Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

1 Na dat d’Apostel in de voorgaende drie Capittelen de leere des Euangeliums kortelick hadde voorgestelt, soo komt hy nu, na sijne gewoonte in alle sijne brieven, ende stelt voor de vermaningen tot Godtsaligheyt: ende eerst in het gemeyn vermaent hy tot eenen wandel haer beroep betamelick. 2 Daer na in ’t bysonder tot verdraeghsaemheyt in de liefde. 3 ten derden tot vrede ende eenigheyt, welcke vermaninge hy met vele redenen versterckt. 7 Betuyght voorder dat Christus ten hemel opgevaren zijnde, den menschen wel verscheydene gaven heeft gegeven, 11 ende verscheydene ampten van Apostelen, Propheten, Leeraers, etc. heeft verordineert, 12 maer alle daer toe streckende, op dat de gemeynte gebouwt, ende in eenigheyt des geloofs tegen alle dwalingen behouden mach worden. 16 Dat evenwel dese heylsame kracht alleen uyt Christo, als uyt het Hooft, in alle de leden vloeyt. 17 Komt daer na wederom tot de gemeyne vermaningen, ende waerschouwtse dat sy alsoo niet en wandelen, gelijck sy plachten, doe sy noch Heydenen waren. 22 maer dat sy den ouden mensche afleggen, 23 ende den nieuwen mensche aendoen. 25 dat sy oock de leugen afleggen. 26 de sonne niet en laten ondergaen over haren toorne. 28 niet en stelen. 29 vuylspreken mijden, waer door de H. Geest bedroeft wort. 31 ende allerley boosheyt. 32 maer dat sy malkanderen vergeven, gelijck Godt in Christo ons vergeven heeft.

1

SOo Ga naar margenoot1 bidde ick u dan, ick de Ga naar margenoot2 gevangen Ga naar margenoot3 in den Heere, Ga naar margenoota dat ghy wandelt Ga naar margenoot4 weerdighlick der roepinge, met welcke Ga naar margenoot5 ghy geroepen zijt:

2

Ga naar margenootb Met alle ootmoedigheyt ende sachtmoedigheyt, met lanckmoedigheyt, verdragende malkanderen Ga naar margenoot6 in liefde:

3

U beneerstigende te behouden de eenigheyt Ga naar margenoot7 des Geests Ga naar margenoot8 door den bandt des vredes.

4

Een lichaem is het, ende eenen Geest, gelijckerwijs ghy oock geroepen zijt Ga naar margenoot9 tot eene hope uwer beroepinge:

5

Ga naar margenootc Ga naar margenoot10 Een Heere, een geloove, Ga naar margenoot11 eenen doop:

6

Ga naar margenoot12 Een Godt ende Vader Ga naar margenoot13 van alle, die daer is boven alle, ende door alle, ende in u alle.

7

Ga naar margenootd Maer Ga naar margenoot14 elck een van ons is de genade gegeven Ga naar margenoot15 na de mate der gave Christi.

8

Daerom seght Ga naar margenoot16 hy, Ga naar margenoote Als Ga naar margenoot17 hy opgevaren is Ga naar margenoot18 in de hooghte, heeft hy Ga naar margenoot19 de [kolom] gevangenisse gevangen genomen, ende heeft den menschen Ga naar margenoot20 gaven gegeven.

9

Ga naar margenootf Nu dit, Hy is opgevaren, Ga naar margenoot21 wat is het, dan dat hy oock eerst is Ga naar margenoot22 neder gedaelt Ga naar margenoot23 in de nederste deelen der aerde?

10

Die neder gedaelt is, is Ga naar margenoot24 deselve oock die opgevaren is verre boven alle de hemelen, op dat hy Ga naar margenoot25 alle dingen vervullen soude.

11

Ga naar margenootg Ende deselve heeft gegeven sommige Ga naar margenoot26 tot Apostelen, ende sommige tot Propheten, ende sommige Ga naar margenoot27 tot Euangelisten, ende sommige Ga naar margenoot28 tot Herders ende Leeraers.

12

Tot Ga naar margenoot29 de volmakinge der heyligen, Ga naar margenoot30 tot het werck der bedieninge, tot opbouwinge Ga naar margenooth des lichaems Christi.

13

Tot dat wy alle sullen komen Ga naar margenoot31 tot de eenigheyt des geloofs ende der kennisse des Soons Godts, Ga naar margenoot32 tot eenen volkomenen man, tot de mate der grootte der volheyt Christi:

14

Ga naar margenooti Op dat wy niet meer kinderen en souden zijn, Ga naar margenootk die als de vloet beweeght ende omgevoert worden met alle wint der leere, door Ga naar margenoot33 de bedriegerije der menschen, door arghlistigheyt om listelick tot dwalinge te brengen:

15

Maer de waerheyt betrachtende Ga naar margenoot34 in liefde, allesins souden opwassen in hem die Ga naar margenootl het Hooft is, [namelick] Christus:

16

Ga naar margenootm Uyt welcken het geheel lichaem bequaemlick t’samen gevoeght, ende t’samen vast gemaeckt zijnde, door alle Ga naar margenoot35 voeghselen der toebrenginge, na de werckinge van een yegelick deel in [sijne] mate, Ga naar margenoot36 den wasdom des lichaems bekomt, tot sijns selfs opbouwinge in de liefde.

17

Ga naar margenoot37 Ick segge dan dit, Ga naar margenootn ende betuyge het in den Heere, Ga naar margenooto dat ghy niet meer en wandelt gelijck als de andere Heydenen wandelen in de ydelheyt hares gemoedts,

18

Verduystert in ’t verstant, vervreemt zijnde van Ga naar margenoot38 het leven Godts, Ga naar margenootp door de onwetenheyt die in haer is, door de verhardinge hares herten.

[Folio 108v]
[fol. 108v]

19

Welcke Ga naar margenoot39 ongevoeligh geworden zijnde, hebben haer selven over gegeven tot Ga naar margenoot40 ontuchtigheyt, om alle onreynigheyt Ga naar margenoot41 gierighlick te bedrijven.

20

Doch ghy en hebt Ga naar margenoot42 Christum alsoo niet geleert:

21

Indien ghy maer Ga naar margenoot43 hem gehoort hebt, ende door hem geleert zijt, Ga naar margenoot44 gelijck de waerheyt in Iesu is:

22

[Te weten] dat ghy soudet Ga naar margenootq afleggen, aengaende de vorige wandelinge, Ga naar margenoot45 den ouden mensche, die verdorven wort door de begeerlickheden Ga naar margenoot46 der verleydinge:

23

Ende dat ghy soudet vernieuwt worden Ga naar margenoot47 in den geest uwes gemoedts,

24

Ga naar margenootr Ende Ga naar margenoot48 den nieuwen mensche Ga naar margenoot49 aendoen, die na Godt geschapen is Ga naar margenoot50 in ware rechtveerdigheyt ende heyligheyt.

25

Daerom legget af de leugen, Ga naar margenoots ende spreket de waerheyt een yegelick met sijnen naesten: want wy zijn malkanders leden.

26

Ga naar margenoott Ga naar margenoot51 Wort toornigh, ende en sondight niet: de sonne en ga niet onder over uwe toornigheyt:

27

Ga naar margenootv Noch en geeft den duyvel geen Ga naar margenoot52 plaetse.

28

Die gestolen heeft, en stele niet meer, Ga naar margenootx maer arbeyde liever, werckende Ga naar margenoot53 dat goet is met de handen, op dat hy hebbe mede te deelen den genen die noot heeft.

29

Ga naar margenooty Geen Ga naar margenoot54 vuyle reden en ga uyt uwen mont: maer soo daer eenige goede [reden] is Ga naar margenoot55 tot nuttige stichtinge, op dat sy Ga naar margenoot56 genade geve dien diese hooren.

30

Ende en Ga naar margenoot57 bedroeft den Heyligen Geest Godts niet, Ga naar margenootz Ga naar margenoot58 door welcken ghy Ga naar margenoot59 verzegelt zijt tot den dagh Ga naar margenoota der verlossinge.

31

Ga naar margenootb Alle bitterheyt, ende toornigheyt, ende gramschap, ende geroep, ende lasteringe, zy van u geweert, met alle boosheyt.

32

Ga naar margenootc Maer zijt tegen malkanderen goedertieren, barmhertigh, Ga naar margenootd vergevende malkanderen, gelijckerwijs oock Godt Ga naar margenoot60 in Christo u-lieden vergeven heeft. [kolom]

margenoot1
Of, vermane.
margenoot2
Gr. gebonden. siet Cap. 3. vers 1.
margenoot3
D. om de sake des Heeren, namelick, Christi, gelijck Cap. 3. vers 1.
margenoota
Genes. 17.1. 1.Corinth. 7.20. Philip. 1.27. Coloss. 1.10. 1.Thess. 2.12.
margenoot4
D. betamelick, gelijck Matth. 3.8.
margenoot5
Namel. tot de gemeynschap Christi, ende derhalven oock der Godtsaligheyt in Christo. Den Apostel en spreeckt hier niet alleen van de uytwendige, maer oock van de inwendige ende krachtige beroepinge, waer door sy tot het geloove in Christum gebracht waren: gelijck uyt de volgende verssen blijckt.
margenootb
Coloss. 1.11. ende 3.12. 1.Thessal. 5.14.
margenoot6
D. door de liefde. Want de liefde verdraeght alle dingh, 1.Corinth. 13. vers 7. Hy spreeckt hier van het verdragen van sulcke beleedingen, die elck in ’t bysonder aengaen, gelijck Matth. 18.15. Andersins prijst Christus oock dese gemeynte van Ephesen, Apocal. 2.2. dat sy de quade niet en konden verdragen, namelick, die verkeerde leeringen sochten in te voeren, ende de gemeynte beroerden.
margenoot7
D. de geestelicke eenigheyt met alle de leden der gemeynte Christi, het zy uyt Ioden, het zy uyt Heydenen, welcke Christi lichaem is, waer van de Heylige Geest de bandt ende t’samenvoeger is, gelijck in het volgende vers verklaert wort.
margenoot8
Gr. in den bandt, ofte, t’samenbindinge.
margenoot9
Gr. in eene hope, Dat is, gehoopte sake, daer toe ghy geroepen zijt, welcke is de saligheyt uwer zielen.
margenootc
Deuter. 4.39. Malach. 2.10. 1.Corinth. 8.4, 6.
margenoot10
Namelick, Iesus Christus, gelijck blijckt uyt het volgende seste vers, daer Godt ende de Vader van hem onderscheyden wort.
margenoot11
Namelick, niet alleen in het getal, maer oock in de bedieninge over u alle, Rom. 6. versen 3, 4.
margenoot12
Gelijck in het voorgaende vers door het woort een Heere, de Vader niet en wort uytgesloten van onse Heere te zijn, noch oock de Heylige Geest, die oock de Heere genaemt wort, Iesa. 6.8. vergeleken met Actor. 28.25. 2.Corinth. 3. vers 18. alsoo en wort oock hier door het woort een Godt, de Sone niet uytgesloten, noch de Heylige Geest. Siet 1.Corinth. 12. 4, 5, 6. maer wort met dese verscheydenheyt der tijtelen alleen aengewesen de ordre ende eygenschap, die elck persoon in dese werckinge ende t’samenvoeginge deses lichaems, dat is, der gemeynte, heeft.
margenoot13
Hier en wort eygentlick niet gesproken van alle schepselen ofte menschen in het gemeyn, dewijle Godt niet en is aller Vader in Christo: maer hier wort gesproken van alle ware leden der gemeynte, die het lichaem Christi is over welcke alle Godt de Vader het hooghste gebiedt heeft, door welcke alle hy sijne bysondere regeeringe uytstreckt, het welck sy beyde met andere menschen gemeyn hebben, ende in welcke alle hy als een Vader met sijne genade ende Geest woont, ’t welck den geloovigen eygen is, Ioan. 14. vers 23.
margenootd
Rom. 12.6. 1.Corint. 12.11. 2.Corint. 10.13. 1.Petr. 4.10.
margenoot14
Namelick, die leden van dit lichaem zijn.
margenoot15
D. na dat het Christo belieft aen een yeder in sijne beroepinge de gaven uyt te meten, tot volmakinge ende vereeninge van dit lichaem, Ioan. 1.16. Rom. 12.3.
margenoot16
Namelick, Godt.
margenoote
Psalm 68.19.
margenoot17
Namel. Christus, gelijck uyt de volgende verklaringe blijckt. Want dit is een prophetie van Christi Koninckrijck.
margenoot18
Dat is, in den hemel, gelijck verklaert wort vers 10.
margenoot19
D. de gene die ons gevangen hielde, namelick, sonde, duyvel, doot, ende verdoemenisse: over welcke alle Christus door sijne doot, verrijsenisse ende hemelvaert heeft getriumpheert, Coloss. 2.15. alsoo dat hoewel sy ons noch bestrijden, wy nochtans in Christo de overwinninge over allen hebben, Ioan. 16.33. Rom. 8.37, 38, 39. Ofte, gevangene, Dat is, een groote menighte van gevangene, gelijck 2.Paral. 28.5.
margenoot20
Namel. uyt den hemel, wanneer hy is geseten ter rechter hant Godts sijns Vaders, Actor. 2. vers 33.
margenootf
Ioan. 3.13. ende 6.62.
margenoot21
D. wat geeft het anders te kennen?
margenoot22
Namelick, door sijne bysondere werckinge in het aennemen der menschelicke nature, uyt de maget Maria, gelijck Ioan. 6.33, 42. sonder dat hy daerom den hemel, na sijne Godtlicke nature heeft verlaten. Siet Ioan. 3.13. gelijck hy oock na sijne hemelvaert evenwel na sijne Godtlicke nature ende Geest, by ons is tot de voleyndinge der werelt, Matth. 28.20.
margenoot23
D. in de aerde, die het nederste deel der werelt is. Want het woort is vleesch geworden, ende heeft by ons gewoont, Ioan. 1.14. Siet Psalm 139.15.
margenoot24
Namelick, persoon, hoe wel hy na een andere nature is neder gedaelt.
margenoot25
Dat is, alle de leden sijner gemeynte door sijnen Geest ende gaven: gelijck vers 8. Andre nemen het voor de vervullinge der voorseggingen der Propheten, waer van dese prophetie Davids oock een is. Dan het eerste komt met de volgende verssen wel soo bequaemlick over een.
margenootg
1.Cor. 12.28.
margenoot26
Van het onderscheyt tusschen Apostelen ende Propheten, siet de aenteeck. op 1.Cor. 12.28.
margenoot27
Van deser ampt, siet Actor. 21.8.
margenoot28
Eenige onderscheyden dese twee ampten, alsoo dat de Herders de gemeynte niet alleen en souden leeren ende onderwijsen, maer oock door den Kercklicken tucht leyden ende regeeren, gelijck de herders de schapen doen: ende dat de Leeraers alleen souden besigh zijn om de Schrifture te verklaren, ende de waerheyt der leere tegen de ketterijen ende dwalingen te verdedigen. Doch alsoo het woordeken sommige hier tusschen niet en staet, gelijck in de voorgaende verscheydene beroepingen, soo nemen het andere voor eenerley ampt: ende dat dese twee namen hier by een staen om aen te wijsen dat alle Herders oock Leeraers moeten zijn, gelijck dese twee namen de een voor de ander inde Schrifture dickmael worden gestelt, ende Paulus dese twee saken by een voeght in de beproevinge der Kerckendienaren, 1.Timoth. capit. 3. ende Titum capit. 1.
margenoot29
Ofte, t’samenvoeginge. Want daer toe zijn dese diensten in Godts Kercke ingestelt, op dat de leden der gemeynte meer ende meer te samen gevoeght, ofte volmaeckt, dat is, tot een volmaeckt lichaem onder Christo haer hooft, gestelt souden worden.
margenoot30
Dat is, op dat het werck der bedieninge sijne volle leden soude hebben, bestaende in de predicatie van Godts woort, bedienen der Sacramenten, oeffeninge der kerckentucht, ende regeeringe der gemeynte. Welcke saken door dese ingestelde diensten hare volle leden alle de werelt door hebben verkregen, ende in de gemeynte zijn bevestight, ende blijven moeten tot de voleyndinge der werelt, Matth. cap. 28. vers 20. ende 1.Corinth. cap. 11. vers 26.
margenooth
Rom. 12.5. 1.Corinth. 12.27. Ephes. 1.23. ende 5.23. Coloss. 1.24.
margenoot31
Dat is, tot een selve geloove, ende kennisse ofte erkentenisse des Soons Godts: het welck hier in dese werelt wel eenighsins geschiet, maer namaels ten vollen geschieden sal, als Godt in Christo sal zijn alles in allen, 1.Corinth. cap. 13. versen 11, 12. het welck oock de navolgende woorden mede brengen.
margenoot32
Dat is, tot de volkomene manlicke kennisse, ende volkomene mate der gaven, die wy uyt Christi volheyt ontfangen moeten, Ioan. 1.16.
margenooti
1.Corinth. 14.20.
margenootk
Matth. 11.7.
margenoot33
Ofte, ongestadigheyt. Gr. teerlingh, ofte, teerlinghspel, waer door de Apostel de bedriegerijen ofte treken van soodanige menschen verstaet, die de discipelen Christi soecken door dwalingen aen haer te trecken, niet anders dan de tuyschers ofte teerlinghspeelders wonderlicke treken ende valsheden weten te gebruycken om ander lieden goet aen haer te brengen, gelijck de volgende woorden oock verklaren.
margenoot34
Dit set den Apostel daer by, om dat somwijlen de waerheyt kan voorgestaen worden tegen de liefde: gelijck oock onder het decksel van de liefde de waerheyt kan te kort gedaen worden. Andere setten het over oprechtelick handelende in de liefde, gelijck het woort waerheyt oock oprechtigheyt beteeckent.
margenootl
Ephes. 5.23. Coloss. 1.18.
margenootm
Rom. 12.5. 1.Corinth. 12.27. Ephes. 2.21.
margenoot35
Dat is, door alle gewrichten ofte gelitten, door welcke het leven ende voedtsel aen de andere leden toegebracht wort. Den Apostel noemt de voeghselen der toebrenginge der juncturen ende t’samenvoegingen der leden, waer door de sterckte ende het voedtsel van het eene lidt in het ander komt, gelijck daer zijn zenuwen, aderen, ende dergelijcke, die langhs de t’samenvoegingen in de leden doorgaen, ende haer het voedtsel ende stercke toebrengen, ende dat insonderheyt uyt het hooft: waer by dan de Apostel bequamelick vergelijckt alle de ampten ende gaven des Geests in de gemeynte, die alle van Christo hangen, ende het geheel lichaem aen een houden, ende sijn geestelicke sterckte ende voedtsel mede deelen, 1.Corinth. cap. 12. versen 12, 14.
margenoot36
Gr. den wasdom des lichaems maeckt, Dat is, sijnen wasdom verkrijght. Hebr.
margenoot37
Namelick, als een besluyt uyt het voorgaende: dewijle wy leden Christi zijn ende soodaniger sijner gaven deelachtigh, dat ghy dan, etc. ende komt alsoo wederom tot nieuwe vermaningen.
margenootn
Rom. 1.9.
margenooto
Rom. 1.18. 1.Petr. 4.3.
margenoot38
Namelick, niet daer door Godt in hemselven leeft, maer waer mede hy in ons door sijnen Geest leeft in Christo. Siet Cap. 2. vers 1.
margenootp
1.Thessal. 4.5.
margenoot39
Een gelijckenisse genomen van de gene die door vele slagen ofte brantmercken in eenige deelen des lichaems alsoo verhardt zijn, dat sy geen gevoelen daer van meer en hebben: alsoo gaet het oock toe met vele menschen, die door geduerigh quaet doen ’t gevoelen of wroegen van hare conscientien also verdooven, dat sy het selve niet meer en gevoelen. siet Rom. 1.28. 1.Timoth. 4.2.
margenoot40
Ofte, geylheyt, dertelheyt.
margenoot41
Gr. ingierigheyt, ofte, onverzadelickheyt, Dat is, met een groote begeerte ende welbehagen, gelijck de gierige sijne ziele zegent in onrechtveerdigheyt, Psalm 10.3.
margenoot42
Dat is, de leere Christi ende der gemeynschap met hem.
margenoot43
Namelick, sprekende in sijn woort door ons tot u.
margenoot44
Dat is, gelijck de waerheyt Christi vereyscht, ende gelijck het in der waerheyt moet zijn.
margenootq
Coloss. 3.9. Hebr. 12.1. 1.Petr. 2.1.
margenoot45
Alsoo wort genaemt de gantsche verdorvenheyt ende boosheyt die in den mensche van naturen is, Rom. 6. vers 6. welcke oock vleesch genaemt wort, Rom. cap. 8. vers 5. Gal. 5. vers 19.
margenoot46
D. die den mensche tot alle sonden verlocken ende verleyden, soo hy door Godts Geest die niet en wederstaet, Iacob. 1.13, 14, 15.
margenoot47
D. in ’t binnenste ende verstandighste deel van uwe ziele, gelijck Rom. 12. vers 2. Indien dan dat selve moet vernieuwt ende wedergeboren zijn, om Godt te konnen dienen, soo is dan oock de wille ende alle andere genegentheden van nature niet beter, ’t en zy datse door deselve kracht vernieuwt worden.
margenootr
Rom. 6.4. Coloss. 3.10. 1.Petr. 4.2.
margenoot48
Alsoo noemt de Apostel de wedergeboorte ofte vernieuwinge des menschen, bestaende in de verlichtinge des verstants, ende veranderinge des willes tot heyligheyt ende rechtveerdigheyt, in welcke het beelt Godts bestaet, waer van het laetste hier wort uytgedruckt, ende het eerste hier na Coloss. cap. 3. vers 10. van den Apostel sal uytgedruckt worden.
margenoot49
Den Apostel vergelijckt hier dese vernieuwinge des menschen by een nieuw kleet, gelijck vers 22. de natuerlicke verdorventheyt by een oudt verdorven kleet, het welck hy seght dat de geloovige moeten afleggen, ende het nieuwe aen doen: om dat sy nu door den Geest Godts wedergeboren zijnde in beyde meer ende meer moeten voort gaen ende toenemen, door het gebruyck der middelen, die Godt daer toe heeft geordineert: namelick met kloeckmoedighlick tegen de sonde door den Geest Godts te strijden, Rom. cap. 8. vers 13. ende de gave Godts te verwecken, 2.Timoth. cap. 1. versen 6, 7. Godts woort neerstelick te hooren ende overleggen, Psalm 1. vers 2. 2.Timoth. cap. 3. versen 16, 17. de Sacramenten weerdelick te gebruycken, 1.Corinth. cap. 11. versen 17, 18, etc. vyerige gebeden tot Godt uyt te storten, Ephes. cap. 6. vers 18. ende dergelijcke. Siet oock Ioan. 15.2. 1.Corinth. 9.25, 26, etc.
margenoot50
Gr. in rechtveerdigheyt ende heyligheyt der waerheyt.
margenoots
Zachar. 8.16.
margenoott
Psalm 4.5.
margenoot51
Met dese woorden uyt den vierden Psalm genomen, en verbiedt de Apostel niet alle gramschap, want sulcke bewegingen zijn van Godt in het herte geschapen, ende wort oock somwijlen Gode ende Christo gramschap toegeschreven, namelick over de sonde ende ondanckbaerheyt der menschen: doch is dese de meyninge des Apostels, dat soo daer rechtveerdige oorsaken van gramschap gegeven worden, dat die de mate niet te buyten en moet gaen, noch te lange dueren, maer haestelick weder neder geleght worden.
margenootv
Iacob. 4.7. 1.Petr. 5.9.
margenoot52
Ofte, ruymte, Dat is, geenen tijt noch gelegentheyt om door uwen toorne u tot andere sonden te brengen, soo u gemoedt sonder genoeghsame oorsake te lange ontstelt soude blijven, 1.Petr. cap. 5. versen 8, 9.
margenootx
Actor. 20.35. 1.Thessal. 4.11. 2.Thessal. 3.8, 12.
margenoot53
Dat is, dat loflick ende eerlick is: want alle arbeyt daer winste van komt, en is niet altijt loflick ende Gode aengenaem.
margenooty
Matth. 12.36. Ephes. 5.3, 4.
margenoot54
Gr. verrotte.
margenoot55
Gr. tot stichtinge des gebruycks, ofte, der nuttigheyt, ofte, der nootwendigheyt, Dat is, noodige stichtinge.
margenoot56
Dat is, eenige geestelicke gave toebrenge. Ofte, aengenaemheyt. Sommige nemen dit woort voor danck, ofte dancksegginge, alsoo dat dit de sin soude zijn, Op dat u de vrome die het hooren daer over mogen dancken.
margenoot57
Een wijse van spreken by gelijckenisse, uyt Iesa. 63.10. waer door te kennen gegeven wort, dat de Geest Godts, die in ons woont, door dergelijcke sonden, daer hy eenen afkeer van heeft, sijne vriendelicke werckinge in ons verduystert, ende in plaetse van sijne liefde ons sijne gramschap laet gevoelen (gelijck een vader een droevigh aengesicht aentreckt over sijne kinderen, wanneer sy in sijne tegenwoordigheyt quaet doen, ende in plaetse van vrientschap te bewijsen haer, hoewel ongeerne, moet straffen) waer uyt oock een bedroeft gemoedt rijst in de geloovige, ende de sekerheyt harer saligheyt wert verduystert. Siet Psalm 6. vers 2. ende 31. versen 10, 11. ende 51.11, etc.
margenootz
Rom. 8.16. 2.Corinth. 1.22. ende 5.5. Ephes. 1.13.
margenoot58
Gr. in welcke.
margenoot59
Namel. als door ’t opgedruckt zegel van Godts evenbeelt van d’ongeloovige zijt onderscheyden, ende van de toekomende saligheyt wort versekert. Siet Cap. 1. vers 13.
margenoota
Luce 21.28. Rom. 8.23. Ephes. 1.14.
margenootb
Col. 3.19.
margenootc
Philip. 2.1. Col. 3.12.
margenootd
Matth. 6.14. Marc. 11.25. Coloss. 3.13.
margenoot60
D. om Christi ende sijner versoeninge wille, gelijck 2.Corinth. 5.19. Ofte, door Christum.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken