Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xvj. Capittel.

1 Christus voorseght sijnen discipelen datse sullen vervolght worden. 5 ende vertroost haer met de belofte des Heyligen Geests, die de werelt sal overtuygen van sonde, gerechtigheyt, ende oordeel. 12 ende haer in alle waerheyt leyden. 16 Verklaert dat hy haest van haer wech genomen, doch wederom eenen kleynen tijt sal gesien worden. 20 ende dat hare droefheyt haest in blijdtschap sal verandert worden, gelijck de ween van een vrouwe alsse gebaert heeft. 23 Vermaent haer in sijnen name te bidden, met belofte van verhoort te sullen worden. 28 ende verklaert vry uyt, sonder gelijckenisse, dat hy de werelt verlaet. 19 het welck de discipelen verstaen, ende worden in haer geloove versterckt. 31 Hy waerschouwt haer, datse verstroyt sullen worden, ende belooft haer sijnen vrede.

1

Ga naar margenoot1 DEse dingen hebbe ick tot u gesproken, op dat ghy niet Ga naar margenoot2 ge-ergert en wort.

2

Ga naar margenoota Sy sullen u Ga naar margenoot3 uyt de Synagogen werpen: ja de ure komt, dat een yegelick die u sal dooden, sal meynen Gode Ga naar margenoot4 eenen dienst te doen.

3

Ga naar margenootb Ende dese dingen sullen sy u doen, om dat sy den Vader niet gekent en hebben, nochte my.

4

Ga naar margenootc Maer dese dingen hebbe ick tot u gesproken, op dat wanneer de ure sal gekomen zijn, ghy der selver meught gedencken dat ickse u geseght hebbe: doch dese dingen en hebbe ick u van het begin Ga naar margenoot5 niet geseght, om dat ick by u-lieden Ga naar margenoot6 was.

5

Ende Ga naar margenoot7 nu ga ick henen tot den genen die my gesonden heeft, ende niemant van u Ga naar margenoot8 en vraeght my, Waer gaet ghy henen?

6

Maer om dat ick dese dingen tot u gesproken hebbe, soo heeft Ga naar margenoot9 de droefheyt uw’ herte vervult.

7

Doch ick segge u de waerheyt, het is u nut dat ick wech ga: want indien ick niet [kolom] wech en ga, soo en sal Ga naar margenoot10 de Trooster tot u Ga naar margenoot11 niet komen: Ga naar margenootd maer indien ick henen ga, soo sal ick hem tot u senden.

8

Ende die gekomen zijnde, sal de werelt Ga naar margenoot12 overtuygen van sonde, ende van gerechtigheyt, ende van oordeel.

9

Ga naar margenoot13 Van sonde, om dat sy Ga naar margenoot14 in my niet en gelooven:

10

Ende Ga naar margenoot15 van gerechtigheyt, Ga naar margenoot16 om dat ick tot mijnen Vader henen ga, ende ghy en sult my Ga naar margenoot17 niet meer sien:

11

Ende Ga naar margenoot18 van oordeel, Ga naar margenoote om dat Ga naar margenoot19 de Overste deser werelt Ga naar margenoot20 geoordeelt is.

12

Noch Ga naar margenoot21 vele dingen hebbe ick u te seggen, doch ghy en kondt die Ga naar margenoot22 nu niet dragen.

13

Maer wanneer die Ga naar margenoot23 sal gekomen zijn, [namelick] de Geest der waerheyt, Ga naar margenootf hy sal u in Ga naar margenoot24 alle de waerheyt leyden. Ga naar margenootg Want hy en sal Ga naar margenoot25 van hemselven niet spreken, maer soo wat hy sal Ga naar margenoot26 gehoort hebben, sal hy spreken, ende de toekomende dingen sal hy u verkondigen.

14

Die sal my Ga naar margenoot27 verheerlicken: want hy sal ’t Ga naar margenoot28 uyt het mijne nemen, ende sal het u verkondigen.

15

Ga naar margenoot29 Ga naar margenooth Al wat de Vader heeft, is mijne: daerom hebbe ick geseght, dat hy ’t uyt het mijne sal nemen, ende u verkondigen.

16

Ga naar margenooti Eenen Ga naar margenoot30 kleynen [tijt,] ende ghy en sult my niet sien: ende wederom, eenen Ga naar margenoot31 kleynen [tijt,] ende ghy sult my sien, want ick ga henen tot den Vader.

17

[Sommige] dan uyt sijne discipelen seyden tot malkanderen, Ga naar margenoot32 Wat is dit dat hy tot ons seght, Eenen kleynen [tijt,] ende ghy en sult my niet sien: ende wederom, eenen kleynen [tijt,] ende ghy sult my sien: ende, Want ick ga henen tot den Vader?

18

Sy seyden dan, Wat is dit dat hy seght, Eenen kleynen [tijt?] Wy en weten niet wat hy seght.

19

Iesus dan Ga naar margenoot33 bekende dat sy hem wilden vragen, ende seyde tot haer, Vraeght ghy daer van onder malkanderen, dat ick geseght hebbe, Eenen kleynen [tijt,] ende ghy en sult my niet sien: ende wederom, eenen kleynen [tijt,] ende ghy sult my sien?

20

Voorwaer, voorwaer ick segge u, dat ghy Ga naar margenoot34 sult schreijen, en klaeghlick weenen, maer de werelt sal haer verblijden: ende ghy sult bedroeft zijn, maer uwe droefheyt Ga naar margenoot35 sal tot blijdtschap worden.

21

Ga naar margenoot36 Ga naar margenootk Een vrouwe wanneer sy baert, Ga naar margenoot37 heeft droefheyt, dewijle hare ure gekomen is: maer wanneer sy het kindeken gebaert heeft, Ga naar margenoot38 soo en gedenckt sy de benauwtheyt niet meer, om de blijdtschap dat een mensche ter werelt geboren is.

22

Ende ghy dan hebt nu wel droefheyt, maer ick sal u Ga naar margenoot39 wederom sien, Ga naar margenootl ende uw’ herte sal hem Ga naar margenoot40 verblijden ende niemant en sal uwe blijdtschap van u Ga naar margenoot41 wech nemen.

23

Ende in dien dagh en sult ghy my Ga naar margenoot42 niets vragen. Ga naar margenootm Voorwaer, voorwaer ick segge u, al wat ghy Ga naar margenoot43 den Vader sult bidden in mijnen name, [dat] sal hy u geven.

[Folio 52v]
[fol. 52v]

24

Ga naar margenoot44 Tot noch toe en hebt ghy Ga naar margenoot45 niet gebeden in mijnen name: Ga naar margenoot46 bidt ende ghy sult ontfangen, op dat uwe blijdtschap Ga naar margenoot47 vervult zy.

25

Dese dingen hebbe ick door gelijckenissen tot u gesproken: maer de ure komt, dat ick niet meer Ga naar margenoot48 door gelijckenissen tot u spreken en sal, maer sal u Ga naar margenoot49 vry uyt Ga naar margenoot50 van den Vader verkondigen.

26

Ga naar margenoot51 In dien dagh sult ghy in mijnen name bidden, ende ick en Ga naar margenoot52 segge u niet dat ick den Vader voor u bidden sal.

27

Want de Vader selve heeft u lief, Ga naar margenoot53 dewijle ghy my lief gehadt hebt, Ga naar margenootn ende hebt gelooft dat ick van Godt Ga naar margenoot54 ben uytgegaen.

28

Ga naar margenooto Ick ben van den Vader uytgegaen, ende ben in de werelt gekomen: wederom Ga naar margenoot55 verlate ick de werelt, ende ga henen tot den Vader.

29

Sijne discipelen seyden tot hem, Siet, nu spreeckt ghy vry uyt, ende en seght geen gelijckenisse.

30

Nu weten wy Ga naar margenootp dat ghy Ga naar margenoot56 alle dingen weet, ende ghy en hebt niet van noode dat u yemant vrage. Ga naar margenoot57 Hierom gelooven wy dat ghy van Godt uytgegaen zijt.

31

Iesus antwoordde haer, Ga naar margenoot58 Gelooft ghy nu?

32

Ga naar margenootq Siet, de ure komt, ende is nu gekomen, dat ghy sult Ga naar margenoot59 verstroyt worden, een yegelick Ga naar margenoot60 na het sijne, ende ghy my alleen sult laten. Ga naar margenootr Ende [nochtans] en ben ick niet alleen: want de Vader is met my.

33

Dese dingen hebbe ick tot u gesproken, Ga naar margenoots op dat ghy Ga naar margenoot61 in my Ga naar margenoot62 vrede hebbet. In de werelt sult ghy verdruckinge hebben: maer hebbet goeden moedt, ick hebbe Ga naar margenoot63 de werelt Ga naar margenoot64 overwonnen.

margenoot1
Namelick, van den haet ende vervolginge der werelt tegen u.
margenoot2
D. daer door als door een onverwachte sake in uw’ geloove niet en soudt geswackt, of wanckelmoedigh gemaeckt worden.
margenoota
Ioan. 9.22, 34. ende 12.42.
margenoot3
Siet hier van Ioan. 9.22.
margenoot4
Ofte, een offerande toe te brengen, te offeren.
margenootb
Ioan. 15.21. 1.Corinth. 2.8.
margenootc
Ioan. 13.19. ende 14.29.
margenoot5
Namelick, soo bescheydelick ende opentlick.
margenoot6
Namelick, ende niet soo haest van u en soude scheyden, als ick nu sal doen.
margenoot7
Dat is, nu genaeckt de tijt dat ick de werelt verlaten sal.
margenoot8
Namel. nu, gelijck ghy voor desen wel gedaen hebt, Ioan. c. 13. vers 36. ende 14.5.
margenoot9
Namelick, die u belet my te vragen, waer henen, waerom, ende tot wat eynde ick van u ga.
margenoot10
Ofte, de voorsprake, Dat is, de Heylige Geest. Siet Ioan. 14.16.
margenoot11
Namel. met sijne overvloedige ende wonderbaerlicke gaven ende werckingen.
margenootd
Luce 24.49. Ioan. 14.26. ende 15.26.
margenoot12
Namelick, soo door de predicatie der Apostelen, als door sijne inwendige werckinge.
margenoot13
Dat is, dat sy swaerlick gesondight hebben.
margenoot14
Namel. als in den waren Messias, maer my als eenen godtloosen gedoot hebben.
margenoot15
Dat is, dat ick ontschuldigh gedoot ben, ende rechtveerdigh zijnde voor de onrechtveerdige geleden hebbe.
margenoot16
Dat is, waer van mijne hemelvaert een seker getuygenisse is.
margenoot17
Namelick, na mijne hemelvaert, Actor. 3.21.
margenoot18
Dat is, dat ick macht hebbe om alles te regeeren ende richten, oock om de ongeloovige tot de eeuwige doot te veroordeelen, Matt. 28. vers 18. Actor. 2.36.
margenoote
Ioan. 12.31. ende 14.30. Ephes. 2.2. Coloss. 2.15.
margenoot19
Dat is, de duyvel. siet Ioan. 12.31. Ephes. 2.2.
margenoot20
Dat is, veroordeelt. Overmits hem door mijnen doot sijne machte ende heerschappije benomen sal worden, Hebr. 2. vers 14. Col. 2.15.
margenoot21
Namel. dienende tot versterckinge ende naerder verklaringe van ’t gene ick u te voren geseght hebbe, Ioan. 15.15.
margenoot22
Namel. overmits uwe tegenwoordige swackheyt ende bedroeftheyt.
margenoot23
D. na mijne hemelvaert over u sal uytgestort zijn.
margenootf
Ioan. 14.26.
margenoot24
Namelick, die u noodigh sal zijn te weten tot uytvoeringe van u ampt, alsoo dat ghy deselve niet alleen en sult weten, maer oock in het leeren der selve niet en sult konnen dwalen, Matth. 28.19.
margenootg
Ioan. 12.49.
margenoot25
D. alleen, sonder de Vader ende my. Siet Ioan. 5. vers 30.
margenoot26
Namelick, van den Vader, ende van my. siet Ioan. 3.32. ende 15.15.
margenoot27
Namelick, door sijn getuygenisse, gaven, ende wonderwercken.
margenoot28
Dat is, deselve leere der saligheyt, die ick u geleert hebbe, sal hy u mede openbaren, alsoo hy deselve van my sal ontfangen.
margenoot29
D. alle de Goddelicke eygenschappen, die de Vader heeft, hebbe ick mede, als zijnde sijnen eenighgeboren Sone, eenes wesens met hem.
margenooth
Ioan. 17.10.
margenooti
Ioan. 7.33.
margenoot30
Namel. sal daer zijn, als ick in ’t graf sal liggen.
margenoot31
Namel. van veertigh dagen, na dat ick wederom sal opgestaen zijn, eer ick ten hemel sal opvaren.
margenoot32
D. wat verstaet hy daer mede.
margenoot33
Namelick, door sijne alwetenheyt, die sy selve bekennen, vers 30.
margenoot34
Namelick, geduerende den tijt mijns lijdens, ende afwesens van u.
margenoot35
Namelick, als ghy my wederom levendigh sult sien.
margenoot36
Gr. de vrouwe.
margenootk
Iesa. 26.17.
margenoot37
Namelick, van wegen de smerte ende weedom, Genes. 3.16.
margenoot38
Dat is, soo en achtse niet meer.
margenoot39
Namelick, na mijne opstandinge.
margenootl
Ioan. 20.20.
margenoot40
Namel. my wederom levendigh by u siende, Luce 24.41.
margenoot41
Namel. overmits de oorsake daer van altijt sal dueren, alsoo ick dan niet meer sterven en sal, maer in de eeuwige heerlickheyt altijt sal zijn, ende u oock aldaer een plaetse bereyden, Ioan. 14.2.
margenoot42
Dat is, geen dingh behoeven te vragen, alsoo de Heylige Geest u in allen sal onderwijsen.
margenootm
Ierem. 29.12. Matth. 7.7. ende 21.22. Marc. 11.24. Luce 11.9. Ioan. 14.13. ende 15.7. Iacob. 1.5. 1.Ioan. 3.22. ende 5.14.
margenoot43
Of, van den Vader sult begeeren.
margenoot44
D. ghy hebt wel tot noch toe, gelijck oock d’andere geloovige in het Oude Testament, in uwe gebeden gesien op den Messiam, die noch komen soude, Dan. 9.17. Maer voortaen als ick nu het werck der verlossinge sal hebben volbracht, sult ghy met meerder kennisse ende vertrouwen uwe gebeden doen, siende op my, als den beloofden Messiam selve, ende mijne verdienste ende voorbiddinge.
margenoot45
Of, geen dingh, namelick, om dat ick selve by u was, ende u alles leerde, ende van alles versorghde.
margenoot46
Of, begeert.
margenoot47
D. meer ende meer toeneme door het verkrijgen van alle geestelicke gaven.
margenoot48
Gr. in gelijckenissen: D. door bedeckte manieren van spreken, gelijck van een vrouwe die in barens noot is, vers 21. ende andersins.
margenoot49
D. ront uyt, met klare woorden.
margenoot50
D. van het gene het Koninckrijcke Godts aengaet ende van de groote daden Godts, gelijck hy na sijne verrijsenisse selve, ende na sijne hemelvaert door sijnen Heyligen Geest gedaen heeft, Actor. 1. vers 3. ende 2.11.
margenoot51
Namel. na het ontfangen des Heyligen Geests.
margenoot52
D. ick en wil u daer mede niet alleen troosten, dat ick den Vader voor u bidden sal: het welck ick nochtans oock doen sal, Rom. 8.34. 1.Ioan. 2.1.
margenoot53
Dit en moet alsoo niet verstaen worden, dat de liefde der Apostelen tot Christum een oorsake soude zijn, die de liefde des Vaders tot haer soude verdienen, alsoo de liefde Godts een oorsake is waerom wy Godt ende Christum lief hebben, 1.Ioan. 4.19. maer dat dese hare liefde tot Christum een vrucht ende kenteecken is van de liefde, die de Vader haer toedraeght. Siet Luce 7.47.
margenootn
Ioan. 17.8.
margenoot54
D. niet alleen geboren van den Vader, maer oock van hem gesonden in de werelt, om het werck der salighmakinge uyt te richten.
margenooto
Ioan. 13.3.
margenoot55
D. salse haest verlaten, namelick, na mijne lichamelicke tegenwoordigheyt. Want na sijne Godtheyt blijft hy altijt by ons, Matth. 28.20.
margenootp
Ioan. 21.17.
margenoot56
Namelick, alsoo ghy door uwe alwetenheyt onse gedachten, als wy u willen vragen, met uwe antwoorden voorkomt, vers 19.
margenoot57
Gr. hier in, Dat is, hier door.
margenoot58
Dat is, seght ghy dat ghy soo vast gelooft?
margenootq
Zach. 13.7. Matth. 26.31. Marc. 14.27.
margenoot59
Namelick, herwaerts ende derwaerts van my vluchtende.
margenoot60
Gr. in sijn eygen, namelick, plaetse, ofte huys.
margenootr
Ioan. 8.29. ende 14.10.
margenoots
Iesa. 9.5. Ioan 14.27. Rom. 5.1. Ephes. 2.13. Coloss. cap. 1. vers 20.
margenoot61
Dat is, op my vertrouwende, ofte, door my.
margenoot62
Dat is, gerustheyt uwes gemoedts, niet tegenstaende alle de swarigheden die u sullen over komen.
margenoot63
Dat is, al wat in de werelt uwe saligheyt soude mogen tegen zijn.
margenoot64
Namelick, niet alleen voor my, Ioan. 14.30. maer oock voor u, dewijle ghy door het geloove met my vereenight zijt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken