Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

1 De Heylige Geest wort met sichtbare teeckenen op den Pincksterdagh over de Apostelen uytgestort. 4 welcke met sijne gaven vervult zijnde spreken de groote daden Godts in allerley talen. 5 waer over binnen Ierusalem onder allerley natien van volcken beroerte ontstaet, soo dat sommige haer verwonderen, ende andere daer mede spotten. 14 Petrus wederleght de spotters, ende wijst aen, dat sulcks geschiet is na de voorsegginge des Propheten Ioëls. 22. Bewijst uyt de Psalmen Davids dat Iesus, dien sy gekruyst hadden, van den dooden was opgestaen, geseten ter rechter hant Godts, ende van daer dese gaven hadde uytgestort. 36 ende dat hy over sulcks de beloofde Messias was. 37 Waer door de toehoorders verslagen zijnde worden van Petro tot bekeeringe vermaent, ende worden harer drie duysent gedoopt. 42 welcke volherden in de leere der Apostelen, ende oeffeninge der Godtsdienstigheyt ende der liefde, hebbende de goederen gemeyn. 47 ende de gemeynte neemt dagelicks toe.

1

ENde als de dagh Ga naar margenoota des Ga naar margenoot1 Pinckster-[feests] Ga naar margenoot2 vervult wert, waren Ga naar margenoot3 sy alle Ga naar margenootb eendrachtelick Ga naar margenoot4 by een.

2

Ende daer geschiedde Ga naar margenoot5 haestelick uyt den hemel een geluyt, gelijck als van eenen geweldigen Ga naar margenoot6 gedrevenen Ga naar margenoot7 wint, ende vervulde het geheele huys daer sy saten.

3

Ende Ga naar margenoot8 van haer werden gesien Ga naar margenoot9 verdeelde tongen als Ga naar margenoot10 van vyer, ende Ga naar margenoot11 het sat op een yegelick Ga naar margenoot12 van haer.

4

Ga naar margenootc Ende sy werden alle vervult Ga naar margenoot13 met den Heyligen Geest, ende begonden te spreken Ga naar margenootd met Ga naar margenoot14 andere Ga naar margenoot15 talen, soo als Ga naar margenoot16 de Geest haer gaf Ga naar margenoot17 uyt te spreken.

5

Ende daer waren Ioden te Ierusalem Ga naar margenoot18 woonende, Godtvruchtige mannen van allen volcke der gene Ga naar margenoot19 die onder den hemel zijn.

6

Ende als Ga naar margenoot20 dese stemme geschiet was, quam de menighte te samen, ende wiert [kolom] Ga naar margenoot21 beroert: want een yegelick hoorde haer Ga naar margenoot22 in sijn eygen tale spreken.

7

Ende sy Ga naar margenoot23 ontsetteden haer alle, ende verwonderden haer, seggende tot malkanderen, Siet, en zijn niet alle dese, die daer spreken, Ga naar margenoot24 Galileers?

8

Ende hoe hooren wy’se een yegelick in onse eygen tale, in welcke wy geboren zijn?

9

Parthers ende Meders, ende Ga naar margenoot25 Elamiten, ende die inwoonders zijn van Ga naar margenoot26 Mesopotamia, ende Iudea, ende Cappadocia, Pontus, ende Ga naar margenoot27 Asia,

10

Ende Phrygia, ende Pamphylia, Egypten, ende de deelen Libye, welck by Ga naar margenoot28 Cyrenen [light,] ende Ga naar margenoot29 uytlandische Romeynen, beyde Ga naar margenoot30 Ioden ende Ga naar margenoot31 Iodengenooten,

11

Ga naar margenoot32 Cretensen ende Arabiers, wy hooren’se in onse Ga naar margenoot33 talen Ga naar margenoot34 de groote wercken Godts spreken.

12

Ende sy ontsetteden haer alle, ende wierden Ga naar margenoot35 twijfelmoedigh, seggende d’een tegen den anderen, Wat wil doch dit zijn?

13

Ende Ga naar margenoot36 andere spottende seyden, Sy zijn vol Ga naar margenoot37 soeten wijns.

14

Maer Petrus staende met de elve, verhief sijne stemme, ende sprack tot haer, Ghy Ioodsche mannen, ende ghy alle die te Ierusalem woonet, dit zy u bekent, ende laet mijne woorden tot uwe ooren ingaen.

15

Want dese en zijn niet droncken, gelijck ghy vermoedt: want het is [eerst] Ga naar margenoot38 de derde ure van den dagh.

16

Maer dit is het, dat gesproken is door den Propheet Ioël,

17

Ga naar margenoote Ende het sal zijn Ga naar margenoot39 in de laetste dagen (seght Godt,) ick sal Ga naar margenootf uytstorten van mijnen Geest op Ga naar margenoot40 alle vleesch: ende uwe sonen ende Ga naar margenootg uwe dochters sullen Ga naar margenoot41 propheteeren, ende uwe jongelingen sullen gesichten sien, ende uwe oude sullen droomen droomen.

18

Ende oock op mijne dienstknechten, ende op mijne dienstmaeghden, sal ick in die dagen van mijnen Geest uytstorten, ende sy sullen propheeteren.

19

Ende ick sal Ga naar margenoot42 wonderen geven, in den hemel boven, ende teeckenen op der aerden beneden, bloet, ende vyer, ende roockdamp.

20

De sonne sal verandert worden in duysternisse, ende de mane in bloet, eer dat de groote ende doorluchtige Ga naar margenoot43 dagh des Heeren komt.

21

Ga naar margenooth Ende het sal zijn, dat een yegelick die den name des Heeren sal Ga naar margenoot44 aenroepen, saligh sal worden.

22

Ghy Israëlitische mannen, hoort dese woorden: Iesum den Nazarener eenen

[Folio 57v]
[fol. 57v]

man van Gode Ga naar margenoot45 onder u-lieden Ga naar margenoot46 betoont door krachten ende wonderen, ende teeckenen, die Godt door hem gedaen heeft in ’t midden van u, gelijck oock ghy selve weet.

23

Desen, Ga naar margenooti door den Ga naar margenoot47 bepaelden raet ende voorkennisse Godts over gegeven zijnde, Ga naar margenootk hebt ghy genomen, ende Ga naar margenoot48 door de handen der onrechtveerdige aen ’t [kruys] gehecht, ende gedoodet.

24

Ga naar margenootl Welcken Godt opgeweckt heeft, Ga naar margenoot49 de smerten des doots ontbonden hebbende, alsoo het niet mogelick en was, dat hy van deselve [doot] soude gehouden worden.

25

Want David seght van hem, Ga naar margenootm Ga naar margenoot50 Ick sagh den Heere alle tijt voor my: want hy is aen mijne rechter [hant,] op dat ick niet beweeght en worde.

26

Daerom is mijn herte verblijdt, ende mijne tonge verheught haer: ja oock mijn vleesch sal Ga naar margenoot51 rusten Ga naar margenoot52 in hope:

27

Want ghy en sult Ga naar margenoot53 mijne ziele in de Ga naar margenoot54 helle niet verlaten, noch en sult uwen Ga naar margenoot55 Heyligen niet [over]geven, om verdervinge te Ga naar margenoot56 sien.

28

Ghy hebt my de wegen des levens Ga naar margenoot57 bekent gemaeckt: ghy sult my vervullen met verheuginge door uw’ aengesichte.

29

Ghy mannen broeders, het is [my] geoorloft vry uyt tot u te spreken van Ga naar margenoot58 den Patriarche David, Ga naar margenootn dat hy beyde gestorven ende begraven is, ende Ga naar margenoot59 sijn graf is onder ons tot op desen dagh.

30

Alsoo hy dan een Propheet was, ende wist Ga naar margenooto dat Godt hem met eede gesworen hadde, dat hy Ga naar margenoot60 uyt de vrucht sijner lenden, soo veel Ga naar margenoot61 het vleesch aengaet, den Christum verwecken soude, om [hem] op sijnen Ga naar margenoot62 throon te setten:

31

Soo heeft hy [dit] voorsiende gesproken van de opstandinge Christi, Ga naar margenootp dat sijne Ga naar margenoot63 ziele niet en is verlaten in de helle, noch sijn vleesch verdervinge en heeft gesien.

32

Desen Iesum heeft Godt Ga naar margenoot64 opgeweckt: Ga naar margenootq waer van wy alle getuygen zijn.

33

Hy dan Ga naar margenootr Ga naar margenoot65 door de rechter [hant] Godts verhooght zijnde, ende Ga naar margenoots de Ga naar margenoot66 belofte des Heyligen Geests ontfangen hebbende van den Vader, heeft Ga naar margenoot67 dit Ga naar margenoott uytgestort dat ghy nu siet ende hoort.

34

Want David en is Ga naar margenoot68 niet opgevaren in de hemelen: maer hy seght, Ga naar margenootv De Heere heeft gesproken tot mijnen Heere, Ga naar margenoot69 Sit aen mijne rechter [hant,] [kolom]

35

Tot dat ick uwe vyanden sal geset hebben tot een voetbanck uwer voeten.

36

Soo wete dan sekerlick het gantsche Ga naar margenoot70 huys Israëls, dat Godt hem tot Ga naar margenoot71 eenen Heere ende Ga naar margenoot72 Christum Ga naar margenoot73 gemaeckt heeft, [namelick] desen Iesum dien ghy gekruyst hebt.

37

Ga naar margenootx Ende als sy [dit] hoorden, wierden sy Ga naar margenoot74 verslagen in het herte, ende seyden tot Petrum, ende de andere Apostelen, Ga naar margenooty Wat sullen wy Ga naar margenoot75 doen, mannen broeders?

38

Ende Petrus seyde tot haer, Ga naar margenoot76 Bekeert u, ende een yegelick van u werde gedoopt Ga naar margenoot77 in den name Iesu Christi, Ga naar margenoot78 tot vergevinge der sonden: ende ghy sult Ga naar margenoot79 de gave des Heyligen Geests ontfangen.

39

Want u komt Ga naar margenoot80 de belofte toe, ende Ga naar margenoot81 uwen Ga naar margenootz kinderen, ende allen Ga naar margenoota die daer Ga naar margenoot82 verre zijn, soo vele als’er de Heere onse Godt Ga naar margenoot83 toe roepen sal.

40

Ende met veel meer andere woorden betuyghde hy, ende vermaende [se,] seggende, Ga naar margenoot84 Wort behouden van dit Ga naar margenoot85 verkeert geslachte.

41

Die dan sijn woort Ga naar margenoot86 geerne aennamen, wierden gedoopt: ende daer wierden op dien dagh [tot haer] toegedaen ontrent drie duysent Ga naar margenoot87 zielen.

42

Ende sy waren Ga naar margenoot88 volherdende in de leere der Apostelen, ende Ga naar margenoot89 in de gemeynschap, ende Ga naar margenoot90 in de brekinge des broots, ende in de Ga naar margenoot91 gebeden.

43

Ende een vreese quam over alle Ga naar margenoot92 ziele: ende Ga naar margenootb vele wonderen ende teeckenen geschiedden door de Apostelen.

44

Ga naar margenootc Ende alle die geloofden, Ga naar margenoot93 waren by een, ende hadden alle dingen Ga naar margenoot94 gemeyn.

45

Ende sy verkochten [hare] Ga naar margenoot95 goederen ende have, Ga naar margenootd ende verdeelden deselve aen allen, na dat elck van nooden hadde.

46

Ende dagelicks Ga naar margenoote eendrachtelick in den tempel volherdende, ende Ga naar margenoot96 van huys tot huys Ga naar margenoot97 broot brekende, Ga naar margenoot98 aten sy te samen met verheuginge ende eenvoudigheyt des herten:

47

Ende presen Godt, ende hadden Ga naar margenoot99 genade by het gantsche volck. Ga naar margenootf Ende de Heere Ga naar margenoot100 dede dagelicks tot de gemeynte Ga naar margenoot1 die saligh wierden.

margenoota
Levit. 23.15. Deut. 16.9.
margenoot1
Het woort Pinckster, is een gebroken woort van ’t Griecksche woort Pentecoste, dat is, de vijftighste dagh: waer mede genaemt wert het tweede groote jaerfeest, op welck de eerstelingen der vruchten opgeoffert wierden, Num. 28. vers 26. om dat het begon op den vijftighsten dagh na den tweeden Paeschdagh, Levit. 23. versen 15, 16. op welcken vijftighsten dagh na het eerste Paesschen, ende den uytgangh der kinderen Israëls uyt Egypten, de wet oock van Godt op den bergh Sinai is gegeven, Exod. 19.1, 11. Siet van dit feest oock Actor. cap. 20. vers 16. 1.Cor. 16. vers 8.
margenoot2
Dat is, gekomen was.
margenoot3
Namel. de twaelf Apostelen, die dese belofte voornamelick was gedaen. Siet hier na versen 4, 14, 15.
margenootb
Actor. 1.14.
margenoot4
Dat is, in een plaetse vergadert, namelick, in een opperzale binnen Ierusalem, Actor. 1.13.
margenoot5
Dat is, onvoorsiens.
margenoot6
Dat is, met sterck gedruys waeijende.
margenoot7
Ofte, blas. Dese wint beduydde den Heyligen Geest, die den Apostelen gegeven is, ende door den dienst der Apostelen soude worden gegeven, ende doordringen tegen alle gewelt.
margenoot8
Aen haer, namelick, de Apostelen.
margenoot9
Dat is, gedaenten van tongen die gedeelt ofte gespleten waren: waer mede te kennen gegeven wierden de menigerley talen, met welcke de Apostelen souden spreken, ende het Euangelium onder alle volckeren verkondigen. Siet vers 4.
margenoot10
D. vyerigh: waer mede beduydt wiert, dat de Heylige Geest de herten der Apostelen ende harer toehoorders ontsteken soude met een licht der kennisse Godts, met vyerige liefde Godts ende des naesten, ende yver tot Godts eere ende der menschen saligheyt.
margenoot11
Namelick, het vyer der verdeelde tongen.
margenoot12
Namelick, van de Apostelen. Siet vers 1.
margenootc
Matth. cap. 3. vers 11. Marc. 1.8. Luce 3.16. Ioan. 14.26. ende 15.26. ende 16.13. Actor. 11.15. ende 19.6.
margenoot13
Dat is, met de extra-ordinarise gaven des Heyligen Geests.
margenootd
Marc. 16.17. Actor. 10.46.
margenoot14
Dat is, vreemde, den Apostelen te voren onbekende talen. Marcus seght nieuwe, Marc. 16.17.
margenoot15
Gr. tongen: gelijck vers 11.
margenoot16
Dat is, de Heylige Geest, 2.Petr. 1.21.
margenoot17
Het Griecks woort beteeckent eenige treflicke saken ofte spreucken voortbrengen. Siet vers 11.
margenoot18
Dat is, haer onthoudende voor eenen tijt, ofte om in de Ioodsche religie onderwesen te worden, Actor. 6.9. ende cap. 9. vers 29. ofte om het feest van Pinckster te houden, Exod. 23.17.
margenoot19
Dat is, die door de vervolgingen der Assyrische, Babylonische, Egyptische, ende Syrische Koningen in alle landen verstroyt waren, 1.Petr. 1.1. ende alsoo is vervult het gene te voren geseght was, Iesa. 43.5, 6.
margenoot20
Dat is, dit geluyt van desen wint, ofte, als dit geruchte verbreyt was.
margenoot21
Ofte, verwerret, namelick, ofte in dit t’samen komen, ofte in haer gemoedt door verwonderinge van dese vreemde sake.
margenoot22
Soo en spraken dan de Apostelen niet in eene tale, gelijck sommige meenen: want soo soude dit mirakel in de toehoorders geweest zijn, ende niet in de Apostelen: maer in verscheydene, na de verscheydenheyt der talen, die de toehoorders spraken ende verstonden. Siet Actor. c. 10. vers 46. ende 19.6. ende 1.Cor. capp. 12. 13. 14.
margenoot23
Namel. als of sy buyten hare sinnen verruckt waren.
margenoot24
D. die in Galilea geboren zijn, ende altijt gewoont hebben, ende slechte ende ongeleerde lieden zijn, geen andere tale als hare moeders tale geleert hebbende.
margenoot25
Elam was een deel van Persien, alsoo genaemt van Elam een sone van Sem, Gen. 10.22. 1.Chron. 1.17.
margenoot26
Dat is, soo wel die in Mesopotamia als die in Iudea woonen ende geboren zijn. Mesopotamia is een deel van Syria, alsoo in het Griecks genaemt om dat het light midden tusschen de twee rivieren Tigris ende Euphrates, Genes. 24.10. ende 35.9.
margenoot27
Asia wort in het gemeyn genaemt het derde deel der werelt doe bekent, ende in het bysonder dat deel het welck eertijts kleyn Asien ende nu Natolia genaemt wort, waer van oock Cappadocia, Pontus, Phrygia, ende Pamphylia deelen waren: maer hier schijnt het noch bysonderlicker genomen te worden voor het deel van kleyn Asien, ’t welck light ontrent de Egeesche zee tegen over Macedonien ende Thracien.
margenoot28
Dit was een stadt in Libya ofte Aphrica, van welcke het omliggende lant Libya Cyrenaica genoemt wiert. In alle dese landen waren de Ioden over lange verstroyt, ende spraken de talen van die landen, 1.Petr. 1.1.
margenoot29
D. die te Roomen ofte daer ontrent geboren ofte woonachtigh waren, ende te Ierusalem om hare saken, ofte om den Godtsdienst gekomen waren.
margenoot30
Namelick, niet alleen van religie, maer oock van afkomste ende geslachte.
margenoot31
Gr. Proselytoi, dat is, aenkomelingen, Ioden niet van geslachte, maer van religie. siet Matth. 23.15.
margenoot32
Dat is, geboren ofte woonende in het eylant Creta, nu Candia genaemt. Siet Actor. 27.7, 12. Titum 1.5.
margenoot33
Gr. tongen, vers 4.
margenoot34
Ofte, de heerlicke daden Godts, Namelick, die hy door Iesum Christum gedaen heeft, tot der menschen saligheyt, Luce 1.49.
margenoot35
D. sy twijfelden, wat doch dit wesen mochte, ende wat sy daer van souden gelooven.
margenoot36
Eenige, mogelick uyt de Schriftgeleerde, Pharizeen, Sadduceen, ende hares gelijcke.
margenoot37
Dat is, sy zijn droncken: Sommige setten dit over, Sy zijn vol mosts. Doch het en was doe noch den tijt niet van most, dat is, van nieuwen gepersten wijn.
margenoot38
Namelick, na den opgangh der sonne, gelijck de Ioden hare uren des daeghs reeckenden. Siet Matth. 20.3. Ioan. 11. vers 9. ende komt over een met onse negende ure. De Ioden, gelijck sommige seggen, plachten op de Feestdagen nuchteren te blijven sonder eten ende drincken, tot de seste ure toe, dat is, tot den middagh.
margenoote
Iesa. 44.3. Ezech. 11. vers 19. ende 36.27. Ioël 2.28. Zachar. 12.10. Ioan. 7.38.
margenoot39
Soo worden genaemt de tijden des Rijcks Christi, na sijne toekomste, 1.Corinth. 10.11. Hebr. 1.1. die alsoo genaemt worden, om dat in deselve geen veranderinge meer en sal geschieden in den dienst Godts, ende na deselve het eynde der werelt sal volgen.
margenootf
Actor. 10.45.
margenoot40
Dat is, allerley menschen, van wat staet, ouderdom, ofte geslachte sy zijn, Luce cap. 11. vers 42. 1.Tim. 2.1, 4.
margenootg
Luce 2.36. Actor. 21.9.
margenoot41
Dat is, Godt klaerlick kennen, ende andere van hem onderrichten. Onder de maniere van onderwijsinge, die in het Oude Testament aen weynige gebruyckelick was, Numer. cap. 12. vers 6. wort beschreven de overvloedige onderwijsinge ende kennisse, die in het Nieuwe Testament soude wesen tot het eynde der werelt.
margenoot42
Dat is, wonderbaerlicke teeckenen van Godts toorn tegen de vyanden ende vervolgers der Kercke Godts. Siet Matth. cap. 24. vers 29. Luce 21. vers 25.
margenoot43
Dat is, de dagh in welcke de Heere Iesus Christus sal komen om te oordeelen de levendige ende de dooden.
margenooth
Ioël cap. 2. vers 32. Rom. 10.13.
margenoot44
D. hem voor den Salighmaker met waren geloove erkennen, de saligheyt in hem alleen soecken, hem om deselve, als oock in alle nooden, aenroepen, ende hem recht dienen.
margenoot45
Gr. in, ofte, tot, ofte, aen u.
margenoot46
D. klaerlick bewesen, dat hy van Godt gesonden, ende de ware Messias was.
margenooti
Actor. 4.28.
margenoot47
D. niet by gevalle, ofte na den moetwille van sijne vyanden alleen, maer na het besluyt, beschickinge, ende toelatinge Godts.
margenootk
Actor 5.30.
margenoot48
Ofte, door onrechtveerdige handen, Namelick, der Heydensche ende godtloose soldaten Pilati, Matth. 20.19.
margenootl
Actor. 10.40.
margenoot49
D. van de doot die hem met ende na vele smerten was aengedaen. Petrus schijnt hier te sien op de woorden, die gebruyckt worden Psalm 18.6. alwaer staet, de stricken, banden, ofte, zeelen des doots, het welck op het woort ontbonden bequaemlick past.
margenootm
Psalm 16.8.
margenoot50
Siet de verklaringe van dese woorden Psalm 16.8.
margenoot51
Ofte, woonen, namelick, in ’t graf, als in eenen tabernakel, gelijck ’t Griecks woort mede brenght.
margenoot52
Namelick, van haest wederom uyt het graf op te staen.
margenoot53
D. my, een deel voor het geheel genomen zijnde, Gen. 46. vers 26. Psalm 3.3. Actor. 27.37. ende wederom het geheel voor een deel verstaen zijnde, mijn lichaem. Alsoo wort het woort ziele dickwils genomen, Lev. cap. 19. vers 28. ende cap. 21. versen 1, 11. Numer. c. 5. vers 2. ende cap. 9. vers 10. Hagg. 2.14. Eenige verstaen door dese woorden, mijn ziele, Christum den Messiam, als of David seyde, Ghy en sult mijn ziele, D. den Christum, die in my leeft, Galat. 2.20. ende die ’t leven ende opstandinge is, Ioan. 11.25. niet laten in de helle. Doch ’t eerste gevoelen is het gemeynste.
margenoot54
Het Hebreeusch woort Scheol ende het Griecks Hades, ’t welck hier wort gebruyckt, beteeckent somwijlen de plaetse der verdoemde, Deuter. 32.22. Iob 11.8. Matth. 11.23. Luce 16.23. in welcke beteeckenisse het hier niet en kan genomen worden, overmits Christi ziele, van het lichaem door de doot gescheyden zijnde, niet in die plaetse maer in het paradijs geweest is, Luce 23.43. Somwijlen beteeckent het de helsche smerten ende benauwtheden, 1.Sam. 2.6. Psalm 18.6. ende 116.3. in welcke beteeckenisse sommige meynen dat dit woort alhier soude konnen genomen worden, alsoo Christus voor sijne doot soodanige smerten in sijn ziele geleden heeft. Doch alsoo het selve woort oock dickwils genomen wort voor ’t graf, Genes. cap. 37. vers 35. Iob 17.13. Psalm 6.6. ende 30.4. Prov. 1.12. ende 27.20. Iesa. 5.14. ende 38.18. Apoc. 20.13. ende hier gesproken wort van den staet Christi na sijn doot ende van sijne opstandinge uyt deselve, soo wort het wel allerbequaemst hier verstaen van het graf in ’t welck Christi ziele, Dat is, Christus, doch na sijn lichaem, gelegen heeft tot op den derden dagh.
margenoot55
D. den Messiam, die heyligh, onnoosel, onbesmet moeste wesen, ende afgesondert van de sondaren, ende die de Vader tot dat ampt geheylight heeft. Soo wort deselve doorgaens genaemt, Dan. 9.24. Marc. 1.24. 1.Ioan. 2.20. Apoc. 3.7.
margenoot56
D. gevoelen, ofte onderworpen te zijn.
margenoot57
D. mede gedeelt, gegeven.
margenoot58
D. een van de voornaemste voorvaders des Ouden Testaments, hoedanige oock geweest zijn Abraham, Isaac, Iacob, ende de twaelf hoofden van de stammen Israëls.
margenootn
1.Reg. 2.10. Actor. 13.36.
margenoot59
Waer uyt blijckt, dat hy niet gesproken heeft van sijn eygen vleesch, ’t welck verrottinge in ’t graf gesien heeft, ende niet en is opgeweckt.
margenooto
Psalm 132.11. 2.Sam. 7.12. Luce 1.32. Actor. 13.23. Rom. 1.3. 2.Timoth. 2.8.
margenoot60
D. uyt een van sijne nakomelingen. Siet. 2.Sam. 7.12. ende Psalm 132.11. ’t welck in de maget Maria vervult is.
margenoot61
D. de menschelicke nature, Rom. 1.3.
margenoot62
Namel. sijnen Konincklicken throon. Doch wort dit verstaen niet van een wereltsch Koninckrijck, hoedanigh Davids was, maer van een geestelick ende eeuwigh Koninckrijck, waer van Davids Koninckrijck een voorbeelt was, Luce 1.32, 33. Ioan. 18.36.
margenootp
Psalm 16.10. Actor. 13.35.
margenoot63
Siet de verklaringe van dese woorden vers 27.
margenoot64
Namel. uyt den dooden.
margenootq
Ioan. 15.27. Actor. 1.8.
margenootr
Actor. 5.31. Philip. 2.9.
margenoot65
D. door Godts almachtige kracht, Psalm 44.4. Anders, tot de rechter hant Godts verhooght zijnde, Namelick als hy opgestaen ende ten hemel gevaren zijnde, geseten is ter rechter hant Godts, Marc. 16.19.
margenoots
Actor. 1.4.
margenoot66
D. den beloofden Heyligen Geest.
margenoot67
D. dese extra-ordinarise gaven des Heyligen Geests.
margenoott
Actor. 10.45.
margenoot68
Namelick, na sijn lichaem het welck in ’t graf over lange verrot is, ende noch rust.
margenootv
Psalm 110.1. 1.Cor. 15. vers 25. Ephes. 1.20. Hebr. 1.13.
margenoot69
Door het sitten ter rechter hant Godts wort verstaen de allerhooghste eere, heerlickheyt ende macht: gelijck onder de menschen gebruyckelick is, als men yemant op het hooghste wil eeren, dat men hem stelt aen sijn rechter hant, 1.Reg. 2.19. Psalm 45.10. De voordere verklaringe van dese woorden siet Psalm 110.1, etc.
margenoot70
D geslachte, ofte volck.
margenoot71
Namelick, van sijne gemeynte, ofte van ’t volck Godts.
margenoot72
D. Messiam, Gesalfde.
margenoot73
D. gestelt ende verhooght, Phil. 2.9.
margenootx
Zachar. 12.10. Luce 3.10. Actor 9.6.
margenoot74
Gr. wierden doorsteken, of, doorprickelt, Nam. door het leetwesen harer sonde aen hem begaen.
margenooty
Actor. 16.30.
margenoot75
Namelick, om de verdiende straffe te ontvlieden, vergevinge onser sonden te verkrijgen, ende saligh te worden.
margenoot76
Namelick, van uw’ ongeloove ende andere sonden.
margenoot77
Siet Matth. 28. vers 19. hoewel hier des Soons name alleen genoemt wort, overmits hy de Middelaer is des verbonts, waer van de doop een zegel is, soo en worden daer mede niet uytgesloten de Vader, die hem gesonden heeft, ende de Heylige Geest die hem gesalft heeft. siet oock d’aenteeck. op Actor. 8.16.
margenoot78
D. tot versekeringe dat uwe sonden u om Christi wille vergeven zijn, Actor. 22.16. want niet het water des doops, maer ’t bloet Christi reynight ons eygentlick van alle onse sonden, 1.Ioan. cap. 1. vers 7.
margenoot79
Namelick, niet alleen de gaven des Heyligen Geests, die alle gelovige gemeyn ende ter saligheyt noodigh zijn, maer oock dese extra-ordinarise gaven die wy nu ontfangen hebben, want dese doe oock aen andere geloovige mede gedeelt wierden, tot verbreydinge ende bevestinge des Euangeliums, Actor. 8.17. ende 19.6.
margenoot80
Namelick, die te voren is verhaelt uyt Ioël 2.28. ende dat oock volgens het verbont Godts, dat hy met Abraham ende sijnen zade gemaeckt heeft, Genes. 17.7.
margenoot81
D. uwe sonen ende dochteren, gelijck daer staet Ioël 2.28.
margenootz
Ioël 2.28.
margenoota
Ephes. 2.13.
margenoot82
D. die noch namaels sullen geboren worden, van geslachte tot geslachte: ofte, den Heydenen: want die worden oock geseght verre geweest te zijn, Iesa. 57.19. Ephes. 2. vers 13.
margenoot83
Namel. tot de uytverkorene Ioden, door de predicatie des Euangeliums.
margenoot84
D. ontreckt u, of scheydt u af, op dat ghy behouden meught worden.
margenoot85
Gr. krom, slim, geslachte der Schriftgeleerde ende Pharizeen, ende der andere ongeloovige Ioden.
margenoot86
Ofte, met behagen, gewillighlick: daer toe door de genade Godts gewilligh gemaeckt zijnde.
margenoot87
D. persoonen, Genes. 46.27.
margenoot88
Siet Actor. 1.14.
margenoot89
Namelick, der heyligen in ’t gemeyn, ofte in het bysonder van de goederen, gelijck verklaert wort versen 44, 45.
margenoot90
Daer door wort verstaen ofte datse te samen aten ende droncken, ofte datse het heylige Avontmael met malkanderen hielden, Actor. 20.7. het welck sy somwijlen beyde te samen deden, gelijck men sien kan 1.Cor. 11.21, 22.
margenoot91
Namelick, die opentlick in de vergaderingen van de gantsche gemeynte geschiedden.
margenoot92
Siet vers 41.
margenootb
Marc. 16.17. Actor. 5.12.
margenootc
Actor. 4.32. Deuter. 15.4.
margenoot93
D. vergaderden dickwils by malkanderen in een plaetse.
margenoot94
Namel. wat aengaet het gebruyck der goederen in tijt van noot, maer niet wat aengaet den eygendom der selve, eerse aen de Apostelen waren overgelevert: gelijck te sien is Actor. cap. 5. vers 4.
margenoot95
Gr. besittingen.
margenootd
Iesa. 58.7. Actor. 4.35.
margenoote
Actor. 1.14. ende 20.7.
margenoot96
D. in de huysen, nu in het een dan in het ander.
margenoot97
Siet vers 42.
margenoot98
Namel. elck een sijne portie toebrengende, om haer alsoo matighlick met malkanderen te verheugen, ende onderlinge te stichten. Gr. namen sy te samen voedtsel.
margenoot99
D. gunste, aengenaemheyt.
margenootf
Actor. 5.14. ende 11.21.
margenoot100
D. wrochte krachtelick door sijnen Heyligen Geest in de herten der menschen, datse haer tot de gemeynte der geloovige voeghden.
margenoot1
Namel. door den geloove in Christum.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken