Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

1 De Apostel verhaelt voorder de remedien tegen de voorgaende sonden, ende vermaent haer dat sy de vleeschelicke lusten, die den oorspronck der selve zijn, afleggen: aenwijsende tot dien eynde de schadelicke vruchten der selve, als daer zijn, twisten, 2 verhinderinge datse niet en verkrijgen het gene sy begeeren, ende bidden, 4 ende vyantschap Godts. 5 het welck hy bewijst met de Schrifture. 7 vermanende datse haer Gode willen onderwerpen, ende den duyvel tegenstaen. 8 Daer by doet hy een ernstige vermaninge tot ware bekeeringe, die hy met hare deelen beschrijft. 11 ende insonderheyt van sijnen naesten niet te oordeelen, alsoo ’t selve Godt alleen toekomt. 13 Bestraft oock de gene die in het gene sy voornemen te doen, niet en sien op de voorsienigheyt Godts, noch op de broosheyt des levens. 17 ende besluyt dat de gene die weet wat hy doen moet, ende het selve niet en doet, swaerder sondight.

1

VAn waer [komen] Ga naar margenoot1 krijgen ende vechterijen onder u? [Komense] niet hier van, [namelick] Ga naar margenoot2 uyt uwe wellusten Ga naar margenoota die Ga naar margenoot3 in uwe leden Ga naar margenoot4 strijt voeren? [kolom]

2

Ga naar margenoot5 Ghy begeert, ende Ga naar margenoot6 en hebt niet: ghy Ga naar margenoot7 benijdet ende Ga naar margenoot8 yvert [na dingen,] ende Ga naar margenoot9 en kondtse niet verkrijgen: ghy Ga naar margenoot10 vecht ende voert krijgh, doch ghy Ga naar margenoot11 en hebt niet, Ga naar margenoot12 om dat ghy niet en biddet.

3

Ga naar margenoot13 Ghy biddet, ende ghy en ontfanght niet, Ga naar margenootb om dat ghy Ga naar margenoot14 qualick biddet, Ga naar margenoot15 op dat ghy het in uwe wellusten door brengen soudt.

4

Ga naar margenoot16 Overspeelders ende overspeelderessen, Ga naar margenoot17 en weet ghy niet dat Ga naar margenoot18 de vrientschap der werelt Ga naar margenoot19 een vyantschap Godts is? Ga naar margenootc Soo wie dan een vrient der werelt wil zijn, die wort een vyant Godts gestelt.

5

Ga naar margenoot20 Of meynt ghy dat Ga naar margenoot21 de Schrift Ga naar margenoot22 te vergeefs seght, Ga naar margenootd Ga naar margenoot23 De Geest die in ons woont heeft die lust Ga naar margenoot24 tot nijdigheyt?

6

Ga naar margenoot25 Ia hy geeft Ga naar margenoot26 meerder genade. Daerom seght [de Schrift,] Ga naar margenoote Godt wederstaet de hoovaerdige, maer de nedrige geeft hy genade.

7

Soo Ga naar margenoot27 onderwerpt u dan Gode: Ga naar margenootf wederstaet Ga naar margenoot28 den duyvel, ende Ga naar margenoot29 hy sal van u vlieden.

8

Ga naar margenoot30 Naket tot Godt, ende hy sal tot u Ga naar margenoot31 naken. Ga naar margenootg Reynight Ga naar margenoot32 de handen ghy sondaers, ende suyvert de herten Ga naar margenoot33 ghy dobbelhertige.

9

Ga naar margenooth Ga naar margenoot34 Draeght u als elendige, ende treurt ende weent: uw’ lacchen worde verandert in treuren, ende [uwe] blijdtschap in Ga naar margenoot35 bedroeftheyt.

10

Ga naar margenooti Vernedert u voor den Heere, ende hy sal u verhoogen.

11

Broeders, en spreeckt Ga naar margenoot36 niet qualick van malkanderen. Die van [sijnen] broeder qualick spreeckt ende sijnen broeder Ga naar margenoot37 oordeelt, die spreeckt qualick van de wet,

[Folio 138v]
[fol. 138v]

ende Ga naar margenoot38 oordeelt de wet. Indien ghy nu de wet oordeelt, soo en zijt ghy geen dader der wet, maer Ga naar margenoot39 een rechter.

12

Daer is Ga naar margenoot40 een eenigh Wetgever, die behouden kan ende verderven. Ga naar margenootk Doch wie zijt ghy die eenen anderen oordeelt?

13

Wel aen nu ghy die daer seght, Ga naar margenootl Ga naar margenoot41 Wy sullen heden ofte morgen na sulcken stadt reysen, ende aldaer een jaer Ga naar margenoot42 over brengen, ende Ga naar margenoot43 koopmanschap drijven, ende winste doen:

14

Die ghy niet en weet wat morgen [geschieden sal:] Ga naar margenootm want Ga naar margenoot44 hoedanigh is uw’ leven? Want het is Ga naar margenoot45 een damp die voor een weynigh [tijts] Ga naar margenoot46 gesien wort, ende daer na verdwijnt.

15

In plaetse dat ghy Ga naar margenoot47 soudt seggen, Ga naar margenootn Indien de Heere wil, Ga naar margenoot48 ende wy leven sullen, soo sullen wy dit ofte dat doen.

16

Maer nu Ga naar margenoot49 roemt ghy in uwen hooghmoedt: alle soodanigen roem is boos.

17

Ga naar margenooto Wie dan Ga naar margenoot50 weet goet te doen, ende niet en doet, Ga naar margenoot51 dien is het sonde.

margenoot1
Daer door en worden niet verstaen openbare oorlogen met krijghsknechten ende wapenen gevoert, want die en waren onder de Christenen doe ter tijt niet, maer de bysondere heftige twisten ende krackeelen, die onder haer waren, ende soo met woorden als andersins gevoert wierden, tot groote schande van de Christelicke religie, ende ergernisse der Heydenen: welcke gestelt worden tegen den vrede, waer van hy in het laetste van het voorgaende Capittel gesproken hadde.
margenoot2
Dat is, uyt uwe quade ende vleeschlicke begeerlickheden, daer ghy uwen lust in scheppet.
margenoota
Rom. 7.23. 1.Petr. 2.11.
margenoot3
Daer door verstaet hy niet alleen de uyterlicke ledematen des lichaems, als tonge, handen, voeten, oogen, etc. maer oock de inwendige krachten ende genegentheden der ziele, in welcke de begeerlickheyt meest regneert.
margenoot4
Dat is, de ziele als beoorlogen om deselve in het verderf ende t’onder te brengen. Siet 1.Petr. 2.11.
margenoot5
Namelick, eere, rijckdom deses werelts, etc.
margenoot6
Dat is, ofte ghy en komt daer niet toe, ofte soo ghy sulcks bekomt, het sal u niet voorderlick maer schadelick zijn.
margenoot7
Dat is, misgunt uwen naesten het goet dat hem de Heere gegeven heeft. In vele Griecksche boecken wort gelesen phoneuete, Dat is, ghy doodet, voor phthoneite, D. ghy benijdet. Doch het woord dooden komt hier niet soo wel te passe: het en ware, dat men het verstonde van sijnen naesten te haten, het welck een dootslagh voor Godt is, 1.Ioan. 3. vers 15.
margenoot8
D. ghy staet oock met grooten yver ende genegentheyt na eere ende rijckdom deser werelt. De Griecksche woorden die hier gebruyckt worden, beteeckenen beyde nijdigheyt, maer met dit onderscheyt, dat het eerste eygentlick beteeckent sijnen naesten misgunnen het gene hem Godt gegeven heeft, namelick sijne eere, goederen, ofte goeden name: ende het tweede, uyt jaloersheyt ende door quade wegen daer na trachten, dat wy mede het selve mogen hebben, ende niet minder en zijn als hy.
margenoot9
Namelick, die dingen die ghy andere misgunt, ofte die ghy oock soudt willen hebben soo wel als uwen naesten. Want Godt geeft dese dingen dien die het hem belieft.
margenoot10
Dat is, ghy twist ende krackeelt uyt nijdigheyt tegen malkanderen om dese dingen, gelijck in ’t voorgaende vers.
margenoot11
Dat is, ghy en verkrijght daer mede niet. Siet Hagg. 1.6.
margenoot12
Dat is, dese goederen door het gebedt niet en versoeckt van Godt, van welcke deselve moeten gegeven worden.
margenoot13
Dat is, hoewel ghy somwijlen Godt om dese goederen soudt mogen bidden, soo en krijght ghy die evenwel niet, ende dat door uw’ eygen schult.
margenootb
Matth. 20.22. Rom. 8.26.
margenoot14
Namelick, niet alleen om dat uw’ gebedt voort komt uyt een nijdigh herte, maer oock om dat ghy dese dingen niet en versoeckt tot een goet eynde, om die te gebruycken soo het behoort.
margenoot15
Dat is, op dat ghy daer mede uwe quade begeerlickheden soudt mogen voldoen, ende voeden.
margenoot16
Soo noemt hy alle de gene die de liefde, diese Godt ende Christo haren Bruydegom ende Salighmaker schuldigh zijn, ende hem oock in den doop belooft hebben, betoonen aen de werelt: een gelijckenisse genomen van lichamelick overspel, welck is, als gehouwde lieden de echtelicke liefde, diese malkanderen schuldigh zijn, aen andere bewijsen. Siet Ierem. 13.27. Ezech. 23.43, 45. Hose. 2.1. Desen name geeft hy haer om de leelickheyt der sonde beter aen te wijsen.
margenoot17
Dat is, ghy en kondt noch en behoort hier van niet onwetende te zijn.
margenoot18
Dat is, der wereltsche ende ongeloovige menschen, om die in het quade te behagen, ofte na te volgen: ende der wereltsche dingen ende begeerlickheden, om die met overtredinge van Godts geboden, ofte versakinge van de Christelicke leere, na te trachten. Siet 1.Ioan. 2.15.
margenoot19
Dat is, niet en kan bestaen met de liefde, dienst, ende vrientschap Godts, maer Godt tot een vyant maeckt. Ofte, een vyantschap is tegen Godt, gelijck Paulus spreeckt Rom. 8.7.
margenootc
Ioan. 15.19. Galat. 1.10. 1.Ioan. 2.15.
margenoot20
D. en wilt doch niet meynen.
margenoot21
De volgende woorden en staen wel nergens met soo vele woorden in de Heylige Schrift des Ouden Testaments, maer de sin wort daer in gevonden. Waerom sommige meynen, dat den Apostel siet op de plaetsen Genes. 6.5. ende 8.21. Andere meynen wel soo bequamelick dat hy soude sien op de plaetse Numer. 11.29.
margenoot22
Gr. ydelick, D. dat sulcks niet en soude soo zijn, ofte tot onse stichtinge niet en soude geschreven zijn, Rom. 15.4.
margenootd
Numer. 11.29.
margenoot23
Sommige verstaen dit van des verdorvenen mensches geest, ofte van de gedachten der menschen herten, Genes. 6.5. Ofte, de geest die in u woont, ende dan soude het overgeset moeten worden, heeft lust tot nijdigheyt, D. streckt sich van naturen tot nijdigheyt ende dergelijcke boosheden. Maer wort bequamelicker verstaen van den Geest Godts, daer door wy weder geboren worden, om dat daer by geseght wort, die in ons woont, het welck van den Geest Godts in de Schrift dickwils geseght wort, Exod. 25.8. ende 29.45. Rom. 8.11. 1.Corinth. 3.16. Soo is dan de sin, De Geest Godts die in ons woont, strijt tegen de boose genegentheyt der nijdigheyt, gelijck Galat. 5. vers 17. Ofte, verweckt in ons heylige begeerten (gelijck Rom. 8.26.) strijdende tegen nijdigheyt. Ende daerom behooren de gene, in welcke de Geest Godts woont, Rom. 8.9. 1.Corinth. 3.16. de vrientschap der werelt niet lief te hebben.
margenoot24
Ofte, de geest die in ons woont begeert tegen nijdigheyt. Siet de voorgaende verklaringe.
margenoot25
D. sal geven, namelick, de Geest Godts. Dat is, dit is soo verre van daer dat hy soude lust hebben tot nijdigheyt, dat hy oock meerder genade geeft.
margenoot26
Dat is, een seer groote genade, gelijck Cap. 3. vers 1.
margenoote
Proverb. 3.34. 1.Petr. 5.5.
margenoot27
Namelick, met gewillige gehoorsaemheyt sijner geboden, alle uwe gedachten, begeerten, ende genegentheden, woorden ende wercken, schickende na den regel van sijnen wille in sijn woort voorgeschreven.
margenootf
Ephes. 4.27. 1.Petr. 5.9.
margenoot28
Namelick, als hy u versoeckt ende aenlockt om uwe vleeschelicke begeerlickheden te volbrengen, ende de vrientschap der werelt te soecken. Siet deselve vermaninge 1.Petr. 5.8, etc.
margenoot29
Namelick, als dan als ghy hem tegen staet.
margenoot30
Namelick, door oprechte bekeeringe, geloove, gehoorsaemheyt, ende gebeden.
margenoot31
Namelick, met sijne genade ende weldaden.
margenootg
Iesa. 1.15.
margenoot32
Dat is, alle uwe uyterlicke ledematen, die als instrumenten der ziele zijn, waer toe de handen meest gebruyckt worden. Siet Psalm 26.6. Iesa. 1.15, 16. 1.Timoth. 2. vers 8.
margenoot33
Gr. ghy tweezielige. Siet van dit woort Cap. 1. vers 8.
margenooth
Matth. 5.4.
margenoot34
Namelick, niet alleen uytwendelick gelijck de huychelaers veeltijts doen, maer voornamelick inwendelick in het herte: bedroeft zijnde over uwe sonden ende elenden.
margenoot35
Het Griecks woort beteeckent eygentlick neerslachtigheyt van oogen ofte aengesichte, uyt droefheyt ofte schaemte.
margenooti
Iob 22.29. Prov. 29.23. Matth. 23.12. Luce 14.11. ende 18.14. 1.Petr. cap. 5. vers 6.
margenoot36
Gr. tegen malkanderen, Dat is, en spreeckt niet dat malkanders eere ende goeden name tegen is.
margenoot37
Dat is, veroordeelt, gelijck Matth. 7.1.
margenoot38
Dat is, veroordeelt, namelick, om dat hy met dit qualick spreken toont, dat hy niet en houdt dat de wet het qualick spreken met recht verboden heeft, Levit. 19.16.
margenoot39
Namelick, der wet: het welck een groote ende dwase vermetelheyt is van een mensche.
margenoot40
Namel. Godt de Heere, in wiens plaetse dat dan haer vermetelick stellen alle de gene die haren naesten lichtveerdelick oordeelen, ende de wet Godts die sulcks verbiedt, daer mede als veroordeelen.
margenootk
Rom. 14.4.
margenootl
Luce 12.18.
margenoot41
Ofte, laet ons heden, etc.
margenoot42
Gr. maken.
margenoot43
Onder dese eene soorte van menschelicke voornemens ende bekommeringen, worden alle andere mede verstaen, ende dese alleen genoemt, om dat by deselve het meeste gebreck hier in gevonden wiert.
margenootm
Iesa. 40.6. 1.Corinth. 7.31. Iacob. 1.10. 1.Petr. 1.24. 1.Ioan. 2.17.
margenoot44
Dat is, hoe kort, broosch, ende onseker.
margenoot45
Dat is, gelijck een damp.
margenoot46
Ofte, schijnt.
margenoot47
Dat is, behoort te seggen, namelick, soo in u herte, als oock met woorden, om daer mede te kennen te geven, dat ghy de voorsienigheyt Godts, ende de broosheyt uwes levens, ten rechten verstaet ende erkent.
margenootn
Actor. 18.21. 1.Cor. 4.19. Hebr. 6.3.
margenoot48
Ofte, soo sullen wy leven, ende dit ofte dat doen.
margenoot49
D. ghy spreeckt soo vermetelick als of de uytkomste der saken ende uw’ leven in uwe hant ende macht stonden.
margenooto
Luce 12.47.
margenoot50
Dat is, weet wat goet ende wat quaet is: wat men behoort te doen, ende wat men behoort te laten.
margenoot51
Dat is, die sondight swaerder als de gene die het niet en weet, ende die en kan hem geensins ontschuldigen. Siet Luce 12.47. Ioan. 9.41. ende 15.22.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken