Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

1 De Apostel verklaert dat de komste Christi ten oordeele soo haest niet en sal geschieden, als eenige haer sochten wijs te maken. 3 maer dat den afval ende de Antichrist eerst moeten komen, wiens merckteeckenen hy beschrijft. 5 Betuyght dat hy haer het selve voor desen geseght hadde, gelijck oock wat het gene was dat hem wederhieldt. 8 Verklaert dat hy daer na waerlick sal komen, ende dat hy sal blijven tot dat de Heere hem sal te niete doen. 9 Hy waerschouwt haer voor de kracht der verleydinge des selfs in de gene die verloren gaen. 11 ende dat door een rechtveerdigh oordeel Godts over de ondanckbaerheyt der menschen. 13 maer versekert de Thessalonicensen van hare verkiesinge tot saligheyt in geloove ende heylighmakinge. 15 Vermaent haer daer by vast te blijven. 16 ende bidt Godt dat hy haer vertrooste ende verstercke.

1

ENde wy bidden u, broeders, Ga naar margenoot1 door de toekomste onses Heeren Iesu Christi, ende Ga naar margenoot2 onse toevergaderinge tot hem,

2

Ga naar margenoota Dat ghy niet haestelick Ga naar margenoot3 beweeght en wort Ga naar margenoot4 van verstant, ofte Ga naar margenoot5 verschrickt, noch Ga naar margenoot6 door geest, noch Ga naar margenoot7 door woort, noch Ga naar margenoot8 door Sendtbrief als van ons [geschreven,] als of Ga naar margenoot9 de dagh Christi aenstaende ware. [kolom]

3

Dat u niemant Ga naar margenoot10 en verleyde in eenigerley wijse: want Ga naar margenoot11 [die en komt niet] Ga naar margenootb ’t en zy dat eerst Ga naar margenoot12 den afval gekomen zy, ende [dat] Ga naar margenoot13 geopenbaert zy Ga naar margenoot14 de mensche der sonde, Ga naar margenoot15 de sone des verderfs,

4

Die hem Ga naar margenoot16 tegen stelt ende Ga naar margenoot17 verheft boven al dat Godt genaemt, ofte [als Godt] ge-eert wort, alsoo dat hy Ga naar margenoot18 in den tempel Godts Ga naar margenoot19 als een Godt sal sitten, Ga naar margenootc Ga naar margenoot20 hemselven vertoonende dat hy Godt is.

5

En gedenckt ghy niet, dat ick noch by u zijnde u dese dingen geseght hebbe?

6

Ende nu wat Ga naar margenoot21 [hem] Ga naar margenoot22 wederhoudt Ga naar margenoot23 weet ghy, op dat hy geopenbaert worde Ga naar margenoot24 te sijner eygener tijt.

7

Want Ga naar margenoot25 de verborgenheyt der ongerechtigheyt wort alreede gewrocht: alleenlick Ga naar margenoot26 die hem nu wederhoudt, [die sal hem wederhouden] tot dat Ga naar margenoot27 hy Ga naar margenoot28 uyt het midden sal [wech gedaen] worden.

8

Ende Ga naar margenoot29 alsdan sal Ga naar margenoot30 de ongerechtige Ga naar margenoot31 geopenbaert worden, Ga naar margenootd den welcken de

[Folio 119r]
[fol. 119r]

Heere Ga naar margenoot32 verdoen sal Ga naar margenoot33 door den geest sijns monts, ende te niete maken Ga naar margenoot34 door de verschijninge sijner toekomste:

9

[Hem, segge ick,] Ga naar margenoot35 wiens toekomste is Ga naar margenoote na de werckinge Ga naar margenoot36 des satans, Ga naar margenootf Ga naar margenoot37 in alle kracht ende teeckenen, ende Ga naar margenoot38 wonderen der leugen:

10

Ende in Ga naar margenoot39 alle Ga naar margenoot40 verleydinge der onrechtveerdigheyt Ga naar margenootg in de gene die verloren gaen: Ga naar margenoot41 daer voor dat sy Ga naar margenoot42 de liefde der waerheyt niet aengenomen en hebben, om saligh te worden.

11

Ga naar margenooth Ende daerom sal haer Ga naar margenoot43 Godt senden eene kracht der dwalinge, Ga naar margenooti dat sy de Ga naar margenoot44 leugen souden gelooven:

12

Op dat sy alle Ga naar margenoot45 veroordeelt worden die Ga naar margenoot46 de waerheyt niet gelooft en hebben, maer een welbehagen hebben gehadt in de Ga naar margenoot47 ongerechtigheyt.

13

Maer wy zijn schuldigh altijt Gode te dancken over u, broeders, die van den Heere bemint zijt, dat u Godt Ga naar margenoot48 van den beginne verkoren heeft tot saligheyt, Ga naar margenoot49 in heylighmakinge des Geests, ende Ga naar margenoot50 geloove der waerheyt:

14

Waer toe hy u geroepen heeft door ons’ Euangelium, Ga naar margenoot51 tot verkrijginge der heerlickheyt onses Heeren Iesu Christi.

15

Soo dan, broeders, staet [vast,] Ga naar margenootk ende houdt Ga naar margenoot52 de insettingen die u geleert zijn, het zy Ga naar margenoot53 door [ons’] woort, het zy door onsen Sendtbrief.

16

Ende onse Heere Iesus Christus selve, ende onse Godt ende Vader die ons heeft lief gehadt, ende gegeven heeft Ga naar margenoot54 een eeuwige vertroostinge, ende Ga naar margenoot55 goede hope Ga naar margenoot56 in genade,

17

Vertrooste uwe herten, ende Ga naar margenootl verstercke u in allen Ga naar margenoot57 goeden woorde ende wercke.

margenoot1
D. soo sekerlick als ghy dese toekomste Christi, ende onse toevergaderinge tot hem gelooft ende verwacht. Andere setten het over, wat aengaet de toekomste, etc. Namelick, daer van hy in den voorgaende brief Capp. 4. 5. hadde gesproken: het welck eenige onder haer niet wel en schenen verstaen te hebben, waerom hy haer daer van hier naerder onderrichtet. Doch het eerste komt met de Griecksche woorden best over een.
margenoot2
Namelick, ten uytersten dage, in sijne heerlickheyt, waer van hy in den voorgaenden brief Cap. 4. vers 16. hadde gehandelt.
margenoota
Ierem. 29.8. Matth. 24.4. Ephes. 5. vers 6. Coloss. 2.18. 1.Ioan. 4.1.
margenoot3
Een gelijckenisse genomen van de baren der zee, die door verscheyden winden herwaerts ende derwaerts worden gedreven.
margenoot4
Dat is, van de rechte meyninge over desen artijckel des geloofs. Andere nemen het voor het wesentlick verstant der menschen selve, die wanneer sy sulcke voorgevingen van Christi tweede toekomste, met uytdruckinge van dagh ende stondt beginnen aen te nemen, als dan gelijck uytsinnige menschen plegen gedreven te worden, gelijck eertijts soodanige onder de Chiliasten zijn geweest, ende in onsen tijt onder eenige soorten van Enthusiasten.
margenoot5
Ofte, ontroert, ontset, gelijck men pleegh over een haestigh ende onverwacht groot geroep van woelende menschen ontset te worden.
margenoot6
Dat is, door voorwendinge van geestelicke openbaringen, welcke sulcke lieden plegen voor te brengen. Siet oock 1.Ioan. cap. 4. vers 1.
margenoot7
Ofte, reden, Namelick, als uyt my ofte Thimotheo ende Sila gehoort. Andere nemen het voor eenige waerschijnlicke redenen hier ende daer uyt Godts woort sonder gront by een gebracht.
margenoot8
Namelick, van haer op onsen name verdicht, die soodanige lieden oock plegen te voorschijn te brengen.
margenoot9
Namelick, van Christi tweede toekomste ten oordeele, als of die terstont daer na soude geschieden.
margenoot10
Dit seght den Apostel om dat dese lieden de gemeynten onder sulcken schijn af keerden van haer beroep, ende van haren ordinarisen arbeyt, als nu voortaen onnoodigh, dewijle Christus in dese sijne komste van alles een eynde soude maken, ende een hemelsch leven invoeren: waer van hy in ’t volgende Capittel breeder sal spreken. Andere wierden daer door verleyt om te twijfelen aen de vastigheyt des Euangeliums, gemerckt sy schenen te vergeefs op de belofte deser toekomste te wachten, gelijck van soodanige gesproken wort 2.Petr. cap. 3. versen 3, 8, 9.
margenoot11
Namel. dagh Christi, waer van hy terstont hadde meldinge gemaeckt.
margenootb
Matth. 24.23. 1.Timoth. 4.1. 1.Ioan. 2.18.
margenoot12
Gr. Apostasia, het welck eenige oude Leeraers verstaen van den afval veler Koninckrijcken van het Roomsche Rijck, doch wort bequamelicker genomen voor eenen gemeenen afval van de suyverheyt des Euangeliums, welcken Paulus oock voorseght 1.Timoth. cap. 4. ende 2.Timoth. capp. 3. 4. Ioannes Apocal. capp. 11. 12. ende elders. Alsoo dit woort apostasie in het Nieuwe Testament altijt eenen afval van de leere beteeckent, ende Paulus hier eygentlick van de leere oock handelt.
margenoot13
Dat is, sijne geestelicke heerschappije over het Christendom opentlick sal hebben bekent gemaeckt, ende bevestight, gelijck dit woort hier na oock genomen wort, versen 6, 8.
margenoot14
Dat is, den Antichrist, de mensche tot alle sonde over gegeven. Hier uyt, gelijck oock uyt het volgende woort de sone, de ongerechtige, etc. willen sommige besluyten dat de Antichrist maer een persoon en soude zijn, die sy seggen dat drie jaren ende een half sal heerschen, dat hy alle de Ioden de geheele werelt door tot hem sal trecken, den tempel te Ierusalem wederom opbouwen, ende hem daer in als Godt sal laten eeren, ende alsoo alle Koninckrijcken der aerden onder sijn gebiedt brengen, etc. Doch dit zijn verdichtselen strijdende tegen alle menschelick beleyt ende macht, om den rechten Antichrist te verduysteren, nademael de werckingen ende eygenschappen die hem hier na, ende doorgaens in de Openbaringe Ioannis worden toegeschreven, van sulcke verklaringen geheel vreemt zijn. Daerom hoewel den Antichrist hier onder den naem van een mensche wort beschreven, soo wort nootsakelick daer onder, niet een mensche alleen, maer een langhduerige successie van menschen verstaen, die de een na de ander eenerley ampt, macht, ende heerschappije hebben, gelijck sulcke maniere van spreken in soodanige prophetien gebruyckelick zijn. Siet Iesa. cap. 10. vers 5. ende cap. 14. vers 12. Ierem. 48.40. Dan. cap. 7. vers 17. Hebr. cap. 9. versen 7, 25. 1.Ioan. cap. 4. vers 3. Apocal. 17.10. te meer dewijle den Apostel in dit Capittel, vers 7. betuyght dat dese verborgentheyt der ongerechtigheyt nu alreede in sijnen tijt begon te wercken.
margenoot15
Dat is, die andere verderft, ende selve ten verderve gaet, ende daer toe door Godts rechtveerdigh oordeel geschickt is. Siet Ioan. 17.12. Apocal. 9.11.
margenoot16
Namelick, tegen Christum ende sijne leere, waerom hy oock den Antichrist, dat is, tegenchrist wort genaemt: het welck verstaen wort niet van het gene hy met woorden sal voorgeven, maer dat sijne leere ende daden soodanigh sullen zijn, dat hy daer door de ware leere Christi ende sijne Kercke sal soecken te verdrucken, hoewel hy eenen anderen schijn sal willen hebben. Daerom worden hem twee hoornen toegeschreven, als het lam, maer hy spreeckt nochtans als de draeck, ende doet de wercken der eerste beeste, Apocal. 13.11, etc.
margenoot17
Dat is, neemt meerder autoriteyt aen, dan yet dat Godt genaemt wort in den hemel ende op der aerden. Siet Psalm 82.6. ende 115.3. 1.Corinth. cap. 8. vers 5. Ofte, verheft tegen al. Andere lesen, boven al dat Godt genoemt wort.
margenoot18
Ofte, tegen den tempel Godts. Waer door de tempel van Ierusalem niet en kan verstaen worden, gelijck eenige voorgeven, overmits deselve nu over de vijftien hondert jaren verwoest is geweest, ende oock verwoest moet blijven, na het getuygenisse des Engels, Dan. 9.27. ende Christi, Matth. cap. 23. versen 37, 38. ende 24. versen 1, 2. Die oock, soose van den Antichrist weder gebouwt wierde, om daer in ge-eert te worden, de tempel Godts niet en soude konnen genaemt worden, maer de tempel des Antichrists, ofte des duyvels. Maer hier door wort verstaen de gemeynte Godts, daer de Antichrist hemselven in ofte tegen sal setten, ende welcke hy met sijne heerschappije sal drucken, gelijck dit woort tempel Godts oock elders in de Schrifture soo wort genomen, 1.Corinth. 3.16. 2.Corinth. 6.16. 1.Timoth. 3.15. 1.Petr. 2.5, etc. ende gelijck het woort sitten oock van den Antichrist gebruyckt wort, Apoc. 17.15. ende 18.7.
margenoot19
Namelick, op aerden, hemselven Goddelicke macht toeschrijvende.
margenootc
Dan. 11.36.
margenoot20
Dat is, soodanige majesteyt, macht, ende heerschappije aennemende ende oeffenende, als of hy Godt ware.
margenoot21
Namelick, den Antichrist.
margenoot22
Dat is, sijne openbaringe, ofte opentlicke opkomste als noch verhindert ende ophoudt. Hier door wort van sommige verstaen de suyvere predicatie des Euangeliums, ende de oprechtigheyt der Leeraers in de gemeynte Godts, die soo lange sy in Christi Kercke zijn behouden, sulcke geestelicke heerschappy-sucht ende dwalinge hebben wederstaen ende opgehouden. Doch van meest alle oude Leeraers ende van onsen tijt wort hier door verstaen de opperste autoriteyt ende aensien der oude Keyseren in het Roomsche Rijck, die door hare wereltlicke macht de opkomende geestelicke macht des Antichrists over de Christenheyt heeft weder gehouden, tot dat deselve Keyserlicke autoriteyt door de Saracenen ende Mahumethanen in Oosten, ende door verscheydene barbarische volckeren in het Westen seer is gebroken, ende onder de voet is gebracht, by welcke occasie dese geestelicke ge-usurpeerde macht in ’t Christendom is doorgebroken, ende heeft hare heerschappije selfs over Keyseren, Koningen, Princen, ende volckeren opentlick bevestight, het welck ontrent ses hondert jaren na de geboorte Christi, is van velen uyt de historien van dien tijt bewesen. Wie nu dese Antichrist zy, die dese macht in het Christendom vele hondert jaren heeft ge-usurpeert, wort klaerlick aengewesen Apocal. capp. 13. 17. 18.
margenoot23
Namelick, door de waerschouwinge van my aen u gedaen, het welck de Apostel daerom hier niet uyt en druckt, om soo vele oude meynen, de Keysers van Roomen niet te seer te vertoornen tegen de Christenen, alsoo de Romeynen voor gaven dat hare heerschappije geen eynde en soude hebben in de werelt.
margenoot24
Namel. van Godt verordineert, ende den Antichrist toegelaten, gelijck hier voren is verklaert.
margenoot25
D. de heymelicke opkomste deser ongerechtige Antichristische heerschappije wort allenghskens in de Kercke Christi gevoordert, namelick, door den satan ende eenige sijne instrumenten, die door begeerte van heerschen (gelijck eenen Diotrephes daer over bestraft wort, 3.Ioan. versen 9, 10) ende door invoeringe van valsche ende superstitieuse leeringen ende menschelicke insettingen, hier in den satan, al van der Apostelen tijden af, de hant hebben geboden. Siet 1.Ioan. 2.18. Ofte, de verborgenheyt der ongerechtigheyt werckt alreede.
margenoot26
Namelick, den Antichrist in sijne opkomste wederhoudt, waer van in het voorgaende vers is gesproken.
margenoot27
Namelick, die hem wederhoudt.
margenoot28
Dat is, alsoo gebroken sal worden, ende sijne kracht verliesen, dat hy dese opkomende geestelicke heerschappije niet langer en sal konnen wederstaen. Wie dese nu zy is op het voorgaende vers verklaert.
margenoot29
Dat is, na dat hy nu sijne kracht van wederhouden sal verloren hebben.
margenoot30
D. de Antichrist die alsoo genaemt wordt, om dat hy hem geen wetten en soude onderwerpen, maer hemselven boven alle wetten soude roemen te zijn: gelijck het Griecks woort anomos eygentlick sonder wet, ofte, wetloos beteeckent.
margenoot31
Siet hier voren de aenteeckeninge op het 3 vers.
margenootd
Iob 4.9. Iesa. 11.4.
margenoot32
Of, verteeren. Het Griecks woort analosei beteeckent eygentlick spijse, dranck, gelt, goet allenghskens ombrengen ende te niete maken. Alsoo sal dan Christus te sijner tijt oock den Antichrist allenghskens verdoen, ende sijn aensien benemen in de Christenheyt.
margenoot33
Dat is, door de suyvere predicatie des Heyligen Euangeliums, waer door de Geest des Heeren krachtigh is in de herten der menschen. siet dergelijcke Iesa. cap. 11. vers 4. Hebr. cap. 4. vers 12. Apoc. cap. 1. vers 16.
margenoot34
D. door sijne verschijninge in sijne laetste toekomste. Want als dan sal het beest ende de valsche Propheet gedoot, ende in den poel des vyers geworpen worden. Apoc. 19.20.
margenoot35
Namelick, Antichrists, waer van hy in het begin van het voorgaende vers hadde gesproken.
margenoote
Ioan. 8.41. 2.Cor. 4.4. Ephes. 2.2.
margenoot36
Dat is, met soodanige werckinge als de satan pleeght te gebruycken om de menschen te verleyden, welcke werckinge in de volgende verssen wort verklaert.
margenootf
Deut. 13.1. Apoc. 13.13.
margenoot37
D. kracht van teeckenen, of mirakelen, die de satan sal te voorschijn brengen om de heerschappije ende valsche leere des Antichrists te bevestigen. Siet Matth. 24. vers 24. Apoc. 13.13, etc.
margenoot38
Dat is, die ten deele versiert sullen zijn, ten deele van den satan te wege gebracht, om sijne dienaers in aensien, ende de arme verblinde menschen in hare valsche voorgevingen ende superstitien te houden.
margenoot39
D. allerley. Want de satan een bepaelde macht heeft.
margenoot40
D. tot ongerechtige ende valsche leere, gelijck het woort waerheyt uytwijst, dat daer tegen gestelt wort: ende gelijck hier na vers 12.
margenootg
2.Corinth. 2.15. ende 4.3.
margenoot41
Dat is, in vergeldinge dat sy, etc. ’t welck het Griecks woort mede brenght. Het is dan een rechtveerdige straffe Godts over de verkeertheyt ende ondanckbaerheyt sulcker menschen, gelijck in het volgende vers naerder uytgedruckt wort.
margenoot42
Dat is, de waerheyt niet lief gehadt en hebben, ende volgens dien oock niet gelooft, ende behouden. Siet dergelijcke straffe Godts over de Heydenen, die de natuerlicke kennisse Godts niet en hebben behouden, Rom. 1.28.
margenooth
Rom. 1.24.
margenoot43
Dat is, Godt sal den satan den toom over haer los laten, om sijne kracht van verleydinge tegen haer te gebruycken, ende sal sijne genade, die haer noch wederhieldt, voortaen inhouden, ende haer alsoo hare eygen begeerten over geven, waer door sy krachtelick tot dwalinge sullen gebracht worden. Siet dergelijcke oordeelen Godts over de ondanckbare menschen, Deuter. cap. 28. vers 28. 2.Chron. 18.22. Iob 12.17. Iesa. 19.14. Rom. 1.24. ende 11.8. 2.Corinth. cap. 4. versen 3, 4, etc.
margenooti
1.Timoth. cap. 4. vers 1.
margenoot44
Dat is, versierde ende valsche leere.
margenoot45
Gr. geoordeelt, Dat is, veroordeelt, ofte verdoemt, gelijck meermaels in andere plaetsen.
margenoot46
Namelick, des Euangelums.
margenoot47
Dat is, valsche ende ongerechtige leere, gelijck hier voren vers 10.
margenoot48
Namelick, der werelt, gelijck Mich. 5.1. Ioan. 1.1. Dat is, van eeuwigheyt, ofte voor de grontlegginge der werelt, Ephes. 1.4. hoewel het eenige andere verstaen van het begin als haer het Euangelium is verkondight, wanneer haer Godt door sijnen Geest uyt den verdorvenen hoop der menschen heeft verkoren, ofte uytgesondert: gelijck het woort verkiesen, ofte, uytnemen oock elders wort genomen. Siet Ioan. 15.16. ende 1.Cor. 1.27. Dan de eerste verklaringe schijnt op het volgende vers wel soo bequamelick te passen, dewijle de verkiesinge, daer Paulus hier van spreeckt, voor de roepinge gaet, gelijck oock te sien is Rom. 8. versen 29, 30. ende cap. 9. versen 23, 24. maer de dadelicke uytverkiesinge uyt den verdorvenen hoop der menschen, die in der tijt geschiet, volght na de beroepinge, dewijle deselve uytsonderinge door de beroepinge des Euangeliums wort te wege gebracht.
margenoot49
Ofte, door, Dat is, welcke saligheyt door de heylighmakinge des Geests ende het geloove wort verkregen, ende derhalven van uwe eeuwige verkiesinge een onfeylbaer merckteecken is, Rom. 8.14. 2.Cor. 1.22.
margenoot50
Dat is, het welck op de waerheyt des Euangeliums siet ende steunt.
margenoot51
Dat is, om de eeuwige heerlickheyt door Christum, ende met Christo te verkrijgen, Rom. cap. 8. vers 17. Apocal. 3.21.
margenootk
2.Thessal. 3.6.
margenoot52
Gr. overleveringen, overgevingen. Ende alsoo noemt de Apostel de vermaningen ende leeringen, die sy van hem hadden ontfangen, soo wel de leere, als het leven aengaende, niet alleen als hy by haer tegenwoordigh was, maer oock die hy nu in dese Sendtbrieven heeft voorgestelt. Siet 1.Corinth. cap. 11. vers 2. 2.Thessal. 3.6.
margenoot53
Namelick, als ick by u tegenwoordigh was.
margenoot54
Dat is, een vaste vertroostinge gegront op de belofte van het eeuwige leven.
margenoot55
Namel. van onse verlossinge ende eeuwige saligheyt, 1.Petr. 1.3, 4.
margenoot56
Dat is, door sijne genade.
margenootl
1.Thess. 3.13.
margenoot57
D. geve dat ghy u selven ende andere met Godtsalige woorden ende wercken altijt meught stichten ende verstercken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken