Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xix. Capittel.

1 Dat Godt sonder barmhertigheyt de godtloose sal straffen, gelijck hy de Egyptenaren gedaen heeft, om datse sijn volck soo wreedelick vervolghden. 6 Dat hy oock den vromen altijt sal goet doen, gelijck hy den Israëliten aen de roode zee, ende in de woestijne gedaen heeft. 18 Ende daer toe wonderbaerlick sijne schepselen gebruyckt heeft.

1

MAer de toorn overviel den godtloosen sonder ontferminge tot aen het eynde.

2

Want Godt wiste van te voren oock hare toekomende dingen: dat sy haer souden toelaten te vertrecken, ende met haest voor henen gesonden hebbende berouw souden krijgen, ende haer souden vervolgen.

3

Want hebbende noch den rouwe in handen, ende klagende by de graven der doode, namen sy een ander dwaes voornemen, ende diese met smeeckingen hadden uytgestooten, deselve hebben sy als vluchtige vervolght.

4

Want de nootsakelickheyt die sy weerdigh waren, trock haer tot dit eynde, ende brachtse in een vergetenheyt der dingen die haer wedervaren waren, op dat sy vervullen souden de plage die aen hare pijnen noch ontbrack.

5

Ende op dat uw’ volck een seer wonderlicke reyse doen soude, maer sy eenen vreemden doot vinden.

6

Want het geheele schepsel wiert in sijnen aert wederom van nieuws herbeeldet, dienende uwe bysondere geboden: [ende] op dat uwe kinderen souden onbeschadight bewaert zijn, ende de wolcke overschaduwde de legerplaetse.

7

Ende daer te voren water stont, sagh men droogh lant opkomen, ende uyt de roode zee eenen wegh sonder verhinderinge, ende uyt een stercke vloedt, een grasdragend veldt.

8

Waer door al het volck over gingh, die met uwe hant beschermt wierden, ende sagen wonderlicke wonderwercken.

9

Want sy wierden als peerden geweydet, ende huppelden gelijck lammeren, prijsende u Heere, die haer verlost hadde.[kolom]

10

Want sy waren noch gedachtigh der dingen die geschiet waren in ’t lant hares vreemdelinghschaps: Hoe de aerde in plaetse van voortteelinge van beesten, vliegen hadde voort gebracht, ende de riviere in plaetse van visschen, een menighte van vorschen uytgebordelt.

11

Ende ten laetsten hebben sy oock gesien een nieuwe geboorte van vogelen, doe sy door lust gedreven zijnde leckere spijse begeerden.

12

Want tot haren troost quamen quackelen op uyt de zee: Doch de straffen quamen over de sondaers,

13

Niet sonder voorgaende teeckenen van sekere geweldige blicksemen: Want sy leden rechtveerdelick voor haer eygene boosheden: Dewijle sy een swaerder vyantschap tegen de vreemdelingen geoeffent hadden [als die van Sodoma:] want dese en namen de onbekende die daer quamen niet aen, maer gene dwongen tot dienstbaerheyt de vreemdelingen, die haer weldaden bewesen hadden.

14

Ende niet alleen dat, maer [en mochten oock niet lijden] dat yemant over haer opsicht hadde, om dat sy de vreemde vyandelick ontfingen.

15

Ende sy plaeghden met swaren arbeyt de gene, welcke sy met feesteringe ontfangen hadden, ende die nu alreede medegenooten waren van hare rechten.

16

Maer sy wierden oock met blintheyt geslagen, gelijckerwijs de gene die voor de deure des rechtveerdigen waren: Want sy met dicke duysternisse omsettet zijnde, sochten elck den wegh van sijne deure.

17

Want de elementen worden gevoegelick door haer selven verandert, gelijckerwijs in een snarenspel de toonen den naem van de melodije veranderen, blijvende altijt in haren weerklanck, het welck men afnemen kan uyt een neerstige opmerckinge der dingen die geschiet zijn.

18

Want de aertsche [dieren] veranderden in water-[dieren,] ende die gemaeckt waren om te swemmen gingen op de aerde.

19

Het vyer was krachtigh in ’t water, hebbende sijne eygene kracht vergeten: Ende het water vergat sijne uytblusschende nature.

20

Wederom de vlammen en deden niet verwelcken het vleesch der seer licht verderffelicke beesten, wandelende in het midden der selve: Noch die ys-achtige versmeltelicke aerdt der hemelsche spijse en versmolt niet.

21

Want, Heere, in allen hebt ghy uw’ volck groot ende heerlick gemaeckt, ende en hebt het niet verontweerdight tot alle tijden, ende in [alle] plaetsen by te staen.

Eynde van het Boeck der WYSHEIT.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken