Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het viij. Capittel.

1 De gemeynte van Ierusalem wort vervolght ende verstroyt. 2 ende Stephanus begraven. 3 Saulus verwoest de gemeynte. 5 Philippus predickt Christum te Samarien, ende doet daer vele wonder-teeckenen. 9 Alwaer Simon de Toovenaer het volck verleydt hadde, ende in grooten aensien was. 12 Vele gelooven door Philippi predicatien, ende worden gedoopt. 13 ende onder deselve oock Simon. 14 Petrus ende Ioannes worden gesonden na Samarien. 15 door welcker gebedt ende oplegginge der handen de geloovige aldaer den Heyligen Geest ontfangen. 18 welcke macht Simon begeert met gelt te koopen. 20 maer wort van Petro daer over heftelick bestraft, ende tot bekeeringe vermaent. 26 Philippus wort gesonden tot den Moorman, die op sijnen wagen sittende den Propheet Esaiam las. 34 ende van Philippo onderwesen zijnde, wort na belijdenisse sijns geloofs, van hem onderwege gedoopt. 39 Philippus wort van den Geest des Heeren wech genomen, ende te Azoten gevonden.

1

ENde Ga naar margenoota Saulus hadde mede een Ga naar margenoot1 welbehagen aen sijne Ga naar margenoot2 doot. Ende daer wiert te dien dage een groote vervolginge tegen de gemeynte, die te Ierusalem was: Ga naar margenootb ende sy wierden alle Ga naar margenoot3 verstroyt door de landen van Iudea ende Samaria, Ga naar margenoot4 behalven de Apostelen.

2

Ende [eenige] Godtvruchtige mannen Ga naar margenoot5 droegen Stephanum te samen [ten grave,] Ga naar margenootc ende maeckten Ga naar margenoot6 grooten rouwe over hem.

3

Ende Ga naar margenootd Saulus verwoestede de gemeynte, gaende in de huysen: ende treckende mannen ende vrouwen, Ga naar margenoot7 leverdese over in de gevangenisse.

4

Sy dan nu die verstroyt waren Ga naar margenoote gingen [het lant] door, ende Ga naar margenoot8 verkondighden het woort.

5

Ende Ga naar margenoot9 Philippus quam af Ga naar margenoot10 in de stadt van Samaria, ende predickte haer Christum.

6

Ende de scharen hielden haer eendrachtelick aen ’t gene van Philippo geseght wiert, dewijle sy hoorden ende sagen de teeckenen die hy dede.

7

Ga naar margenootf Want van vele die onreyne geesten hadden, gingen [deselve] uyt, roepende met grooter stemme: ende vele geraeckte ende kreupele wierden genesen.

8

Ende daer wiert groote blijdtschap in die stadt.

9

Ende een seker man, met name Ga naar margenoot11 Simon, was te voren in de stadt plegende Ga naar margenootg too-[kolom]verije, ende Ga naar margenoot12 verruckende de sinnen des volcks van Samaria, seggende van hemselven, dat hy wat groots was.

10

Welcken sy alle aenhingen van den kleynen tot den grooten, seggende, Dese is de groote kracht Godts.

11

Ende sy hingen hem aen, om dat hy eenen langen tijt met tooverijen hare sinnen verruckt hadde,

12

Maer doe sy Philippo geloofden, die het Euangelium van het Koninckrijcke Godts, ende [van] den name Iesu Christi verkondighde, wierden sy gedoopt beyde mannen ende vrouwen.

13

Ende Simon Ga naar margenoot13 geloofde oock selve, ende gedoopt zijnde bleef geduerigh by Philippum: ende siende de teeckenen ende Ga naar margenoot14 groote krachten, die daer geschiedden, ontsettede hy hem.

14

Als nu de Apostelen die te Ierusalem waren, hoorden dat Samaria het woort Godts aengenomen hadde, Ga naar margenoot15 sonden sy tot haer Petrum ende Ioannem.

15

Dewelcke afgekomen zijnde baden voor haer, dat sy Ga naar margenoot16 den Heyligen Geest ontfangen mochten.

16

(Want hy en was noch op niemant van haer gevallen, maer sy waren alleenlick gedoopt Ga naar margenoot17 in den name des Heeren Iesu.)

17

Ga naar margenooth Doe leyden sy de handen op haer, ende sy ontfingen den Heyligen Geest.

18

Ende als Simon sagh, dat door Ga naar margenoot18 de oplegginge van de handen der Apostelen de Heylige Geest gegeven wiert, soo boodt hy haer gelt aen,

19

Seggende, Geeft oock my dese macht, op dat soo wien ick de handen oplegge, hy Ga naar margenoot19 den Heyligen Geest ontfange.

20

Maer Petrus seyde tot hem, Uw’ gelt Ga naar margenoot20 zy met u ten verderve, Ga naar margenooti om dat ghy gemeynt hebt Ga naar margenoot21 dat de gave Godts door gelt verkregen wort.

21

Ghy en hebt geen deel noch lot Ga naar margenoot22 in dit woort: want uw’ herte en is niet Ga naar margenoot23 recht voor Godt.

22

Bekeert u dan van dese uwe boosheyt, ende bidt Godt, of Ga naar margenoot24 misschien u dese overlegginge uwes herten vergeven wierde.

23

Want ick sie dat ghy zijt in eene gantsch Ga naar margenoot25 bittere galle, ende t´samen-knoopinge der ongerechtigheyt.

24

Doch Simon antwoordende seyde, Ga naar margenootk Ga naar margenoot26 Bidt ghylieden voor my tot den Heere, op dat niets over my en kome van het gene ghy geseght hebt.

25

Sy dan nu, als sy het woort des Heeren betuyght ende gesproken hadden, keerden wederom na Ierusalem, ende verkondighden het Euangelium [in] vele vlecken der Samaritanen.

26

Ende een Engel des Heeren sprack tot Philippum, seggende, Staet op, ende gaet henen tegen het zuyden, op den wegh die van Ierusalem afdaelt na Gaza, Ga naar margenoot27 welcke woest is.

27

Ende hy stont op ende gingh henen: ende, siet, een Moorman, Ga naar margenoot28 een Kamer-

[Folio 61v]
[fol. 61v]

ling [ende] een machtigh heer van Ga naar margenoot29 Candace, de Koninginne der Mooren, die over alle haren schat was, Ga naar margenootl welcke was gekomen om Ga naar margenoot30 aen te bidden te Ierusalem:

28

Ende hy keerde wederom, ende sat op sijnen wagen, ende las den Propheet Esaiam.

29

Ende de Geest seyde tot Philippum, Gaet toe, ende voeght u by desen wagen.

30

Ende Philippus liep toe, ende hoorde hem den Propheet Esaiam lesen, ende seyde, Verstaet ghy oock het gene ghy leest?

31

Ende hy seyde, Ga naar margenoot31 Hoe soude ick doch konnen, soo my niet yemant en Ga naar margenoot32 onderrecht? Ende hy badt Philippum, dat hy op soude komen, ende by hem sitten.

32

Ga naar margenootm Ende de plaetse der Schrifture, die hy las, was dese, Hy is gelijck een schaep ter slachtinge geleydt: ende gelijck een lam stemmeloos is voor dien die het scheert, alsoo en doet hy sijnen mont niet open.

33

Ga naar margenoot33 In sijne vernederinge is sijn oordeel wech genomen: ende wie sal Ga naar margenoot34 sijn geslachte verhalen? want sijn leven wort van der aerde wech genomen.

34

Ende de Kamerlingh antwoordde Philippo, ende seyde, Ick bidde u, van wien seght de Propheet dit? Van hemselven, ofte van yemant anders?

35

Ende Philippus Ga naar margenoot35 dede sijnen mont open, ende beginnende van die selve Schrift, Ga naar margenootn verkondighde hem Iesum.

36

Ende alsoo sy over wegh reysden, quamen sy aen een seker water: ende de Kamerlingh seyde, Siet daer water: Ga naar margenooto wat verhindert my gedoopt te worden?

37

Ende Philippus seyde, indien ghy van gantscher herten gelooft, soo is het geoorloft. Ende hy antwoordende seyde, Ick geloove dat Iesus Christus Ga naar margenoot36 de Sone Godts is.

38

Ende hy geboodt den wagen stille te houden: ende sy daelden beyde af in het water, soo Philippus als de Kamerlingh: ende hy doopte hem.

39

Ende doe sy uyt het water waren opgekomen, nam de Geest des Heeren Philippum wech, ende de Kamerlingh en sagh hem niet meer: want hy reysde sijnen wegh Ga naar margenoot37 met blijdtschap.

40

Maer Philippus Ga naar margenoot38 wiert gevonden Ga naar margenoot39 te Azoten, ende [het lant] door gaende, verkondighde hy het Euangelium [in] alle steden, tot dat hy tot Ga naar margenoot40 Cesareen quam.

margenoota
Actor. 22.20.
margenoot1
Namel. uyt onwetenheyt, ende eenen verkeerden yver, meynende daer mede Gode dienst te doen, Ioan. 16.2. 1.Timoth. 1.13.
margenoot2
Of, ombrengen.
margenootb
Actor. 11.19.
margenoot3
Dit wort voornamelick verstaen van de Leeraers, die te Ierusalem benevens de Apostelen waren: gelijck sulcks afgenomen kan worden uyt het eynde van dit vers, ende uyt het 4 ende 5 navolgende vers.
margenoot4
Namel. als die bysonderen last ontfangen hadden om te Ierusalem te blijven, Actor. 1.4, 8. tot dat de leere des Euangeliums daer genoeghsaem bevestight ende verbreyt soude zijn, Iesa. 2.3.
margenoot5
Namel. uyt de plaetse daer Stephanus was gesteenight, geen gevaer ontsiende, dat haer daer over soude mogen over komen.
margenootc
Genes. 23.2. ende 50.10. 2.Sam. 3.31.
margenoot6
Namel. na de wijse der Ioden, ontrent de begravingen van aensienlicke persoonen, Gen. 50.10. Ioan. 11. vers 31. te meer om dat sy van herten bedroeft waren over het verlies van sulcken treflicken man.
margenootd
Actor. 9.1. ende 22.4. ende 26.9. 1.Cor. 15.9. Galat. cap. 1. vers 13. 1.Timoth. 1.13.
margenoot7
Namel. aen de Overste om door haer in de gevangenisse geworpen te worden.
margenoote
Matth. 10.23. Actor. 11.19.
margenoot8
Gr. Euangelizeerden.
margenoot9
Welcke een was van de seven Diakenen die te Ierusalem tot versorginge der armen verkoren waren, Actor. cap. 6. vers 5. dan is na dese verstroyinge van Godt beroepen tot een Euangelist, om het Euangelium te Samarien ende elders te prediken ende de Sacramenten te bedienen, ende met mirakelen het selve te bevestigen, Actor. cap. 21. vers 8. Ephes. 4.11.
margenoot10
Dese was de hooftstadt geweest van de tien stammen Israëls: gesticht van Amri ofte Homri, de seste Koningh Israëls, 1.Reg. cap. 16. daer na ingenomen van Salmanasser de Koningh van Assyrien, ende met Heydensche inwoonderen beset, 2.Reg. cap. 17. ende ten laetsten van Hircano verwoest, ende van Herode wederom gebouwt, ende Sebaste genaemt, ter eeren des Keysers Augusti, Ioseph. Antiq. lib. 13. cap. 18. ende de bello lib. 1. cap. 16. Ofte, in een stadt van Samarien.
margenootf
Marc. 16.17. Actor. 5.16. ende 16.18. ende 19.11.
margenoot11
Van desen Simon leest men veel in de oude Kercklicke historien, ende insonderheyt dat hy de eerste secte, namelick de grouwelicke secte der Simonianen, opgerecht heeft onder de Christenen. Siet Euseb. Hist. Eccl. lib. 2. cap. 12. ende lib. 4. cap. 21.
margenootg
Actor. 13.6.
margenoot12
Namelick, door de valsche teeckenen die hy onder haer dede, gelijck de toovenaers in Egypten, Exod. 7.11. Siet Matth. 24. vers 24. ende 2.Thess. 2.9.
margenoot13
D. overtuyght zijnde door het gene hy hoorde ende sagh, bekende hy de waerheyt des Euangeliums, ende voeghde hem by de gemeynte: hoewel sijn geloove nochtans niet oprecht en was, gelijck blijckt vers 21.
margenoot14
Namel. de teeckenen door hem gedaen ende alle geschapene macht verre te boven gaende: gelijck de toovenaers in Egypten oock eyndelick van Mose bekenden, Exod. 8.19.
margenoot15
Namel. om dese teedere gemeynte door dese Apostelen in het geloove te verstercken, ende alle behoorlicke ordre onder haer te stellen.
margenoot16
Namel. sichtbarer ende mirakeleuser wijse, gelijck in de eerste Kercke dickmael geschiedde, Actor. 10.45. ende 19.6. 1.Cor. c. 14. vers 27. want andersins hadden sy alreede den Heyligen Geest ontfangen, alsoo niemant in Christum gelooven kan sonder den Heyligen Geest, Rom. 8.9. 1.Cor. 12.3.
margenoot17
Door dese woorden en wort niet uytgedruckt de forme van den Doop, waer van Christus spreeckt, Matth. 28. vers 19. maer het eynde waer toe den Doop diende, namelick om haer te beteeckenen dat sy door den Doop Christo ende sijne gemeynte wierden ingelijft, Rom. 6.3. Galat. 3.27.
margenooth
Actor. 6.6. ende 13.3. ende 19.6. 1.Timoth. 4.14. ende 5.22. 2.Timoth. 1.6.
margenoot18
Dese oplegginge der handen was een extra-ordinaris teecken, waer door de gave des Heyligen Geests om wonderwercken te doen, te propheteeren, ende met velerley talen te spreken, door de Apostelen gegeven wiert. siet Actor. 6. vers 6. ende 19.6.
margenoot19
D. soodanige mirakeleuse gaven des Heyligen Geests, 1.Cor. 12.4, etc.
margenoot20
Dat is, verderve met u. ’t Welck een heyligh dreygement is, waer mede hy te kennen geeft, hoe swaren sonde dit was, ende wat straffe te verwachten stont voor hem ende dergelijcke, die de geestelicke gaven ofte ampten met gelt ofte giften soecken te koopen, welcke sonde om de daet van desen Simon, plagh Simonie genaemt te worden.
margenooti
Matth. 10.8.
margenoot21
Of, de gave Godts met gelt te verkrijgen.
margenoot22
Of, in, of, aen dese sake. Hebr. Namel. der belofte van de uytstortinge des Heyligen Geests, die den geloovigen van Godt gedaen was, Ioël cap. 2. ende elders.
margenoot23
D. oprecht, maer verkeert ende geveynst.
margenoot24
Dit en seght Petrus niet, om dat hy twijfelde of Godt hem sijne sonde soude vergeven, indien hy hem recht bekeerde, maer om dat hy twijfelde of hy hem oprechtelick bekeeren soude, gelijck uyt de volgende woorden blijckt.
margenoot25
Gr. galle der bitterheyt, Dat is, dat een seer bitter ende boos herte in u is, vol van ongerechtigheyt, Deuter. cap. 29. vers 18.
margenootk
Num. cap. 21. vers 7.
margenoot26
Hy veynst hem als of hy hem wilde bekeeren, uyt vreese van het verderf, dat hem Petrus gedreyght hadde, vers 20.
margenoot27
Gr. dese is woest. Alsoo daer twee wegen waren om van Ierusalem na Gaza te reysen, soo vermaent hem de Engel, dat hy niet den meest gebaenden, maer den anderen die woest was door de geberghten souden henen reysen.
margenoot28
Gr. Eunuchus, Dat is, gesnedene, gelijck soodanige meest voor kamerlingen by groote Princessen gebruyckt wierden. Hoewel dit woort oock altemet genomen wort voor allerley groote heeren, die in der Koningen hoven dienen, Genes. cap. 37. vers 36. Esth. cap. 1. vers 10.
margenoot29
Gelijck alle Koningen in Egypten Pharao genaemt wierden, soo wierden oock alle Koninginnen van Ethiopien ofte Moorenlant, ’t welck meest door vrouwen geregeert wiert, Candace genaemt. Siet Plin. lib. 6. cap. 29.
margenootl
Ioan. 12.20.
margenoot30
D. den Godtsdienst te plegen, die van Godt te Ierusalem was opgericht, waer van het aenbidden een der voornaemste deelen was. Siet 1.Reg. 8. vers 41.
margenoot31
Namel. alles verstaen dat ick lese. Want hoe wel het woort Godts in hemselven klaer genoegh is, soo veel ter saligheyt noodigh is, om van een yeder door de genade des Heyligen Geests verstaen te worden, soo zijnder nochtans eenige plaetsen swaer om te verstaen, daer toe verklaringe ende uytlegginge van nooden is. Waerom Godt beneffens het lesen des woorts oock de predicatie ende uytlegginge des selven heeft ingestelt, Actor. 17.11. Rom. c. 10. vers 14. Ephes. 4.11.
margenoot32
Gr. op den wegh en leydet.
margenootm
Iesa. 53.7.
margenoot33
Hoe dese plaetse op Christum past, ende met den Hebreeuschen text over een komt, siet de verklaringe op Iesa. cap. 53. vers 7.
margenoot34
Ofte, afkomste, ofte, sijns levens tijt. Sommige verstaen dit van sijne eeuwige geboorte uyt den Vader: andere van de menighte der geloovige, die hy door sijne doot tot hem soude trecken, Ioan. c. 12. vers 32. Sommige van de eeuwige kracht ende geduerigheyt sijns levens, na sijne opstandinge ende hemelvaert, Rom. 6.9. Hebr. 7.24. ’t welck met de volgende woorden Ies. 53.10. best schijnt over een te komen.
margenoot35
Van dese wijse van spreken siet Matth. 5.2.
margenootn
Luce 24.45.
margenooto
Actor. 10.47.
margenoot36
Ende derhalven de ware Salighmaker, die ons door sijn lijden ende sterven van de sonde ende doot verlost heeft, volgens de vorige prophetie. Siet dergelijcke korte belijdenisse Matth. 16.16.
margenoot37
Gr. hem verblijdende, Namel. uyt een gevoelen van de vergevinge sijner sonden, ende van de werckinge des Heyligen Geests in sijn gemoedt, Rom. 5.1, etc.
margenoot38
D. bevondt hemselven neder geset.
margenoot39
Dit was een stadt in Palestina, van de Hebreen Asdod genaemt: waer van siet Iosu. 11.22.
margenoot40
Dit was oock een stadt in Palestina, tegen de zee gelegen, eertijts genaemt Turris Stratonis, van Herodes opgebouwt, ende Cesareen genaemt ter eeren des Keysers Augusti. Siet breeder d’aenteeckeninge op Actor. 10.1.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken