Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

1 De Apostel vermaent Titum de gesonde leere recht voor te stellen, ende te onderwijsen, 2 de oude mannen, 3 ende de oude vrouwen, 4 mitsgaders door deselve de jonge vrouwen, 6 ende de jonge mannen, hoe sy haer behooren te dragen, ende daer toe te vermanen, soo met woorden, 7 als oock met sijn eygen exempel, in wandel ende in leere. 9 Daer-na oock de geloovige dienstknechten, hoe sy haer moeten dragen. 11 Ende voeght daer by redenen die een yegelick tot Godtsaligheyt ende tot alle Christelicke deughden behooren te bewegen, genomen soo van het eynde, waer toe ons Godt sijn Euangelium geopenbaert heeft, 13 als van de hope der vergeldinge in de toekomste Christi. 14 ende van de grootheyt, vrucht, ende eynde der weldaden Christi aen ons bewesen. 15 willende dat hy dit ernstelick drijve ende inscherpe.

1

DOch Ga naar margenoot1 ghy, spreeckt het gene Ga naar margenoot2 de gesonde leere betaemt:

2

Dat de oude mannen nuchter zijn, Ga naar margenoot3 stemmigh, Ga naar margenoot4 voorsichtigh, gesont in’t geloove, in de liefde, in de lijdtsaemheyt.

3

De oude vrouwen insgelijcks Ga naar margenoota dat sy in Ga naar margenoot5 [hare] draght zijn gelijck den heyligen betaemt, datse Ga naar margenootb geen lasteressen en zijn, Ga naar margenoot6 haer niet tot veel wijns begevende, [maer] leeraeressen zijn van het goede:

4

Op dat Ga naar margenoot7 sy de jonge [vrouwen] leeren Ga naar margenoot8 voorsichtigh te zijn, hare mannen lief te hebben, hare kinderen lief te hebben:

5

Ga naar margenoot9 Matigh te zijn, kuysch te zijn, Ga naar margenoot10 het huys te bewaren, Ga naar margenoot11 goet te zijn, [kolom] Ga naar margenootc hare eygene mannen onderdanigh te zijn: op dat het woort Godts Ga naar margenoot12 niet gelastert en worde.

6

De jonge [mannen] insgelijcks vermaent dat sy Ga naar margenoot13 matigh zijn.

7

Ga naar margenootd Betoont u selven in alles een voorbeelt van goede wercken, Ga naar margenoot14 in de leere [betoont] Ga naar margenoot15 onvervalschtheyt, Ga naar margenoot16 deftigheyt, oprechtigheyt.

8

Ga naar margenoot17 Het woort gesont, ende Ga naar margenoot18 onverwerpelick: Ga naar margenoote op dat de gene Ga naar margenoot19 die daer tegen is Ga naar margenoot20 beschaemt worde, ende niet quaets en hebbe van Ga naar margenoot21 u-lieden Ga naar margenoot22 te seggen.

9

Ga naar margenootf De dienstknechten [vermaent] dat sy hare eygene heeren onderdanigh zijn, datse Ga naar margenoot23 in allen welbehagelick zijn, niet Ga naar margenoot24 tegensprekende:

10

Niet Ga naar margenoot25 ontreckende, maer alle goede trouwe bewijsende: op dat sy Ga naar margenoot26 de leere Godts onses Salighmakers in allen Ga naar margenoot27 mogen vercieren.

11

Ga naar margenoot28 Want Ga naar margenoot29 de salighmakende genade Godts, Ga naar margenoot30 is verschenen Ga naar margenoot31 allen menschen:

12

Ende onderwijst ons, Ga naar margenootg dat wy de godtloosheyt ende Ga naar margenooth de Ga naar margenoot32 wereltsche begeerlickheden Ga naar margenoot33 versakende, Ga naar margenoot34 matighlick, ende Ga naar margenoot35 rechtveerdelick, ende Ga naar margenoot36 Godtsalighlick leven souden in dese tegenwoordige Ga naar margenoot37 werelt:

13

Ga naar margenooti Verwachtende Ga naar margenoot38 de salige hope, ende Ga naar margenoot39 verschijninge Ga naar margenoot40 der heerlickheyt Ga naar margenoot41 des grooten Godts ende onses Salighmakers Iesu Christi:

14

Ga naar margenootk Die hemselven voor ons Ga naar margenoot42 gegeven heeft, Ga naar margenoot43 op dat hy ons soude verlossen van alle ongerechtigheyt, ende hemselven Ga naar margenoot44 een eygen volck soude Ga naar margenoot45 reynigen, Ga naar margenootl yverigh in goede werken.

15

Spreeckt dit, ende vermaent, ende bestraft met allen Ga naar margenoot46 ernst. Ga naar margenootm Dat niemant u en verachte.

margenoot1
Namel. en doet niet gelijck dese verleyders, maer als een getrouw Leeraer, latende sulcke fabelen, ydelsprekingen, ende geboden van menschen, predickt de leere des Euangeliums suyverlick.
margenoot2
Siet 1.Tim. 1. vers 10. ende 6.3.
margenoot3
Of, statigh, deftigh, eerbaer.
margenoot4
Ofte, matigh.
margenoota
1.Timoth. 2.9. 1.Petr. 3.3.
margenoot5
Gr. gestaltenisse, Namel. soo in kleedinge, als in haren geheelen wandel.
margenootb
1.Timoth. 5.13.
margenoot6
Gr. haer niet tot slavinnen van veel wijn makende.
margenoot7
Namelick, de oude vrouwen, van welcke de jonge vrouwen beter ende met minder opsprake konnen onderwesen worden, als van mannen, namelick, in het bysonder. Want opentlick in de gemeynte te leeren is den vrouwen verboden, 1.Corinth. 14.34. 1.Timoth. 2.12.
margenoot8
Ofte, matigh, gelijck in het volgende vers.
margenoot9
Ofte, voorsichtigh.
margenoot10
Dat is, niet ledigh om te loopen by de huysen, gelijck 1.Timoth. 5. vers 13. maer by huys te blijven.
margenoot11
D. goedertieren ende goet-aerdigh.
margenootc
Genes. 3.16. 1.Corinth. 14.34. Ephes. 5.22. Coloss. 3.18. 1.Petr. 3.1.
margenoot12
Namel. gelijck plagh te geschieden van de vyanden der waerheyt, die uyt het quaet leven der gene die Godts woort aengenomen hebben, oorsake nemen, om het woort selve te lasteren, als of ’t selve ’t quaet leven soude voorstaen, Rom. 2. vers 24.
margenoot13
Ofte, voorsichtigh, gelijck versen 2, 4.
margenootd
1.Timoth. 4.12. 1.Petr. 5.3.
margenoot14
D. in het voorstellen ende prediken van d’Euangelische leere.
margenoot15
Gr. onverdorvenheyt, D. sonder daer by te mengen eenige valsche leere, ofte instellinge der menschen, waer door de suyvere leere verdorven ende vervalscht wort.
margenoot16
Ofte, gestadigheyt. Het eerste gaet aen de leere selve, ende dit de maniere op welcke deselve moet voorgestelt worden.
margenoot17
Siet 1.Tim. 1. vers 10. ende 6.3. 2.Timoth. 1. vers 13. ende 4.3. Titum 1. versen 9, 13. namelick, het gene ghy sult opentlick prediken, ofte in het bysonder sult gebruycken by de menschen.
margenoot18
Ofte, onbestraflick, onverdoemelick, onverachtelick: het welck soo van het woort als oock van de persoon Titi kan verstaen worden.
margenoote
1.Petr. 2.12, 15. ende 3.16.
margenoot19
Dat is, die noch vreemt ende een vyant is van de Euangelische leere.
margenoot20
Namel. in sijne lasteringen tegen de leere ofte Leeraers des Euangeliums.
margenoot21
Andere lesen ons lieden, Nam. ons Dienaers des Euangeliums.
margenoot22
Nam. met waerheyt.
margenootf
Ephes. 6.5. Col. 3.22. 1.Tim. 6.1, 2. 1.Petr. 2.18.
margenoot23
Nam. dat niet en strijt tegen de bevelen des oppersten Heeren Iesu Christi. siet Actor. 4.19. ende 5.29. ende d’aent. op Col. 3.18, 22.
margenoot24
Namel. tegen de bevelen of bestraffingen der heeren.
margenoot25
D. heymelick met listigheyt, ende steelswijse yet van de goederen des heeren tot haer treckende. siet van dit woort Actor. 5.2, 3.
margenoot26
Nam. die sulcks gebiedt, ende die sy aengenomen hebben ende belijden.
margenoot27
Het welck geschiet als sy deselve in ’t werck stellen ende in alles volgen.
margenoot28
De Apostel geeft nu reden, waerom Titus allerley soorten van menschen oude ende jonge, ende selfs oock de slaven ofte dienstknechten, moet vermanen datse haer Godtsalighlick dragen.
margenoot29
D. de leere van de genade Godts ons door Christum bewesen, ende in den Euangelio vervattet.
margenoot30
Namel. als een licht in de duysternisse der schaduwen des Ouden Testaments, ende der onwetenheyt des Heydendoms, Iesa. 42.7, 16. Actor. 26.18. Ephes. 5.8. 1.Petr. 2.9. 1.Ioan. 2.8.
margenoot31
D. allerley soorten van menschen, mannen, vrouwen, oude, jonge, vrije ende dienstbare, gelijck uyt het voorgaende blijckt. Siet dergelijcke 1.Tim. 2.1, 2, 4. Sommige voegen dese woorden alle menschen, by ’t woort salighmakende, in desen sin, De genade Godts alle menschen salighmakende is verschenen.
margenootg
Ephes. 1.4. Col. 1.22. 2.Tim. 1.9.
margenooth
1.Ioan. 2.16.
margenoot32
D. die in de wereltsche ende onwedergeborene menschen gevonden worden ende heerschen, ende beschreven worden 1.Petr. 4.3. 1.Ioan. 2.16.
margenoot33
Siet Matth. 16.24.
margenoot34
Namel. ten aensien van ons selven.
margenoot35
Namel. ten aensien van onsen naesten.
margenoot36
Namel. ten aensien van Godt.
margenoot37
Gr. eeuwe.
margenooti
1.Corinth. 1.7. Philip. 3.20.
margenoot38
D. de saligheyt die de geloovige hopen.
margenoot39
Nam. om te oordeelen de levendige ende de doode. Want alsoo wort dit woort doorgaens genomen. siet 2.Thess. 2.8. 1.Tim. 6.14. 2.Tim. 4.1, 8.
margenoot40
Want dese verschijninge sal met groote heerlickheyt geschieden. siet Matth. 16.27. ende 19.28. ende 24.30. ende 25.31. 1.Petr. 4.13.
margenoot41
D. Iesu Christi onses grooten Godts ende Salighmakers: want beyde dese tijtelen worden Iesu Christo hier toegeschreven, gelijck blijckt, overmits hier van sijne heerlicke verschijninge ten oordeele gesproken wort, ende gelijck de t’samenvoeginge der Griecksche woorden oock uytwijst. Een klaer bewijs van sijne Godtheyt.
margenootk
Galat. 1.4. ende 2.20. Ephes. 5.2. Heb. 9.14.
margenoot42
Namel. in den doot.
margenoot43
D. niet alleen om ons met Godt te versoenen door een volkomen betalinge voor onse sonden door sijnen bloede, Ephes. 1.7. 1.Petr. 1.18. 1.Ioan. 1.7. Apoc. 5.9. maer oock om ons door sijnen Geest der wedergeboorte te verlossen van de heerschappije der sonde ende ongerechtigheyt, Rom. 6.3, etc. Galat. 5.24. Coloss. 2.11, 12. 1.Petr. 4. versen 1, 2.
margenoot44
Gr. periousion, met welck woort de Griecksche Oversetters des Ouden Testaments het Hebreeusch woort Segullah, Exod. 19.5. verklaren: ende beteeckent eygentlick het gene dat als wat bysonders, uytnemende, ende kostelick wech geleght wort om te bewaren.
margenoot45
Namelick, door sijnen Geest, waer door, als door reyn water, de geloovige van de vuyligheden der sonden gereynight, ende sy tot een volck Godts afgesondert worden. Siet Ezech. 36.25, 26.
margenootl
Ephes. 2.10.
margenoot46
Gr. bevel, autoriteyt. Siet van dit woort Rom. 16.26. 1.Corinth. 7. versen 6, 25. 2.Corinth. 8.8. D. toont in het leeren dat ghy spreeckt als een gesante Godts, wiens bevelen ghy met ernst moet voordragen.
margenootm
1.Timoth. 4.12.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken