HEERE der heyrscharen tot u, Ga naar margenoot24 ô Priesters, verachters mijnes naems: Ga naar margenoot25 maer ghy segt, Ga naar margenoot26 Waer mede verachten wy uwen name?

7

Ghy brengt op mijnen altaer Ga naar margenoot27 verontreynight Ga naar margenoot28 broot, ende Ga naar margenoot29 seght, Waer mede verontreynigen wy Ga naar margenoot30 u? Daer mede,

[Folio 132v]
[fol. 132v]

dat ghy seght, Ga naar margenoot31 des HEEREN tafel Ga naar margenoot32 is verachtelick.

8

Want als ghy Ga naar margenoot33 wat blints aenbrenght om te offeren, Ga naar margenoot34 het en is [by u] niet quaet, ende als ghy Ga naar margenoot35 wat kreupels ofte krancks Ga naar margenoot36 aenbrenght, Ga naar margenoot37 ’t en is niet quaet: Brenght dat doch uwen Vorst; Ga naar margenoot38 sal hy een welgevallen aen u hebben? ofte sal hy Ga naar margenoot39 u aengesichte opnemen? seyt de HEERE der heyrscharen.

9

Ga naar margenoot40 Nu dan, smeeckt doch het aengesichte Godes, dat hy ons genadigh zy: Ga naar margenoot41 sulcks is van uwe hant geschiet, Ga naar margenoot42 sal hy u aengesichte opnemen? seyt de HEERE der heyrscharen.

10

Wie is’er oock Ga naar margenoot43 onder u die Ga naar margenoot44 de deuren Ga naar margenoot45 [om niet] toesluyt? Ga naar margenoot46 ende ghy en steeckt het vyer niet aen [op] mijnen altaer om niet. Ick en hebbe geenen lust aen u, seyt de HEERE der heyrscharen, Ga naar margenootb ende het spijs-offer en is my Ga naar margenoot47 van uwe hant niet aengenaem.

11

Maer Ga naar margenoot48 van den opgangh der sonne tot haren ondergangh, Ga naar margenoot49 sal mijn name groot zijn onder de Heydenen; ende aen alle plaetse sal mijnen name Ga naar margenoot50 reuckwerck toegebracht worden, ende een reyn spijs-offer: want mijn name sal groot zijn onder de Heydenen, seyt de HEERE der heyrscharen.

12

Ga naar margenoot51 Maer ghy ontheylight Ga naar margenoot52 dien, als ghy seght, Ga naar margenoot53 Des HEEREN tafel is ontreynight, Ga naar margenoot54 ende Ga naar margenoot55 haer inkomen, hare spijse is verachtelick.

13

Ga naar margenoot56 Noch seght ghy, Siet, Ga naar margenoot57 wat eene vermoeytheyt! Ga naar margenoot58 maer ghy soudt het kunnen wech blasen, seyt de HEERE der heyrscharen: ghy brengt oock het gene dat gerooft is, ende Ga naar margenoot59 dat kreupel, ende kranck is: Ga naar margenoot60 ghy brengt oock spijs-offer: soude my Ga naar margenoot61 sulcks aengenaem zijn van uwe hant? seyt de HEERE.

14

Ia vervloeckt zy de bedrieger, Ga naar margenoot62 die een manneken in sijne kudde heeft, ende den Heere belooft ende offert Ga naar margenoot63 dat verdorven is: want ick ben Ga naar margenoot64 een groot Koningh, seyt de HEERE der heyrscharen, ende mijn naem is vreeslick Ga naar margenoot65 onder de Heydenen.

margenoot1
Siet Iesa. 13.1. ende Zach. 9.1.
margenoot2
Tot het volck dat uyt de Babylonische gevangenisse in sijn lant weder gekomen was, zijnde niet alle Ioden, maer oock sommige Israëliten. Siet 1.Chron. cap. 9. op vers 3.
margenoot3
Hebr. door de hant.
margenoot4
Gemeenlick genoemt Malachias.
margenoot5
T.w. met verachtsaemheyt: ofte immers uyt swackheyt, of onwetenheyt. And. Indien ghylieden seght.
margenoot6
Dat is, waer aen blijckt het, dat ghy ons lief gehadt hebt? wy worden met soo vele tegenspoeden, ja wel met meer, te huys gesocht, dan vele onder de Heydenen, die den waren Godt niet en kennen noch en eeren.
margenoot7
Dit is de antwoorde des Heeren op de voorgaende vrage des volcks. Als of hy seyde: Is dat niet een klaer bewijs mijner liefde tegen u-lieden, dat ick uwen vader Iacob verkoren, ende sijnen broeder Esau verworpen hebbe? waer op gevolght is, dat ick u, ende niet Edom, tot mijn volck hebbe aengenomen, ende allerley weldaden bewesen, ende nu tegenwoordelick uyt Babel verlost.
margenoota
Rom. 9.13.
margenoot8
Siet Rom. 9.13.
margenoot9
D. ick hebbe sijn lant verwoest, ende woest gelaten, ende u-lieden hebbe ick wederom in u vaderlant ende Godtsdienst herstelt. Vergelijckt Ierem. cap. 49. vers 8. ende Ezech. cap. 25. vers 12, etc.
margenoot10
Dat is, berghachtigh lant, daer hy in woonde, genoemt Seïr.
margenoot11
Dat is, het lant het welck Esau ende sijne nakomelingen vele jaren als hare erve ende eygen lant beseten hebben, sal ick den draken der woestijne te bewoonen geven. siet Ierem. cap. 49. vers 13, etc.
margenoot12
Dat is, de Edomiten.
margenoot13
Hebr. wy sullen wederkeeren, wy sullen bouwen.
margenoot14
Ofte, sy sullen bouwen, maer ick sal afbreken. De sin is, Der Edomiten lant is verwoest, ende het sal eeuwelick woest blijven, sonder weder op te komen.
margenoot15
D. men sal haer lant noemen.
margenoot16
Of, ’t welck de Heere verfoeyt heeft tot in eeuwigheyt. Siet van het Hebr. woort Mich. cap. 6. op vers 10.
margenoot17
T.w. dese verwoestinge Edoms.
margenoot18
T.w. van wegen het verdelgen sijner vyanden.
margenoot19
Ofte, over de lantpale Israëls. Andre setten dit versken aldus over, ’t Welck uwe oogen sien sullen van de lantpale Israëls af, ende ghylieden sult seggen: De Heere maeckt sich groot. Vergelijckt Psalm 35.26, 27. ende 40.17. ende 70.5. ende 104.1.
margenoot20
D. hy is schuldigh sijnen vader te eeren.
margenoot21
Hebr. sijne heeren. Siet Genes. cap. 39. op vers 2.
margenoot22
D. de eere die men my schuldigh is.
margenoot23
D. de vreese die men my schuldigh is.
margenoot24
Hy bestraft de Priesters die doe leefden, by name, om dat sy, die van ampts wege schuldigh waren de sonden des volcks wel ernstelick te bestraffen, het selve met een quaet exempel voor gingen.
margenoot25
Anders, indien ghylieden seght.
margenoot26
Dese snoode priesters en begingen niet alleen grove sonden, maer sy waren in deselve soo verhardt, dat sy’se noch niet en wouden bekennen.
margenoot27
D. soodanige offerhanden, die door de wet verboden zijn, Levit. c. 22. vers 20, etc. Deut. 15.21. waer van vers 8. eenige exempelen bygebracht worden.
margenoot28
Voor spijse, of, offerhande, die men den Heere offerde op den brand-offer altaer, om door’t vyer verteert te worden. Siet Ezech. 44.7.
margenoot29
Niet dat sy dit met uytgedruckte woorden seyden, maer sy bewesen ende deden met der daet blijcken dat dit hare meyninge was.
margenoot30
U, dat is, uwen altaer. Die de heylige dingen van Godt ingestelt veracht, die veracht Godt selfs.
margenoot31
D. des Heeren altaer. Siet d’aent. Ezech. 41. op vers 22. ende 44.16. Vergelijckt 1.Corinth. 10. vers 21.
margenoot32
D. niet soo hooge te achten, dat wy juyst het alderbeste onser kudden behoeven te offeren, gelijck men eertijts gedaen heeft, doe dien schoonen tempel ende altaer in eere waren.
margenoot33
D. een blint beest. siet Levit. 22. versen 20, 22, 25.
margenoot34
Ofte, is dat niet quaet?
margenoot35
D. een beest dat kreupel, lam, ofte, hinckende is. Deut. 17.1.
margenoot36
Te weten, om te offeren.
margenoot37
Ofte, is’t niet quaet? Ia het trouwens, het is quaet, dewijle de Heere verboden heeft sulcks te offeren.
margenoot38
D. meynt ghy, dat ghy hem een aengenaem geschenck sult brengen, als ghy hem sulck een beest brenght.
margenoot39
D. uwen persoon goedertierentlick aennemen? als ghy yets van hem bidt, ofte versoeckt? Siet van dese maniere van spreken Genes. cap. 19. op vers 21.
margenoot40
Dit spreeckt de Propheet spotswijse tot de godtloose priesters, als of hy seyde, Versoeckt het eens, ende siet of ghy huychelaers van Godt sult verhoort worden? voor seker neen ghy: dewijle ghy den Heere niet en behaeght, soo en behaeght hem oock u-lieder gebedt niet, noch oock uwe offerhanden.
margenoot41
T.w. dat ghy onbetamelicke offerhanden voor den altaer des Heeren gebracht hebt, ende dat oock andere sulcks gedaen hebben, haer wijs makende, dat sulcks geen quaet en was, vers 8.
margenoot42
Dat is, sal hy achtinge geven op uwe persoonen, ampten, of gebeden? De sin is, Geensins.
margenoot43
Te weten, onder de Priesters: of, onder u alle.
margenoot44
Te weten, de deuren des tempels. Siet 1.Chron. 9.26.
margenoot45
Als of Godt seyde, En hebbe ick u-lieden uwen arbeyt niet wel vergolden, als ick u de tienden gegeven hebbe, ende noch andere voordeelen ende profijten, als de eerste vruchten, ende deelen der offerhanden, tot u-lieder onderhoudt? Ende even wel zijt ghy soo slof ende onachtsaem in het waer nemen uwes dienstes.
margenoot46
Hebr. ende ghylieden en steeckt mijnen altaer niet aen om niet.
margenootb
Iesa. 1.11. Ier. 6.20. Amos 5.21, 22.
margenoot47
Te weten, dewijle ghy godtloose, snoode boeven zijt. Siet Iesa. cap. 1. vers 11. Ierem cap. 6. vers 20.
margenoot48
Dat is, door de gantsche werelt. Siet Deut. cap. 32. vers 21. ende Psalm 113.3.
margenoot49
De sin is, Niet alleen in het Ioodsche lant, maer door de gantsche werelt, sal men my eeren ende aenroepen: het welck ten tijde Christi, ende voorts daer na is volbracht geworden.
margenoot50
Dat is, men sal my den rechten Godtsdienst bewijsen: verstaet den innerlicken ende waren Godtsdienst, ende geestelicke offerhanden, die door de ceremonien des Ouden Testaments, welcke hier genoemt staen, afgebeeldet wierden. Vergelijckt Zachar. cap. 14. versen 16, 20.
margenoot51
Of, want.
margenoot52
T.w. mijnen name.
margenoot53
Te weten, om dat sy van de Chaldeen is verstoort geworden: daerom gaven dese sijne Priesters voor, dat men aen den nieuwen altaer, die in de plaetse des ouden was opgericht, soo nauwe niet verbonden en was, nochte schuldigh en was soo nauwe te letten op de offerhanden, of sy volmaeckt of onvolmaeckt, reyn ofte onreyn waren. Siet bov. vers 7.
margenoot54
And. daerom is, etc.
margenoot55
D. wat haer in komen, Dat is, offerhanden die men daer op leght, aengaet, dat is eene verachtsame spijse.
margenoot56
De sin is, Ghy hypocriten, Als ghy sulck een mager schaep of geytenbock tot den tempel gedragen hebt, dat men het wel soude konnen wech blasen, so derft ghy u dan noch veynsen, dat ghy moede van het dragen geworden zijt, quansuys soo vett ende soo swaer is het.
margenoot57
Hoe moede ben ick geworden van dragen!
margenoot58
And. ende ghy hebt hem wechgeblasen, Dat is, veracht: Namelick, Godt. Vergelijckt Psalm 10. vers 5.
margenoot59
Tegen het bevel des Heeren, Levit. cap. 22. vers 22.
margenoot60
Te weten, sulcken spijs-offer, dat oock niet veel besonders en is. And. ghy brenght my, of offert my sulcks tot een spijs-offer.
margenoot61
Te weten, sulck spijs-offer.
margenoot62
Die de macht en middel hebbende om Godt een offerhande te doen achtervolgens het bevel sijner wet, sulcks nalaet uyt gierigheyt. Ten brand-offer moest men een manneken brengen, Levit. cap. 1. vers 3.
margenoot63
Dat beschadight, ofte gebreckelick is, ofte, een vlecke heeft, ende derhalven niet bequaem ter offerhande.
margenoot64
Aldus wort de Heere oock van David genoemt Psalm 47.3. ende derhalven is hy te eeren ende te vreesen boven alle Koningen ende Vorsten. Siet boven vers 8. Siet oock Psalm 48.3. ende Matth. cap. 5. vers 35.
margenoot65
Hoe veel te meer behoordet ghylieden, die mijn volck genoemt wort, my te vreesen, te eeren, ende te dienen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken