Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

1 D’Apostel wijst aen hoe de vermaningen tegen oude ende jonge moeten geschieden. 3 beveelt dat men alle rechte weduwen eere. 4 Maer den kinderen ende kints kinderen, datse hare weduwen ende voorouderen selve onderhouden. 9 Beschrijft daer na den ouderdom, ende andere hoedanigheden der weduwen die tot den dienst der gemeynte bequaem zijn. 11 maer wil dat de jonge weduwen hier in voorby gegaen worden. 14 ende dat sy trouwen. 17 Hy komt daerna tot de Ouderlingen, ende wijst aen wat eere men haer schuldigh is. 19 Dat

[Folio 121v]
[fol. 121v]

men oock geen beschuldingen tegen haer sal aennemen dan onder getuygen. 21 Betuyght voor Godt ende de Heylige Engelen, dat hy hier in handele sonder toegenegentheyt. 23 wil oock dat hy niet langer water en drincke. 24 ende besluyt met eene verklaringe waer door deselve Ouderlingen konnen bekent worden.

1

Ga naar margenoota EEnen Ga naar margenoot1 ouden [man] en Ga naar margenoot2 bestraft niet hardelick, maer vermaent [hem] als eenen vader: de jonge, als broeders:

2

De oude [vrouwen,] als moeders: de jonge, als susters, in alle reynigheyt.

3

Ga naar margenoot3 Eert de weduwen, die Ga naar margenoot4 waerlick weduwen zijn.

4

Maer soo eenige weduwe Ga naar margenoot5 kinderen heeft, ofte kints kinderen, dat Ga naar margenoot6 die leeren eerst aen Ga naar margenoot7 haer eygen huys Godtsaligheyt oeffenen, Ga naar margenootb ende den voor-ouderen Ga naar margenoot8 weder vergeldinge doen. Want dat is goet ende aengenaem voor Godt.

5

Ga naar margenootc Die nu waerlick weduwe is, ende Ga naar margenoot9 alleen gelaten, Ga naar margenootd die Ga naar margenoot10 hoopt op Godt, ende Ga naar margenoot11 blijft in smeeckingen ende gebeden nacht ende dagh.

6

Maer die haren wellust volght, die is Ga naar margenoot12 levende gestorven.

7

Ende beveelt dit, op dat sy onberispelick zijn.

8

Ga naar margenoote Doch Ga naar margenoot13 so yemant de sijne, ende voornamelick [sijne] huysgenooten niet en versorght, die heeft het geloove Ga naar margenoot14 verloochent, ende is erger Ga naar margenoot15 dan een ongeloovige.

9

Dat een weduwe Ga naar margenoot16 gekoren worde niet minder dan van sestigh jaren, welcke Ga naar margenoot17 eenes mans vrouwe geweest zy:

10

Getuygenisse hebbende van goede wercken: soo sy kinderen opgevoedt heeft, Ga naar margenootf soo sy [geerne] heeft geherberght, Ga naar margenootg soo sy der heyligen Ga naar margenoot18 voeten heeft gewasschen, soo sy den verdruckten genoeghsame hulpe gedaen heeft, soo sy alle goet werck Ga naar margenoot19 na getracht heeft.

11

Maer de jonge weduwen en Ga naar margenoot20 neemt niet aen: want als sy Ga naar margenoot21 weeldrigh geworden zijn Ga naar margenoot22 tegen Christum, soo willen sy houwelicken:

12

Ga naar margenoot23 Hebbende [haer] oordeel, om dat sy Ga naar margenoot24 [haer] eerste geloove hebben te niete gedaen.

13

Ende Ga naar margenoot25 met eenen oock leeren sy ledigh omgaen by de huysen: ende zijn niet alleen ledigh, maer oock Ga naar margenooth klapachtigh, ende ydele dingen doende, sprekende ’t gene niet en betaemt.

14

Ga naar margenoot26 Ick wil dan dat de jonge [weduwen] Ga naar margenooti houwelicken, kinderen teelen, ’t huys regeeren, geen oorsake van lasteringe Ga naar margenoot27 aen de wederpartije en geven. [kolom]

15

Want Ga naar margenoot28 eenige hebben haer alreede Ga naar margenoot29 afgewendt achter den satan.

16

Soo eenigh geloovigh [man,] ofte geloovige [vrouwe] Ga naar margenoot30 weduwen heeft, dat die haer genoeghsame hulpe doe, ende dat de gemeynte niet beswaert en worde, op dat Ga naar margenoot31 sy de gene die Ga naar margenoot32 waerlick weduwen zijn genoeghsame hulpe doen mach.

17

Ga naar margenootk Dat de Ouderlingen die wel regeeren Ga naar margenoot33 dobbeler eere weerdigh geacht worden, Ga naar margenoot34 voornemelick die arbeyden in ’t woort ende leere.

18

Want de Schrift seght, Ga naar margenootl Ga naar margenoot35 Eenen dorschenden osse en sult ghy niet muylbanden. Ende, Ga naar margenootm Ga naar margenoot36 De arbeyder is sijnen loon weerdigh.

19

Tegen eenen Ouderlingh Ga naar margenoot37 en neemt geen beschuldinge aen, anders Ga naar margenootn dan onder twee ofte drie getuygen.

20

Ga naar margenoot38 Die sondigen, bestraft in tegenwoordigheyt van alle, op dat oock de andere vreese mogen hebben.

21

Ga naar margenooto Ick betuyge voor Godt, ende den Heere Iesu Christo, ende de uytverkorene Engelen, dat ghy Ga naar margenoot39 dese dingen onderhoudt Ga naar margenootp Ga naar margenoot40 sonder voor-oordeel, niets doende na Ga naar margenoot41 toegenegenheyt.

22

Ga naar margenootq En leght niemant Ga naar margenoot42 haestelick de handen op, noch en hebt geen gemeynschap Ga naar margenoot43 aen anderer sonden: bewaert u selven Ga naar margenoot44 reyn.

23

En drinckt niet langer water Ga naar margenoot45 [alleen,] maer gebruyckt een weynigh wijns, Ga naar margenootr om uwe mage, ende uwe menighvuldige Ga naar margenoot46 swackheden.

24

Van sommige menschen zijn de sonden Ga naar margenoot47 te voren Ga naar margenoots openbaer, ende gaen voren Ga naar margenoot48 tot [hare] veroordeelinge: ende in sommige oock Ga naar margenoot49 volgen sy naer.

25

Desgelijcks oock de goede wercken zijn te voren openbaer, ende Ga naar margenoot50 daer het anders mede gelegen is, en konnen niet verborgen worden.

[Folio 122r]
[fol. 122r]
margenoota
Levit. 19.32.
margenoot1
Dat het Griecks woort Presbyteros hier in het gemeyn moet genomen worden voor alle oude mannen, blijckt uyt de volgende tegenstellingen.
margenoot2
’t Griecks woort beteeckent eygentlick yemant met woorden slaen.
margenoot3
Dat is, voordertse, doetse alle hulpe ende bystant, gelijck het navolgende vers vereyscht. siet oock vers 17.
margenoot4
D. sonder kinderen ofte vrienden die haer konnen helpen, ofte die van alle menschelicke hulpe ontbloot zijn, gelijck vers 5. wort verklaert.
margenoot5
Namel. die tot hare jaren zijn gekomen, ende middel hebben om haer te helpen.
margenoot6
Namel. kinderen ofte kints kinderen. Andere verstaen het van de weduwe, doch het getal van velen ende het woort leeren (het welck in het Griecks niet onderwijsen, maer hem laten onderwijsen beteeckent) ende de Griecksche woorden weder vergeldinge doen, strijden daer tegen.
margenoot7
Dat is, haer eygen geslachte ende navrienden.
margenootb
Genes. 45.10, 11. Matth. 15.4. Marc. 7.10. Ephes. 6.1, 2.
margenoot8
D. haer wederom helpen ende voeden, gelijck sy de kinderen in hare jonckheyt hebben gedaen.
margenootc
1.Cor. 7.32.
margenoot9
D. sonder middelen ofte vrienden, diese konnen ofte willen helpen.
margenootd
Luce 2.36.
margenoot10
Namel. alleen, die een vader is van weduwen ende weesen, Psalm 68.6.
margenoot11
Namel. gelijck van Anna de Prophetesse wort verhaelt, Luce 2.36, etc.
margenoot12
D. al leeft sy na den lichame soo is sy geestelick doot, gelijck Matth. 8.22.
margenoote
Galat. 6.10.
margenoot13
Namel. gesontheyt ende middel daer toe hebbende.
margenoot14
Namel. in der daet, al belijdt hy schoon het selve met den monde. Siet Titum cap. 1. vers 16.
margenoot15
Namelick, overmits die oock uyt de wet der nature sulcks plegen te doen.
margenoot16
Namelick, tot het ampt eener Diakonesse, welcke in de eerste Kercke de gemeynte dienden onder siecke, vreemde, ende arme lieden, ende die daer over van de gemeynte, des noots zijnde, wierden onderhouden.
margenoot17
Niet dat de vrouwen veel mannen teffens hadden, maer dat door de echtscheydinge, die in gebruyck was, de vrouwen veel mans d’een na d’ander dickmael hadden, die noch te samen in leven waren, het welck van Christo wort bestraft, Matth. 5.32 Marc. 10.12. Andere nemen’t voor eene die maer eens getrouwt en is geweest, doch dit strijt met het gene Paulus seght Rom. 7. vers 1, etc. ende 1.Cor. 7.39.
margenootf
1.Petr. 4.9.
margenootg
Gen. 18.4. ende 19.2. Luce 7.38, 44.
margenoot18
Gelijck dit in die warme landen veel gebruyckelick was, daer de lieden bloots been, ende alleen op zolen gingen, ende derhalven vermoeyt zijnde, ofte van stof vervuylt, sulcke diensten tot verquickinge veel plaghten te gebruycken. Siet Ioan. 13. versen 5, 14. Ende wort door dit een exempel van beleeftheyt allerley sorge ende dienst verstaen.
margenoot19
Gr. nagevolght.
margenoot20
Ofte, verwerpt, weygert, Namel. van te verkiesen in het getal der Diakonissen. Want andersins en wierden sy van het getal der leden der gemeynte niet verworpen, wanneer sy goet waren van leven, gelijck uyt vers 14. blijckt, ende oock uyt Rom. cap. 7. vers 3. 1.Corinth. 7.39. te voren aengeteeckent. Noch selfs oock niet van de hulpe der gemeynte, wanneer sy sulcks van noode hadden, ende geen kinderen ofte vrienden en hadden, die haer konden helpen, gelijck Paulus vers 16. besluyt.
margenoot21
D. in den dienst ende onderhoudt der gemeynte nu wel gevoedt ende vleeschelick gesint geworden zijn. Siet Apoc. cap. 18. versen 7, 9.
margenoot22
Dat is, sonder aensien van den dienst die sy Christo ende sijne gemeynte belooft hebben.
margenoot23
Ofte, hebbende schult, Dat is, hebbende een sake begaen die bestraffelick is, ende daer over sy te misprijsen ofte te blameeren zijn. Andere nemen het woort oordeel, voor veroordeelinge, ofte verdoemenisse, ende het eerste geloove voor het Christelick geloove, het welck sy te voren in den Doop hadden beleden. Dan alsoo Paulus hier van het houwelick spreeckt, het welck niemant in den Doop verseght, noch verlooft, soo wort het hier bequamelick wat sachter genomen, voor misprijsen ofte blameeren, gelijck uyt het 14 vers oock af te nemen is.
margenoot24
Dat is, haer eerste belofte ofte trouwe, namelick, van haer selven tot den dienst der gemeynte te laten gebruycken, waer toe sy haer met haer ontijdigh houwelick onbequaem maken. Want dat hier door geen directe belofte van niet te trouwen, verstaen en wort, blijckt uyt het gene geseght wort vers 14.
margenoot25
Namel. eenige andere van dese jonge weduwen, die ten dienste der gemeynte waren verkoren, onder den schijn van d’een of d’andere te gaen besoecken, zijn tot sulcke ydelheyt vervallen.
margenooth
Titum 2.3.
margenoot26
D. gebiede, Namel. soo sy de gave van onthoudinge niet en hebben, 1.Cor. 7. versen 7, 9.
margenooti
1.Cor. 7.9.
margenoot27
D. die vreemt zijn van ’t geloove, ende maer oorsake van lasteren en soecken. Andere nemen ’t voor den satan selve.
margenoot28
Namelick, van dese jonge weduwen, die daer over worden mispresen ende van de gemeynte min geacht.
margenoot29
Dat is, zijn van het geloove afgeweken, ende weder tot den satan gekeert, die sy te voren dienden, Namelick, uyt spijt, ende schaemte, die sy van wegen hare mis handelinge in de gemeynte leden. Andere nemen het voor de versoeckingen des satans te hebben gehoor gegeven, ende tot onkuysheyt te zijn vervallen.
margenoot30
Namel. in haer geslachte, ofte onder hare voor-ouderen: verstaet, soo sy de middel hebben om sulcks te konnen doen.
margenoot31
Namel. de gemeynte.
margenoot32
D. sonder volwassene kinderen ofte kints kinderen, ende van alle vrienden ende hulpe verlaten, gelijck vers 5.
margenootk
Rom. 15.27. 1.Corinth. 9.11. Galat. 6.6. Philip. 2.29. 1.Thessal. 5.12. Hebr. 13.17.
margenoot33
D. meerder ofte overvloediger. Onder welcke eere oock haer onderhoudt verstaen wort, gelijck de volgende verssen uytwijsen, ende het woort eere by den Hebreen alsoo gebruycklick is. Siet Marc. 7.10, 11, etc.
margenoot34
Hier uyt blijckt klaerlick datter als van tweederley soorten van Ouderlingen in de gemeynte waren, Namel. eenige die in het woort arbeydden, ende andere die alleen tot de regeeringe der gemeynte gebruyckt wierden: gelijck die oock Voorstanders ofte Regeerders worden genaemt, Rom. 12.8. 1.Corinth. 12.28. ende elders. Want dat sommige dit alsoo willen uytleggen, dat de gene die haer boven andere wel queten ende neerstigh waren in haren dienst met moeyte ende grooten arbeyt, verstaen souden worden, door de woorden arbeyden in het woort, is ongegront, dewijle Paulus sulcke Leeraers die haer niet geheel wel en queten, ofte slapper waren in haren dienst dan andere, noyt en heeft gepresen, noch geseght datse wel regeeren, veel min datse dobbeler eere weerdigh waren.
margenootl
Deuter. 25.4. 1.Corinth. 9.9.
margenoot35
Siet hier van d’aenteeck. op 1.Cor. 9.9.
margenootm
Levit. 19.13. Deuter. 24.14. Matth. 10.10. Luce 10.7.
margenoot36
Dese woorden worden gevonden Matth. 10. vers 10.
margenoot37
D. en veroordeelt hem niet alleen niet, sonder genoeghsame getuygen, het welck aen niemant en mocht geschieden, volgens de wet Mosis, Deut. 19.15. maer en neemt selfs geen beschuldinge aen om daer van te oordeelen. De reden is, om dat sulcke die in desen publijcken dienst der regeeringe der gemeynte zijn, alsoose een yeder moeten vermanen, ende de ongeregelde bestraffen, lichtelick tegen haer ongesintheden ende quaetwilligheden konnen verwecken, ende dat selfs het aennemen van de beschuldingen om daer van te oordeelen, een man verdacht maeckt, ende derhalven tot ergernisse der gemeynte, ende tot opsprake over deselve streckt.
margenootn
Deut. 19.15.
margenoot38
Namel. onder de Ouderlingen, alsse openbaerlick sondigen, ofte, wanneer sy genoeghsaem overtuyght zijn. Want van dese hadde hy terstont gesproken: het welck nochtans op andere oock kan ende moet geduydt worden, alsoo de redenen des Apostels niet min tegen die en gelden. siet Matth. 18. vers 17.
margenooto
Rom. 1.9. ende 9.1. 2.Corinth. 1.23. ende 11.31. Galat. 1.20. Philip. 1.8. 1.Thess. 2.5. ende 5.27. 1.Timoth. 6.13.
margenoot39
Namel. die te voren geseght zijn, ende hier na noch geseght sullen worden: welcke om datse den Dienaren der gemeynte aengaen, daerom gebruyckt den Apostel hier by Timotheum eene soo hooge betuyginge.
margenootp
Deuter. 17.4. ende 19.18.
margenoot40
Of, sonder dat ghy d’een hier in meer voordeel doet, als d’ander, gelijck het Griecks woort prokrima meest beteeckent.
margenoot41
Ofte, toeneyginge. Een gelijckenisse genomen van de balance ofte weeghschale, in welcke de een schale meer uytslaet als d’ander.
margenootq
Actor. cap. 6. vers 6. ende 8.17. ende 13.3. ende 19.6. 1.Timoth. 4.14. 2.Timoth. 1.6.
margenoot42
D. sonder behoorlicke ende genoeghsame beproevinge van den persoon, sijn leven, ende sijne leere gedaen te hebben
margenoot43
Dit kan verstaen worden ofte van de gene die een onbequaem persoon tot den dienst willen kiesen: ofte, van den persoon die, onbequaem zijnde, gekoren wort.
margenoot44
D. vry van sulcken sonde, ofte sonder schult: gelijck dit Griecks woort hagnos oock genomen wort, 2.Corinth. 7.11.
margenoot45
Het woort alleen, en is wel in den Grieckschen text niet, maer moet nootwendelick daer by verstaen worden, gelijck het gevolgh uytwijst. Want Paulus en verbiedt hem niet water te drincken, maer niet te drincken dan water alleen.
margenootr
Psalm 104.15.
margenoot46
Namel. daer ghy somwijlen in vervalt by gebreck van genoeghsaem steunsel, ofte voedtsel.
margenoot47
Namel. eer sy tot den dienst verkoren worden, gelijck van Simon den toovenaer geseght wort, Actor. 8. vers 18.
margenoots
Galat. 5.19.
margenoot48
Of, om haer te veroordeelen, Namel. als onbequaem tot den Kerckendienst, D. om haer te verwerpen, ofte tot den dienst der gemeynte niet te verkiesen.
margenoot49
Dit verstaen eenige aldus: Dat sommiger lieden ergerlick leven, ofte quade leere, te voren genoegh bekent is, selfs eer men daer van ondersoeck doet, ende derhalven sy sonder swarigheyt konnen voorby gegaen worden: maer sommige souden navolgen, D. eerst bekent worden, na dat behoorlick ondersoeck daer van gedaen is, ende derhalven dat men neerstigh ondersoeck moet doen eer men verkiest. Andere nemen ’t voor bekent worden na dat sy al verkoren zijn, dewijle sy van te voren haer, als de geveynsde plegen te doen, voor eenen tijt wel hebben geschickt, ende dat daerom de gene die haer verkoren hebben aen sulcke secrete sonden, als maer behoorlick ondersoeck gedaen is, geen schult en hebben.
margenoot50
Gr. die anders hebben, D. welcker goede wercken ende bequaemheyt tot den dienst, noch niet en zijn bekent, maer by gebreck van gelegentheyt, ofte van wegen quade menschen verduystert, die sal Godt te sijner tijt wel aen het licht brengen. Soo wil dan den Apostel dat men hier van oock neerstigh ondersoeck doet.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken