Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xviij. Capittel.

1 Christus gaet met sijne discipelen in een hof. 2 alwaer Iudas komt met de bende, om hem te vangen. 4 welcke bende op Christi aensprake ter aerden valt. 10 Petrus houwt Malchus de oore af, waer over hem Christus bestraft. 13 Christus wort gevangen ende eerst tot Annas, ende van daer tot Cajaphas gebracht. 15 Wort van Petro gevolght, ende daer na verloochent. 19 van Cajaphas ondervraeght over sijne discipelen ende leere. 22 van een der dienaren geslagen, welcken hy daer over bestraft. 25 Wort van Petro noch twee mael verloochent. 28 Voor Pilatus in’t Rechthuys gebracht, die na sijne beschuldinge vraeght, ende hem het oordeel der Ioden wil over geven. 33 Wort van Pilato ondervraeght na sijn Koninckrijck, het welck hy betuyght van dese werelt niet te zijn. 38 Pilatus verklaert hem onschuldigh, ende wil hem los laten. 40 maer de Ioden begeeren Barabbam.

1

Ga naar margenoota IEsus dit geseght hebbende Ga naar margenoot1 gingh uyt met sijne discipelen over de beke Ga naar margenoot2 Cedron, daer een hof was, in welcken hy gingh ende sijne discipelen.

2

Ende Iudas, die hem verriet, wist oock die plaetse, dewijle Iesus aldaer dickwils Ga naar margenoot3 vergadert was geweest met sijne discipelen.

3

Ga naar margenootb Iudas dan genomen hebbende Ga naar margenoot4 de bende [krijghsknechten,] ende [eenige] dienaers Ga naar margenoot5 van de Overpriesters ende Pharizeen, quam aldaer met lanteernen, ende Ga naar margenoot6 fackelen, ende wapenen.

4

Iesus dan wetende alles wat over [kolom] hem komen soude, Ga naar margenoot7 gingh uyt, ende seyde tot haer, Wien soeckt ghy?

5

Sy antwoorden hem, Iesum den Nazarener. Iesus seyde tot haer, Ick ben’t. ende Iudas die hem verriet, stont oock by haer.

6

Als hy dan tot haer seyde, Ick ben’t, gingen sy achterwaerts, ende Ga naar margenoot8 vielen ter aerde.

7

Hy vraeghde haer dan Ga naar margenoot9 wederom, Wien soeckt ghy? Ende sy seyden, Iesum den Nazarener.

8

Iesus antwoordde, Ick hebbe u geseght dat ick het ben. Indien ghy dan my soeckt, soo laet Ga naar margenoot10 dese Ga naar margenoot11 henen gaen.

9

Ga naar margenoot12 Op dat het woort vervult soude worden, dat Ga naar margenoot13 hy geseght hadde: Ga naar margenootc Uyt den genen die ghy my gegeven hebt, en hebbe ick niemant verloren.

10

Ga naar margenootd Simon Petrus dan Ga naar margenoot14 hebbende een sweert, trock het selve [uyt,] ende sloegh des Hoogenpriesters dienstknecht, ende hieuw sijne rechter oore Ga naar margenoot15 af. Ende de name des dienstknechts was Malchus.

11

Iesus dan seyde tot Petrum, Ga naar margenoot16 Steeckt uw’ sweert in de scheede. Ga naar margenoot17 Den Ga naar margenoote drinckbeker die my de Vader gegeven heeft, sal ick dien niet drincken?

12

De bende dan, ende de Overste over duysent, ende de dienaers Ga naar margenoot18 der Ioden namen Iesum gesamentlick, ende bonden hem.

13

Ga naar margenootf Ende leydden hem henen, Ga naar margenoot19 eerst tot Ga naar margenootg Annam: want hy was des wijfs vader van Cajaphas, welcke des selven jaers Hoogepriester was.

14

Ga naar margenooth Cajaphas nu was de gene die den Ioden geraden hadde, dat het nut was dat een mensche voor het volck storve.

15

Ga naar margenooti Ende Simon Petrus Ga naar margenoot20 volghde Iesum, ende Ga naar margenoot21 een ander discipel. Dese discipel nu was den Hoogenpriester bekent, ende gingh met Iesu in des Hoogenpriesters Ga naar margenoot22 zale.

16

Ende Petrus stont buyten aen de deure. De ander discipel dan, die den Hoogenpriester bekent was, gingh uyt, ende Ga naar margenoot23 sprack met de deurwaerster, ende bracht Petrum in.

17

De dienstmaeght dan die de deurwaerster was, Ga naar margenoot24 seyde tot Petrum, En zijt oock ghy niet uyt de discipelen van desen mensche? Hy seyde, Ick en ben niet.

18

Ende de dienstknechten ende Ga naar margenoot25 de dienaers stonden, hebbende een koolvyer gemaeckt, om dat het Ga naar margenoot26 koudt was, ende warmden haer. Ga naar margenootk Petrus stont by haer ende warmde hem.

19

De Hoogepriester dan vraeghde Iesum Ga naar margenoot27 van sijne discipelen, ende Ga naar margenoot28 van sijne leere.

20

Iesus antwoordde hem, Ga naar margenootl Ick hebbe vry uytgesproken Ga naar margenoot29 tot de werelt: ick hebbe alle tijt geleert in de Synagoge ende in den tempel, daer de Ioden Ga naar margenoot30 van alle plaetsen t’samen komen: ende Ga naar margenoot31 in het verborgen en hebbe ick niets gesproken.

21

Wat ondervraeght ghy my? ondervraeght de gene die het gehoort hebben, wat ick tot haer gesproken hebbe: siet, dese weten wat ick geseght hebbe.

22

Ende als hy dit seyde, een van de dienaren die daer by stondt, Ga naar margenootm gaf Iesu

[Folio 53v]
[fol. 53v]

Ga naar margenoot32 eenen kinnebackslagh, seggende, Antwoort ghy alsoo den Hoogenpriester?

23

Iesus antwoordde hem, Indien ick qualick gesproken hebbe, Ga naar margenoot33 betuyght van het quade: ende indien wel, waerom slaet ghy my?

24

( Ga naar margenootn Annas dan hadde hem gebonden Ga naar margenoot34 gesonden tot Cajaphas den Hoogenpriester.)

25

Ga naar margenooto Ende Simon Petrus stont ende warmde hem: Ga naar margenoot35 sy seyden dan tot hem, En zijt oock ghy niet uyt sijne discipelen? Hy loochende het, ende seyde, Ick en ben niet.

26

Een van de dienstknechten des Hoogenpriesters, die maeghschap was van den genen dien Petrus de oore afgehouwen hadde, seyde, Hebbe ick u niet gesien in den hof met hem?

27

Petrus dan loochende het wederom. Ga naar margenootp Ende terstont Ga naar margenoot36 kraeyde de haen.

28

Ga naar margenootq Sy dan leydden Iesum Ga naar margenoot37 van Cajapha in het Ga naar margenoot38 Rechthuys. Ende het was Ga naar margenoot39 ’s morgens vroegh: ende sy en gingen niet in het Rechthuys, Ga naar margenootr op dat sy niet Ga naar margenoot40 verontreynight en souden worden, maer op dat sy Ga naar margenoot41 het Pascha eten mochten.

29

Pilatus dan gingh tot haer Ga naar margenoot42 uyt, ende seyde, Wat beschuldinge brenght ghy tegen desen mensche?

30

Sy antwoordden ende seyden tot hem, Indien dese geen quaetdoender en ware, soo en souden wy hem u niet overgelevert hebben.

31

Pilatus dan seyde tot haer, Neemt ghy hem, ende oordeelt hem na uwe wet. De Ioden dan seyden tot hem, Het en is ons Ga naar margenoot43 niet geoorloft yemant te dooden.

32

Ga naar margenoots Op dat het woort Iesu vervult wierde, dat hy Ga naar margenoot44 geseght hadde, beteeckenende hoedanigen doot hy sterven soude.

33

Ga naar margenoott Pilatus dan gingh wederom in het Rechthuys, ende riep Iesum, ende seyde tot hem, Zijt ghy de Koningh der Ioden?

34

Iesus antwoordde hem, Seght ghy dit Ga naar margenoot45 van u selven, of hebben het u Ga naar margenoot46 andere van my geseght?

35

Pilatus antwoordde, Ben ick Ga naar margenoot47 een Iode? uw’ volck ende de Overpriesters hebben u aen my overgelevert: wat hebt ghy gedaen?

36

Iesus antwoordde, Ga naar margenootv Mijn Koninckrijck en is niet Ga naar margenoot48 van dese werelt: Indien mijn Koninckrijck van dese werelt ware, soo souden mijne dienaers gestreden hebben, op dat ick den Ioden niet en ware overgelevert: maer nu en is mijn Koninckrijck niet Ga naar margenoot49 van hier.

37

Pilatus dan seyde tot hem, Ga naar margenoot50 Zijt ghy dan een Koningh? Iesus antwoordde, Ga naar margenoot51 Ghy seght dat ick een Koningh ben. Hier toe ben ick geboren, ende hier toe ben ick in de werelt gekomen, op dat ick der waerheyt Ga naar margenoot52 getuygenisse geven soude. Een yegelick Ga naar margenoot53 die uyt de waerheyt is, Ga naar margenoot54 hoort mijne stemme.

38

Pilatus seyde tot hem, Ga naar margenoot55 Wat is waerheyt? Ende als hy dat geseght hadde gingh hy wederom Ga naar margenoot56 uyt tot den Ioden, ende seyde tot haer, Ga naar margenootx Ick en vinde geen Ga naar margenoot57 schult in hem. [kolom]

39

Doch ghy hebt Ga naar margenooty een gewoonte, dat ick u op ’t Pascha eenen los late. Wilt ghy dan dat ick u den Koningh der Ioden los late?

40

Sy dan riepen alle wederom, seggende, Ga naar margenootz Niet desen, maer Barabbam: Ga naar margenoota Ende Barabbas was een Ga naar margenoot58 moordenaer.

margenoota
2.Sam. 15.23. Matth. 26.36. Marc. 14.32. Luce 22.39.
margenoot1
Dat is, gingh voort henen. Want dat hy uyt het huys ende stadt al gegaen was schijnt te blijcken uyt Ioan. 14. vers 31. Siet vers 4.
margenoot2
Dit was een beke vlietende door een donckere valleije tusschen de stadt Ierusalem, ende den olijfbergh. Waer van oock vermelt wort 2.Sam. 15. vers 23. 2.Reg. 23.6, 12. Ierem. 31.40. ende elders.
margenoot3
Namelick, derwaerts tegen den nacht met sijne discipelen uyt de stadt Ierusalem vertreckende, Luce cap. 21. vers 37. daer hy oock somwijlen sijne discipelen in ’t bysonder onderwees, Matth. cap. 24. vers 3.
margenootb
Matt. 26.47. Marc. 14.43. Luce 22.47.
margenoot4
Namelick, die van des Keysers wegen voor den tempel plaghten de wacht te houden, ende ten dienste van d’Overpriesters dickwils gebruyckt te worden. siet Matth. 27.65.
margenoot5
Gr. uyt.
margenoot6
Gr. Lampades, het welck oock lampen die met olie plegen voorsien te worden beteeckent, Matth. 25.1, etc.
margenoot7
Namelick, van de plaetse des hofs daer hy was haer in het gemoet, om te toonen dat hy hemselven gewillighlick over gaf in den doot.
margenoot8
Namel. door sijne Goddelicke kracht neder geslagen zijnde, om te toonen dat hy hare handen lichtelick hadde konnen ontkomen, indien hy gewilt hadde.
margenoot9
N. na datse weder opgestaen waren.
margenoot10
Namelick, mijne discipelen.
margenoot11
Namelick, sonder haer leet te doen: gelijck sy alle hem verlaten hebben, ende gevlucht zijn, Matth. 26.56.
margenoot12
Namel. heeft hy dit geseght: ofte, is dit geschiet.
margenoot13
Nam. Christus, Ioan. 17.12. alwaer hy spreeckt van hare bewaringe ter saligheyt. Doch Ioannes spreeckt hier van hare bewaringe in dit leven, alsoo het selve voor dien tijt oock tot hare saligheyt voorderlick, ende eenighsins noodigh was, om de swackheyt hares geloofs. Siet dergelijcke toepassinge, Matth. 8.17.
margenootc
Ioan. 6.39. ende 10.28. ende 17.12.
margenootd
Matth. 26.51. Marc. 14.47. Luce 22.50.
margenoot14
Namelick, gelijck de reysende lieden somwijlen plaghten sweerden mede te dragen tegen de straetschenders ende andere particuliere geweldigers: het welck in hemselven niet ongeoorloft en is, als men blijft binnen de palen van noodige bescherminge. Doch Petrus heeft hier sijn sweert misbruyckt, tegen de gene, die van de Overheyt gesonden waren: waerom hy oock daer over van Christo bestraft wort. Siet hier van oock Luce 22.38.
margenoot15
Doch Christus heelde deselve wederom, Luce 22.51.
margenoot16
Gr. werpt, Dat is, steeckt haestelick. Siet hier van de reden Matth. 26.52.
margenoot17
D. dit bitter lijden, het welck my de Vader opgeleght heeft, sal ick dat niet lijden? siet Matth. cap. 20. vers 22.
margenoote
Matth. 20.22. ende 26.39.
margenoot18
D. der Overste der Ioden. siet vers 3.
margenootf
Matth. 26.57. Marc. 14.53. Luce 22.54.
margenoot19
Ende daer na tot Cajapham, gelijck blijckt vers 24. Soo dat het gene hier na in den text volght, niet in het huys van Annas, maer van Cajaphas, geschiet is.
margenootg
Luce 3.2.
margenooth
Ioan. 11.50.
margenooti
Matth. 26.58. Marc. 14.54. Luce 22.54.
margenoot20
Namelick, van verre, na ’t huys van Cajaphas, Matth. cap. 26. vers 58.
margenoot21
Sommige meynen dat dese discipel Ioannes selve geweest is. Doch dit en is niet seker.
margenoot22
Of, palleys.
margenoot23
Of, seyde tot de deurwaerster, Nam. datse hem soude willen inlaten.
margenoot24
Namel. als sy hem daer na by ’t vyer sagh staen, Luce 22.56.
margenoot25
Dese schijnen geweest te zijn de dienaers van ’t gerichte, of van den Raet der Ioden.
margenoot26
Gr. koude.
margenootk
Matth. 26.69. Marc. 14.67. Luce 22.55.
margenoot27
Dat is, wie sy waren, hoe vele, ende waer toe hy discipelen vergaderde: of het niet en was om oproer ende aenhangh te maken.
margenoot28
Namelick, of die niet en verschilde van de leere Mosis: ofte der Pharizeen.
margenootl
Ioan. 7.26.
margenoot29
D. tot de menighte van al ’t volck.
margenoot30
Andere lesen alle tijt, ende sommige alle.
margenoot31
Namel. gelijck plaghten te doen die oproer willen maken, of ’t volck met valsche leere verleyden.
margenootm
Ierem. 20.2. Actor. 23.2.
margenoot32
Of, eenen slagh met eenen stock, ofte, gaerde.
margenoot33
D. bewijst waer inne ick qualick gesproken hebbe.
margenootn
Matth. 26.57. Marc. 14.53. Luce 22.54.
margenoot34
Siet hier voren vers 13.
margenooto
Matth. 26.71. Marc. 14.69. Luce 22.58.
margenoot35
Namelick, die daer tegenwoordigh waren: ’t welck van een dienstmaeght eerst is begonnen, vers 17. ende daer na van eenige andere mede geschiet is. siet Marc. 14.69.
margenootp
Ioan. 13.38.
margenoot36
N. voor de tweede mael, tegen het aenkomen des dageraets, Marc. 14.72.
margenootq
Matth. 27.1. Marc. 15.1. Luce 22.66. ende 23.1.
margenoot37
Dat is, van het huys Cajaphe.
margenoot38
Gr. Praitorion, welck was de woonplaetse des Stadthouders Pilati, daer hy oock het gerechte hieldt.
margenoot39
Ofte, morgenstont.
margenootr
Actor. 10.28. ende 11.3.
margenoot40
Namelick, na haer gemeyn gevoelen, Actor. 10.28. ende 11.3. want andersins en leest men niet dat het in de wet verboden is in eens Heydens huys te gaen.
margenoot41
D. het Paeschlam, ’t welck sy dien aenstaenden avont eerst souden slachten ende eten, ende dat van de onreyne niet en mocht gegeten worden, Num. 9.10. De reden hier van siet op de aenteeck. Matth. 26.20.
margenoot42
Namel. buyten het Rechthuys, om haer te gelieven.
margenoot43
Namelick, ofte om niet onreyn ende alsoo onbequaem te worden om het Pascha te eten: of veel meer om dat haer de macht was genomen van de Romeynen, om yemant met der doot te straffen, sonder consent van den Roomschen Stadthouder.
margenoots
Matth. 20.19. Ioan. 12.32.
margenoot44
Namel. Matth. cap. 20. vers 19. ende elders, te weten, dat hy den Heydenen soude overgelevert worden, ende van haer gegeesselt ende gekruyst worden: met welcke soorte des doots de Romeynen plaghten te straffen de gene, die soodanige misdaden begaen hadden daer Christus mede beschuldight wiert, namelick van hem tot Koningh op te werpen, ende oproer te maken.
margenoott
Matth. 27.11. Marc. 15.2. Luce 23.3.
margenoot45
Namelick, om van my naerder onderricht te worden.
margenoot46
Namelick, om my daer mede by u te beschuldigen.
margenoot47
Namelick, dat ick, gelijck de Ioden, begeerigh soude zijn om te weten, wat van den Koningh, ofte Messias is, dien de Ioden verwachten.
margenootv
Ioan. 6. vers 15. 1.Timoth. 6.13.
margenoot48
Gr. uyt, D. ick ben wel de beloofde Koningh der Ioden, maer dat en streckt niet tot nadeel van de heerschappije des Roomschen Keysers, alsoo mijn Koninckrijck niet en bestaet in een wereltsche, maer in een geestelicke macht ende regeeringe.
margenoot49
D. gelijck der wereltscher Koningen heerschappije hier op aerden is.
margenoot50
Ofte, zijt ghy dan niet een Koningh? ofte, soo zijt ghy dan een Koningh.
margenoot51
Van dese maniere van spreken siet d’aenteeck. Matth. 26.25.
margenoot52
Dat is, vrymoedelick belijde ende leere.
margenoot53
D. die door het woort der waerheyt wedergeboren is, ende volgens dien, de salighmakende waerheyt lief heeft.
margenoot54
Namel. geerne, ende alsoo dat hy deselve aenneemt ende gelooft.
margenoot55
Aldus spreeckt hy, niet om van Christo onderwesen te zijn, maer als Christi woorden met verachtinge verwerpende.
margenoot56
Namel. uyt het Rechthuys daer hy wederom ingegaen was, om Christum te ondervragen.
margenootx
Matth. 27.24. Luce 23.4.
margenoot57
Gr. sake, ofte, oorsake, die hem des doots soude schuldigh maken.
margenooty
Matth. 27.15. Marc. 15.6. Luce 23.17.
margenootz
Actor. 3.14.
margenoota
Matth. 27.16. Marc. 15.7. Luce 23.19.
margenoot58
Of, straetschender, ende oproermaker, Luce 23.25.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken