Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xij. Capittel.

1 Uyt de exempelen van het voorgaende Capittel vermaent d’Apostel de Hebreen tot volstandigheyt in de Christelicke hope, ende tot lijdtsaemheyt in de verdruckingen. 2 Stelt haer tot dien eynde Christi exempel voor, die door lijden in sijne heerlickheyt is ingegaen. 5 oock het exempel van alle ware kinderen, die sonder kastijdinge harer vaderen niet en zijn. 9 Wijst haer aen de vruchten van de kastijdingen. 12 Vermaent haer daer na tot verwackeringe in hare slappigheyt. 14 mitsgaders tot vrede ende heyligheyt. 15 Waerschouwt haer tegen afval, ende tegen hoererije, ende onheyligheyt, met het exempel van Esau. 18 Stelt haer tot dien eynde oock voor oogen de weerdigheyt der vergaderinge in hemel ende op aerde, daer toe sy gekomen zijn, met een tegenstellinge van de vreeselickheyt van alle dingen in het geven der wet. 25 Waerschouwt haer wederom voor afval, met een plaetse uyt Hagg. 2.7. genomen. 28 ende vermaent haer tot vast houden aen Godts genade, met eene voorstellinge der straffe, die den afvalligen sal over komen.

1

DAerom dan oock, alsoo wy soo groot Ga naar margenoot1 een wolcke der getuygen Ga naar margenoot2 rontom ons hebben liggende, Ga naar margenoota laet ons afleggen Ga naar margenoot3 alle last, ende Ga naar margenoot4 de sonde Ga naar margenoot5 die [ons] lichtelick omringht, ende laet ons Ga naar margenootb Ga naar margenoot6 met lijdtsaemheyt Ga naar margenootc loopen Ga naar margenoot7 de loopbane, die ons voorgestelt is:

2

Ga naar margenoot8 Siende op den Oversten leydtsman ende voleynder des geloofs Iesum, Ga naar margenootd dewelcke Ga naar margenoot9 voor de vreught die hem voorgestelt was, het kruyce heeft verdragen ende Ga naar margenoot10 schande veracht, ende Ga naar margenoot11 is geseten aen de rechter [hant] Ga naar margenoote des throons Godts.

3

Want aenmerckt Ga naar margenoot12 desen die soodanigh een Ga naar margenoot13 tegenspreken Ga naar margenoot14 van de sondaren tegen hem heeft verdragen, op dat ghy niet en Ga naar margenoot15 verflouwt ende beswijckt Ga naar margenoot16 in uwe zielen.

4

Ga naar margenootf Ghy en hebt noch Ga naar margenoot17 tot den bloede toe niet tegengestaen, strijdende Ga naar margenoot18 tegen de sonde:

5

Ga naar margenoot19 Ende ghy hebt vergeten de Ga naar margenoot20 vermaninge, die tot u als tot sonen spreeckt, Ga naar margenootg Mijn sone, en acht niet kleyn Ga naar margenoot21 de kastijdinge des Heeren, noch en beswijckt niet als ghy van hem Ga naar margenoot22 bestraft wort.

6

Want dien de Heere lief heeft, kastijdt hy: ende hy geesselt eenen yegelicken sone Ga naar margenoot23 dien hy aenneemt.

7

Indien ghy de kastijdinge Ga naar margenoot24 verdraeght, Ga naar margenoot25 soo draeght hem Godt tegen u als sonen: (want wat sone is ’er dien de vader niet en kastijdt?)

8

Maer indien ghy sonder kastijdinge zijt, welcker Ga naar margenoot26 alle deelachtigh zijn geworden, soo zijt ghy dan Ga naar margenoot27 bastaerden, ende niet sonen. [kolom]

9

Voorders wy hebben de vaders Ga naar margenoot28 onses vleeschs wel tot kastijders gehadt, ende wy ontsagense: sullen wy [dan] niet veel meer Ga naar margenoot29 den Vader der geesten onderworpen zijn, ende leven?

10

Want gene hebben [ons] wel Ga naar margenoot30 voor eenen korten tijt, na dat het haer goet dochte, gekastijdt: maer dese kastijdt [ons] tot [onsen] nutte, op dat wy Ga naar margenoot31 sijner heyligheyt souden deelachtigh worden.

11

Ende alle kastijdinge, als die tegenwoordigh is, en schijnt geen [sake] van vreughde, maer van droefheyt te zijn: doch daer na geeft sy van haer Ga naar margenoot32 eene vreedsame vrucht der gerechtigheyt den genen die door deselve Ga naar margenoot33 geoeffent zijn.

12

Ga naar margenooth Ga naar margenoot34 Daerom recht weder op de trage handen, ende de slappe knijen:

13

Ende maeckt rechte Ga naar margenoot35 paden voor uwe voeten, op dat het gene kreupel is niet Ga naar margenoot36 verdraeyt en worde, maer [dat] het veel meer genesen worde.

14

Ga naar margenooti Iaeght den vrede na Ga naar margenoot37 met allen, ende Ga naar margenootk de heylighmakinge, sonder Ga naar margenoot38 welcke niemant Ga naar margenoot39 den Heere sien en sal:

15

Ga naar margenootl Toesiende dat niet yemant Ga naar margenoot40 en verachtere van de genade Godts: dat niet Ga naar margenootm Ga naar margenoot41 eenige wortel der bitterheyt opwaerts spruytende Ga naar margenootn Ga naar margenoot42 beroerte en make, ende door deselve vele Ga naar margenoot43 ontreynight en worden.

16

Ga naar margenooto Dat niet yemant en zy een hoereerder, ofte een Ga naar margenoot44 onheylige, Ga naar margenootp gelijck Esau, die om eene spijse Ga naar margenoot45 het recht van sijne eerstgeboorte wech gaf.

17

Ga naar margenootq Want ghy weet dat hy oock daer na, de zegeninge willende be-erven, Ga naar margenoot46 verworpen wiert. Want hy en vondt geen plaetse Ga naar margenoot47 des berouws, hoewel hy Ga naar margenoot48 deselve met tranen socht.

18

Ga naar margenoot49 Want ghy en zijt niet gekomen Ga naar margenootr tot Ga naar margenoot50 den tastelicken bergh, Ga naar margenoots ende het brandende vyer, ende donckerheyt, ende duysternisse, ende onweder:

19

Ende tot het geklanck der basuyne, ende Ga naar margenoot51 de stemme der woorden: welcke diese hoorden, Ga naar margenoott baden dat het woort tot haer niet meer en soude gedaen worden.

20

(Want sy en konden niet Ga naar margenoot52 dragen het gene daer geboden wiert, Ga naar margenootv Indien oock Ga naar margenoot53 een gedierte den bergh aenraeckt, het sal gesteenight, ofte met eenen pijl doorschoten worden. [fol.135r]

21

Ende Ga naar margenoot54 Moses, soo vreeslick was het gesichte, seyde, Ick ben gantsch bevreest ende bevende.)

22

Maer ghy zijt gekomen tot Ga naar margenoot55 den bergh Sion, ende de stadt des levendigen Godts, tot Ga naar margenootx het hemelsche Ierusalem, ende Ga naar margenoot56 de vele duysenden der Engelen,

23

Tot de algemeyne vergaderinge ende de gemeynte Ga naar margenoot57 der eerstgeborene, die Ga naar margenooty in Ga naar margenoot58 de hemelen opgeschreven zijn, ende tot Godt den Rechter over alle, ende Ga naar margenoot59 de geesten der Ga naar margenoot60 volmaeckte rechtveerdige.

24

Ende tot Ga naar margenoot61 den Middelaer des Nieuwen Testaments Iesum, ende Ga naar margenoot62 het bloet Ga naar margenootz der besprenginge, dat betere dingen spreeckt Ga naar margenoot63 dan Ga naar margenoota Abel.

25

Ga naar margenootb Siet toe dat ghy Ga naar margenoot64 dien die spreeckt niet en verwerpt: want indien dese niet en zijn Ga naar margenoot65 ontvloden, die den genen verwierpen Ga naar margenoot66 welcke op aerden Godtlicke antwoorden gaf, veel meer [en sullen] wy niet [ontvlieden,] soo wy ons van dien afkeeren Ga naar margenoot67 die van de hemelen [is:]

26

Ga naar margenoot68 Wiens stemme doe Ga naar margenoot69 de aerde beweeghde: maer nu Ga naar margenoot70 heeft hy Ga naar margenoot71 verkondight, seggende, Ga naar margenootc Noch eenmael Ga naar margenoot72 sal ick bewegen niet alleen de aerde, maer oock den hemel.

27

Ende dit [woort,] Noch eenmael, wijst aen de veranderinge Ga naar margenoot73 der beweeghlicke dingen, als Ga naar margenoot74 welcke gemaeckt waren, op dat Ga naar margenoot75 blijven souden de dingen Ga naar margenoot76 die niet beweeghlick en zijn.

28

Daerom alsoo wy Ga naar margenoot77 een onbeweeghlick Koninckrijck ontfangen, laet ons Ga naar margenoot78 de genade [vast] houden, Ga naar margenootd door dewelcke wy Ga naar margenoot79 welbehagelick Gode mogen dienen, met Ga naar margenoot80 eerbiedinge ende Godtvruchtigheyt.

29

Ga naar margenoote Want onse Godt is Ga naar margenoot81 een verteerende vyer.

margenoot1
Dat is, sulck eenen hoop ofte menighte van getuygen, als in ’t voorgaende Capittel verhaelt zijn, die in het geloove ende hope stantvastelick ende lijdtsamelick hebben volherdt.
margenoot2
Soo spreeckt den Apostel, om dat gelijck een wolcke, die rontom ons in de lucht hanght, altijt van ons gesien wort, hoe wy ons keeren, wy oock alsoo waer wy ons keeren in Godes woort dese exempelen voor oogen vinden.
margenoota
Rom. 6.4. Ephes. 4.22. Coloss. 3.8. 1.Petr. 2.1, 2.
margenoot3
Namelick, van wereltsche sorge, bekommeringe, ende wellusten, gelijck oock Christus de sijne vermaent Luce 21. vers 34.
margenoot4
Hy verstaet hier insonderheyt de sonde van begeerlickheyt, die van selfs uyt de overblijfselen der verdorvene natuere lichtelick in ons rijst, ofte door de occasien die uytwendigh voorvallen ons in onsen Christelicken loop verhinderingen voort brenght, die wy moeten wederstaen ende van ons werpen. Siet Rom. cap. 8. versen 1, 13.
margenoot5
Gr. die lichtelick ons omstaet.
margenootb
Rom. 12.12. Hebr. 10.36.
margenoot6
Ofte, door lijdtsaemheyt loopen. Want als de loopbane langh is, ende swarigheden op den wegh zijn, soo is oock lijdtsaemheyt in het loopen van noode om niet te beswijcken.
margenootc
1.Cor. 9.24.
margenoot7
Ofte, den loopstrijt. Want beyde beteeckent het Griecks woort agon. Ende vergelijckt de Heylige Schrifture elders oock den stant ende het leven eens Christens met eenen loop om prijs, ofte eenen strijt in het loopen, 1.Corinth. cap. 9. vers 24. 2.Timoth. cap. 4. vers 7.
margenoot8
Namelick, voor al: want hoewel wy oock wel doen siende op de voorgaende getuygen, soo moeten wy nochtans voor al onse oogen hier in op Christum slaen, die de leydtsman tot het geloove is, ende de volmaker van het selve.
margenootd
Luce cap. 24. vers 26. Philip. cap. 2. versen 8, 9, etc. 1.Petr. cap. 1. vers 11.
margenoot9
Dat is, in plaetse van de vreught, Namelick, welcker gebruyck hy hadde konnen behouden, ’t en ware dat hy hem om onsent wille hadde vernedert, ende het kruyce verkoren, Philip. 2. vers 6, etc. Andere setten het over, om de vreughde, Namelick, tot dewelcke hy door sijn lijden, niet alleen selve soude komen, maer oock de geloovige brengen, Luce cap. 24. vers 26. 1.Petr. cap. 1. vers 11.
margenoot10
Namelick, die hem van de sondaren aengedaen wiert in leven ende sterven, gelijck in het volgende vers verklaert wort.
margenoot11
Namelick, daer na, als hy dit alles stantvastelick ende lijdtsamelick hadde overwonnen, ons oock tot een exempel van een geluckige uytkomste.
margenoote
Hebr. 1.3. ende 8.1.
margenoot12
Namel. Iesum, die soo groot ende heerlick is, dat wy by hem niet en konnen vergeleken worden.
margenoot13
Hier door wort alle verachtinge, smaet, ende hoon verstaen, die Christo tot de schandelicke doot des kruyces toe is aengedaen geweest.
margenoot14
Dat is, van de godtloose ende onrechtveerdige menschen, die hy met een woort hadde konnen verslaen, gelijck dit woort oock genomen wort Psalm 1. vers 1. Ioan. 9. versen 25, 31.
margenoot15
Ofte, verslapt.
margenoot16
Dat is, in de volstandige hope ende lijdtsaemheyt uwer ziele.
margenootf
1.Corinth. cap. 10. vers 13.
margenoot17
Dat is, tot den uytersten, ofte tot der doot toe.
margenoot18
Sommige nemen hier het woort sonde voor sondaren, gelijck vers 3 is uytgedrukt. Andere voor de sonde selve die in ons is, daer hy vers 1. van gesproken heeft, die wy met swaren strijt moeten afleggen, oock selfs door de kastijdingen ende verdruckingen, gelijck versen 10, 11. wort verklaert.
margenoot19
Ofte, ende hebt ghy vergeten, etc.? vraeghsgewijse.
margenoot20
Namelick, der wijsheyt, Proverb. cap. 3. versen 11, 12.
margenootg
Iob 5.17. Proverb. cap. 3. vers 11. Apoc. 3.19.
margenoot21
Het Griecks woort paideia beteeckent eygentlick eene kastijdinge die den kinderen tot hare verbeteringe wort aengedaen.
margenoot22
Ofte, wedersproken, met woorden getuchtight.
margenoot23
Dat is, voor sijnen sone erkent ende houdt.
margenoot24
Namelick, lijdtsamelick, ofte, gewillighlick, als voren.
margenoot25
Dat is, sulck is u een seker teecken dat ghy rechte kinderen zijt, ende dat Godt die u toesendt als een vader. Want de godtloose worden oock wel van Godt gestraft, maer als van een Rechter, ende spreken dickwils Godtslasteringen tegen den Godt des hemels in dese straffingen. Siet Apocal. cap. 16. versen 10, 11. ofte vallen in wanhope, gelijck Saul, Iudas, etc.
margenoot26
Namelick, ware ende rechte kinderen.
margenoot27
Namelick, die de Vaders dickmael verre van haer doen, ende voor welcke sy geen rechte sorge menighmael en dragen, om dat sy hare rechte erfgenamen niet en zijn.
margenoot28
D. onser lichamen, gelijck de tegenstellinge van den vader der geesten vereyscht.
margenoot29
D. den vader der zielen, gelijck dit woort geesten oock hier na vers 23. wort genomen. Ende wort Godt een vader der geesten bysonderlick genaemt, om dat onse zielen van hem sonder middel in de lichamen worden geschapen. Siet hier van oock Num. 16. vers 22. ende 27.16. Eccles. c. 12. vers 7. Zach. 12.1.
margenoot30
Gr. voor weynige dagen, Dat is, in de jaren onser jonckheyt.
margenoot31
Want door het afsterven der sonde, ende door de oeffeninge der lijdtsaemheyt nemen wy meer ende meer toe in de heyligheyt, waer van de kastijdingen middelen ende instrumenten zijn.
margenoot32
Dat is, der gerechtigheyt die onse conscientien vrede ende blijdtschap toebrenght, in plaetse van de droefheyt, die ons de kastijdinge aendede: namelick, dewijle wy daer door versekert worden, dat wy rechte kinderen zijn.
margenoot33
Namelick, met geduldt ende lijdtsaemheyt als voren.
margenooth
Iesa. 35.3.
margenoot34
Namelick, om met blijdtschap in de loopbane tot den eynde toe te loopen. Ende is een besluyt van dese vermaninge in het eerste vers voorgestelt.
margenoot35
Ofte, gangen met uwe voeten.
margenoot36
Dat is, meer ende meer uyt den wegh, ofte uyt het lidt en wijcke. De Apostel gaet voort in de begonnen gelijckenisse van het loopen in de rechte bane tot den eynde toe, ende dat sonder aen de een ofte de ander zijde af te wijcken. Want vele onder de Ioden tot het Christendom bekeert, sagen altijt om na het Iodendom, ende en gingen niet recht uyt. Siet Actor. cap. 15. vers 1. Galat. cap. 2. vers 14.
margenooti
Rom. cap. 12. vers 18. 2.Timoth. 2.22.
margenoot37
Namelick, soo veel mogelick is, ende soo veel in u is, altijt behoudens een goede conscientie, ende den vrede met Godt. Siet Rom. 12.18.
margenootk
Matth. 5.8.
margenoot38
Namelick, heylighmakinge, gelijck het Griecks woort nootsakelick mede brenght, hoewel het oock van beyde waer is. Siet Matth. 5.8, 9. Ioan. cap. 13. vers 35.
margenoot39
Namelick, in het toekomende leven. Siet 1.Corinth. 6.9.
margenootl
2.Corinth. 6.1.
margenoot40
Dat is, achter en blijve, af en wijcke.
margenootm
Deuter. 29.18.
margenoot41
Alsoo noemt de Apostel voornamelick de verleyders, ende die andere tot afval soecken te brengen, siende op gelijcke vermaninge Mosis, Deuter. cap. 29. vers 18. om dat het eynde van soodanige is verdriet ende bitterheyt in de ziele.
margenootn
Actor. 17.13 Galat. 5.12.
margenoot42
Namelick, in uwe gemeynte.
margenoot43
D. oock besmet ende tot afval gebracht.
margenooto
Ephes. 5.3. Coloss. 3.5. 1.Thess. 4.3.
margenoot44
D. profaen, die na geene heylige ofte Goddelicke dingen en vraeght.
margenootp
Genes. 25.33.
margenoot45
Namelick, het welck niet alleen voordeel in de familie en gaf over de andere broeders, maer oock een voorbeelt was van alle geestelick voordeel in het huys Godts, gelijck hier na vers 23. wort aengewesen.
margenootq
Genes. cap. 27. vers 36.
margenoot46
Ofte, verstooten, Namelick, van sijnen vader Isaac, ten aensien van sijnen eersten ende geestelicken zegen, die Iacob nu wech hadde.
margenoot47
Namelick, by sijnen vader Isaac, alsoo dat Isaac berouw soude gehadt hebben over het zegenen Iacobs. Want dit berouw was ’t dat Esau met tranen versocht, gelijck Genes. cap. 27. vers 36, etc. te sien is.
margenoot48
Namel, zegeninge. Ofte, het selve, Namel. berouw sijns vaders. Want dat Esau geen berouw van sijn eygen misdaet en heeft gesocht, blijckt daer uyt dat hy terstont daer na Iacob na sijn leven heeft gestaen.
margenoot49
Dit hangt aen de voorgaende vermaninge tot vrede, heylighmakinge, etc. om dat de Israëliten, als sy de wet souden hooren, Exod. cap. 20. drie dagen te voren haer moesten heyligen, hare kleederen wasschen, ende haer onthouden van hare vrouwen. Siet Exod. cap. 19. vers 10, etc. Hebben sy dan dit moeten doen als sy Godt de wet hoorden uytspreken, hoe veel te meer moet ghy u reynigen na den Geest, nu ghy komt tot de vergaderinge des Nieuwen Testaments, om Christi stemme te hooren.
margenootr
Exod. 19.10, etc. ende 20.21.
margenoot50
D. den sienlicken bergh, Namel. Sinai, ofte Horeb: waer van siet Exod. cap. 19. vers 17, etc. Deut. cap. 5. vers 2.
margenoots
Exod. 19.16. Deuter. 5.22.
margenoot51
Dat is, der tien woorden, ofte geboden. Want daer op is dese begeerte des volcks gevolght, Exod. cap. 20. vers 19. ende Deuter. cap. 5. vers 25.
margenoott
Exod. 20.19. Deuter. 5.25. ende 18.16.
margenoot52
Dat is, verdragen, sonder haer daer voor te ontsetten, ende te vreesen.
margenootv
Exod. cap. 19. vers 13.
margenoot53
D. niet alleen eenigh mensche, maer selfs oock eenigh gedierte, Exod. 19.13.
margenoot54
Dese woorden Mosis en worden wel Exod. 19. niet gevonden, doch de Apostel heeft die besloten uyt het gene aldaer vers 19. van de aensprake Mosis in dese vertsaeghtheyt tot Godt geseght wordt. Ofte hy heeft die uyt eenige historische overleveringe, gelijck het gene hy seght van Iannes ende Iambres, 2.Timoth. 3. vers 8. Ofte uyt eene bysondere openbaringe, gelijck Moses de geheele orden van het werck der scheppinge heeft gehadt.
margenoot55
D. tot de algemeyne Kercke ende de ware gemeynte Iesu Christi, daer van de bergh Sion een voorbeelt was. siet Psalm 2. vers 6. Iesa. cap. 2. vers 3. ende 49.14, etc. die terstont oock de stadt Godts, ende het hemelsche Ierusalem genaemt wort, om dat sy van Godt uyt den hemel wort opgerecht, besonderlick geregeert, ende verheerlickt. siet Apoc. cap. 3. vers 12. ende cap. 21. versen 2, 10. Siet oock Zach. 2. vers 4, etc.
margenootx
Galat. 4.26. Apoc. 3.12. ende 21.10, etc.
margenoot56
Nam. die oock dienaers Christi zijn, ende mede-dienstknechten der geloovige, gelijck de Engel spreeckt Apocal. cap. 19. vers 10. ende cap. 22. vers 9.
margenoot57
D. der uytverkorene, die door de sonderlinge genade Godts vele hemelsche privilegien boven andere menschen hebben ontfangen.
margenooty
Luce 10.20.
margenoot58
Namelick, in het boeck des levens. Siet Luce 10. vers 20. Philip. cap. 4. vers 3. Apoc. 13.8.
margenoot59
D. de zielen der gene die de volmaeckte heyligheyt ende saligheyt in den hemel besitten. Siet 1.Corinth. cap. 13. vers 10. hoewel deselve noch een andere volmakinge ten uytersten dage met hare lichamen verwachten, 2.Tim. 4.8.
margenoot60
Ofte, geheylighde.
margenoot61
Namelick, gestelt tegen Mosem, die maer een voorbeelt van den waren Middelaer Iesus Christus en was.
margenoot62
Namel. waer mede het Nieuwe Testament is bevestight, ende onse conscientien zijn gereynight. siet Cap. 9. vers 11, etc.
margenootz
Hebr. 10.22. 1.Petr. 1.2.
margenoot63
D. dan het bloet Abels het welck wrake riep voor Godt, Genes. cap. 4. vers 10. daer het bloet Christi versoeninge ende vrede met Godt roept.
margenoota
Genes. 4.10. Hebr. 11.4.
margenootb
Hebr. 2.3.
margenoot64
Namel. Christum, welcke spreeckt door sijnen Geest ende woort.
margenoot65
Namel. den toorn ofte straffe Godts.
margenoot66
Namel. Mosem. Want de Apostel stelt haer geduerigh voor oogen het exempel der Israëliten in de woestijne, hare rebellije tegen Mosem, ende de straffen daer op gevolght.
margenoot67
Namel. Iesus Christus de Sone Godts, die van den hemel afgedaelt is, Ioan. 3. vers 13. ende de Heere is uyt den hemel, 1.Corinth. 15.47. ende die nu in den hemel ter rechterhant sijns Vaders zijnde, door sijnen Geest ende Dienaren geduerighlick tot ons spreeckt.
margenoot68
Namelick, Iesu Christi: want hy was die Engel des aengesichts Godts die tot Mosem sprack, Exod. cap. 3. versen 2, 4, etc. ende door welcken oock de wet is gegeven, Actor. 7.38.
margenoot69
Namelick, in het geven van de wet: waer van siet Exod. cap. 19.
margenoot70
Namel. deselve Iesus Christus, als de eeuwige Sone Godts, ende Middelaer tusschen Godt ende de menschen. Want de geheele t’samenvoeginge der woorden vereyscht dese verklaringe.
margenoot71
Namel. door den Propheet Haggeum, Cap. 2. vers 7. daer hy van de komste Christi, ende van de beroepinge der Heydenen propheteert.
margenootc
Hagg. 2.7.
margenoot72
Namel. eensdeels door groote wonderen ende mirakelen aen hemel ende aerde, gelijck in de komste Christi ende ten tijde sijns lijdens ende sijner opstandinge is geschiet: maer insonderheyt door de krachtige predicatie des Euangeliums ende de sendinge des Heyligen Geests over de geheele aerde, waer door de ceremoniale dienst der wet, ende de afgoderije der Heydenen is te niete gedaen, ende de geestelicke Godtsdienst alom opgerecht: het welck een groote beweginge ende veranderinge niet alleen op aerden maer oock in den hemel veroorsaeckt heeft, alsoo oock de Engelen haer daer over verwonderen, ende begeerigh zijn daer in te aenschouwen, Ephes. 3.10. 1.Petr. 1.12.
margenoot73
D. der veranderlicke, gelijck de eerste Tabernakel, ende de Godtsdienst daer aenklevende was.
margenoot74
Namelick, met handen van menschen, uyt verganckelicke stoffe.
margenoot75
Namel. onveranderlick in Godts gemeynte.
margenoot76
D. de geestelicke dingen, die daer door waren beteeckent, ende in het Nieuwe Testament te wege gebracht. Tot welcke oock de nieuwe hemel ende aerde gehoort, waer van Iesaias propheteert Cap. 65. vers 17, etc.
margenoot77
Namelick, het welck hier in ons begint, ende hier namaels sal volkomen worden.
margenoot78
Namelick, die wy alreede ontfangen hebben.
margenootd
1.Petr. 2.5.
margenoot79
D. niet door ceremoniale ende uytwendige dingen, maer in geestelicke, die Godt altijt in Christo behagen. Siet Rom. 12.1. ende 14.17, 18. Hebr. 13.21, etc.
margenoot80
Ofte, schaemte ende vreese.
margenoote
Deut. 4.24.
margenoot81
D. als een verteerende vyer, Namelick, tegen de gene die ongehoorsaem ofte afvalligh zijn. Siet Deut. 4.24. Hebr. 10.31.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken