Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

1 Holophernes vraeght wat volck de Ioden waren, die haer tegen hem derfden stellen. 5 Achior verhaelt hem wat sy voor een volck waren. 8 ende wat Godt voor haer gedaen hadde. 23 ende raet hem tegen haer niet te oorlogen, soose niet swaerlick tegen Godt gesondight en hadden. 25 ’t welck alle die het hoorden seer mishaeghde.

1

ENde het wiert Holopherni den Krijghs-oversten van ’t heyrleger der Assyriers geboodtschapt, dat de kinderen Israëls haer bereydden tot den krijgh, ende dat sy de doorgangen van ’t geberghte besloten, ende alle de spitsen der hooge bergen bemuert hadden, ende dat sy in de [vlacke] velden beletsels gestelt hadden.

2

Ende hy wiert seer toornigh van gemoedt, ende hy riep alle de Overste der Moabiten, ende de Krijghs-overste der Ammoniten, ende alle de Vorsten van ’t lant aen de zee,

3

Ende hy seyde tot haer, Seght my doch, ghy kinderen Canaans, wat volck dit zy, dat hem op dit geberghte onthoudt: ende wat steden het zijn die sy bewoonen: ende de menighte van haer heyrleger, ende waer in hare kracht ende hare sterckte bestaet, ende wat Koningh onder haer opgestaen is, die een leytsman is van haer leger.

4

Ende waerom sy my den rugge gekeert hebben, dat sy my niet en zijn in ’t gemoet gekomen, buyten alle de gene die in ’t Westen woonen.

5

Ende Achior de Overste van alle kinderen Ammon seyde tot hem, Mijn Heere hoore doch een woort uyt den mont uwes knechts, ende ick sal u de waerheyt verhalen van dit volck, dat na by u woont, ende dit geberghte bewoont: ende geen leugen en sal uyt den mont uwes knechts gaen;

6

Dit volck komt af van den Chaldeen:

7

Ende hebben eerst als vreemdelingen gewoont in Me-

[Folio 18r]
[fol. 18r]

sopotamien: Want sy en wilden niet volgen de goden harer vaderen, welcke in ’t lant van Chaldea waren:

8

Ende zijn afgetreden van den wegh harer vaderen, ende hebben den Godt des Hemels aengebeden, den Godt die sy kenden, ende die hebben’se verdreven van het aengesicht harer goden: ende sy zijn na Mesopotamien gebracht, ende hebben aldaer vele dagen als vreemdelingen gewoont: ende haer Godt heeft geboden dat sy souden gaen uyt [het lant] hares vreemdelinghschaps, ende reysen na ’t lant Canaan: ende sy bleven aldaer woonen: ende sy zijn vermenighvuldight aen gout, ende silver, ende aen seer veel vee.

9

Ende zijn afgetrocken na Egypten, (want hongers noot hadde het lant Canaan bedeckt) ende woonden aldaer als vreemdelingen tot dat sy weder gekeert zijn, ende sy zijn aldaer geworden tot een groote menighte, ende haer geslachte was ontelbaer.

10

Ende de Koningh van Egypten stont tegen haer op, ende gebruyckte listigheyt tegen haer, door arbeyt, ende door maken van tegelsteenen, ende vernederdense, ende maecktense tot slaven.

11

Ende sy riepen tot haren Godt, ende hy sloegh gantsch Egyptenlant met plagen, die niet te genesen en waren, ende de Egyptenaers drevense uyt van haer aengesicht.

12

Ende Godt heeft de roode zee voor haer uytgedrooght.

13

Ende heeft’se geleyt na den wegh, [des berghs] Sina, ende Cadesbarnea, ende sy hebben verdreven alle die de woestijne bewoonden:

14

Ende sy hebben haer neer geset in het lant der Ammoriten.

15

Ende hebben alle de Eseboniten uytgeroeyt door hare sterckte.

16

Ende door de Iordane getrocken zijnde,

17

Hebben dit geheel geberghte tot een erffenisse ontfangen.

18

Ende sy verdreven van voor haer aengesichte den Cananiter, ende den Pheresiter, ende den Iebusiter, ende den Sychemiter, ende alle de Gergesenen: ende sy hebben in het selve [geberghte] vele dagen gewoont.

19

Ende soo lange sy niet en sondighden voor haren Godt, soo gingh het haer wel: want met haer is een Godt, die ongerechtigheyt haet.

20

Maer doe sy afgeweken zijn van den wegh die hy haer hadde voorgestelt, soo zijn sy door vele krijgen seer verwoest geworden.

21

Ende zijn gevangelick wech gevoert in een vreemt lant, ende de Tempel haers Godts is tot den gront toe afgeworpen, ende hare steden zijn ingenomen van hare vyanden.

22

Ende nu bekeert zijnde tot haren Godt, zijn sy weder gekomen uyt hare verstroyinge, daer sy henen verstroyt waren: ende hebben haer te Ierusalem neder geset, daer haer heylighdom is: ende hebben het geherghte bewoont, want het was woest.

23

Ende nu, heerschende Heer, soo der misdaet in dit volck is: ende soo sy sondigen tegen haren Godt, ende soo wy bemercken datter onder haer soodanige ergernisse is: soo sullen wy opklimmen, ende haer overweldigen:

24

Maer soo daer geen ongerechtigheyt onder haer volck en is, soo gae, mijn Heer, haer voorby, op dat haer Heere haer niet mogelick en bescherme, ende haer Godt voor haer en zy, ende wy sullen tot eenen smaet zijn voor het geheele lant.

25

Ende het geschiedde, als Achior ophiel van dese woorden te spreken, dat al ’t volck murmureerde, het welck de Tente omringhde, ende daer rontom stont.

26

Ende de Geweldige van Holophernes, ende die ’t lant aen de zee, ende der Moabiten bewoonden, seyden, dat men hem soude in stucken houwen, want [seyden sy,] Wy en vreesen niet voor de kinderen Israëls: want siet het is een volck in welck geen kracht en is, noch macht tot een sterck heyrleger.

27

Daerom soo sullen wy optrecken, Heer Holophernes, ende sy sullen een aes zijn voor u gantsch leger.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken