Skiplinks

  • Hoofdcontent
  • Subnavigatie
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Stijl 1 1917-1920 (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Stijl 1 1917-1920
Afbeelding van De Stijl 1 1917-1920Toon afbeelding van titelpagina van De Stijl 1 1917-1920

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Editeur

Ad Petersen



Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Stijl 1 1917-1920

(1968)– [tijdschrift] Stijl, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De Stijl 1 1917-1920 (ed. Ad Petersen)


auteur: [tijdschrift] Stijl, De


bron: De Stijl 1 1917-1920 (ed. Ad Petersen). Athenaeum, Amsterdam, Bert Bakker, Den Haag and Polak & Van Gennep, Amsterdam 1968 


verantwoording

inhoudsopgave

doorzoek de hele tekst


downloads

© 2010 dbnl / Ad Petersen  


DBNL vignet

De moderne schilderij in het interieur.
Door Anthony Kok.

Uit elk ding spreekt naast een materieele- een geestelijke sfeer, welke samen het ding vormen.

Wanneer twee verschillend geaarde waarden tegenover elkaar geplaatst worden, kan door verbinding harmonie òf disharmonie ontstaan of wel zal er geenerlei verbinding tot stand komen.

In de schilderkunst, de kunst der aanschouwing, zijn de beide factoren, welke tot één der genoemde resultaten leiden, de aanschouwer en het werk.

Wanneer een normaal mensch zonder voorbereiding, voor een geestesuiting - de geestelijke uitdrukking der realiteit - wordt geplaatst, die hem in dien vorm geheel onbekend is, zal er een gevoel van wantrouwen, naast de gewaarwording van den onbewusten gevoelsinvloed, ontstaan.

Het bewustzijn groeit door de ondervinding en de mogelijk te bereiken graad van bewustzijn hangt, behalve van die ondervinding, af van den oorspronkelijken aanleg, van de waarde van het oorspronkelijk wezen.

[p. 10]

De conventie is de oorzaak, dat de eerste indrukken van een mensch worden verknoeid. De heerschende gewoonten, het aangeleerde wordt de jonge (?) ziel opgedrongen.

Dat aangeleerde (ofschoon zijn eigen waarde hebbende) meent door zijn dogmatisch geworden karakter, alles wat daarbuiten valt, als niet passende in dat dogma, te moeten uitsluiten.

Alleen het genie en de bovenmiddelmatigen kunnen, zonder hulp, zich gemakkelijk hun onbewust gevoel bewust worden. De bewustwording van een gevoel, opgewekt door een lijn of kleur of een combinatie daarvan, is bij alle menschen verschillend en is evenredig aan de mate van ontwikkeling van dat gevoel. Het gevoel is de voorlooper van het bewustzijn.

Zijn de beelden op een schilderij combinaties van lijnen en kleuren, die direct in verband staan met de gewoonlijk waargenomen vormen van lijnen- en kleurcombinatie, b.v. een schilderij, waarop een gewone natuurvorm voorkomt, dan zal de bewustwording van den gevoelsindruk dadelijk plaats hebben, niet door de bewustwording der karakteristieke eigenschappen der samenstellende elementen van lijn en kleur, maar door het opgewekte herinneringsbeeld als natuurvorm, vorm van natuurcombinatie (voorwerp).

Voor den mensch, die door zijn denken ziet en denkt door zijn zien (den kunstenaar) is een beeld een voorwerp van meer beteekenis dan alleen herinneringsbeeld. Deze zal in elk beeld het karakteristiek beeldende trachten te vinden, dat de oorzaak is van juist dezen or genen gevoelsindruk.

Oppervlakkig denkende en oppervlakkig ziende menschen zullen mogelijk door leiding tot begrijpen kunnen komen. Ook zijn er velen die door de nieuwheid van het onderwerp aangetrokken er maar op los huichelen en zoover daarin doorgaan, dat zij ten slotte meenen er alles van te weten. Het gevolg hiervan is, dat juist in die z.g. nieuwe kunst zooveel wordt voortgebracht dat op den naam kunstvoortbrengsel geen aanspraak kan maken. Het zichzelf en anderen copieeren komt zeer veel voor.

Juist de nieuwe kunstopbloei zal de ware beteekenis der geesteseigenschappen van den schilder in zijn werk duidelijk toonen.

Bij de oude schilderij sprak hoofdzakelijk 'n zekere techniek het woord en werd een technisch talent voor een genie gehouden. Daarom ook worden moderne kunstenaars zoo dikwijls beschouwd als werk makende, waarbij geen technische bekwaamheid noodig is en hoort men overal de opmerking maken ‘dat kan ik ook’. En beschouwing èn opmerking zijn onwaar. Wanneer ik al geloof, dat zij, die aldus oordeelen, het kunnen, dan weet ik tevens, dat dat kunnen hoogstens tot namaken gaat.

Tot het scheppen van een kunstwerk is voorondersteld, dat de kunstenaar in staat is tevens de middelen tot uiting van zijn gevoelens te beheerschen.

Een kunstenaar is in de uitingswijze (het kunstwerk) altijd oorspronkelijk en daardoor heeft het praatje ‘dat kan ik ook’ niet de minste waarde.

Heeft een kunstenaar het groote geluk een kunstwerk te scheppen, dan moet het zijn invloed algemeen doen gelden. Die invloed is bij den één bewust, bij den ander onbewust. De bewuste voelt duidelijk en oordeelt daardoor juist. De niet-bewuste voelt vaag en combineert wellicht in beginsel juist, doch dikwijls in zeer bizarre parallellen. De onverschillige spot en vermoordt zijn ontvankelijkheid direct door dien spot. De geestelijk-impotente kijkt, maar

[p. 11]

ziet niet. De geestelijk-impotente denkt niet en ziet niet; is deze daarbij een spotter, dan kan hij door de suggestie van dien spot een menigte zwak onbewust voelenden op zijn hand krijgen.

De doorsnee dogmatische denker is de nawauwelaar van voor hem mogelijk bekende, mogelijk onbekende dingen en meent, bij afwijking van zijn daaruit gevormd eigen dogma, de waardeloosheid van die afwijking bewezen. Zulke personen denken op een bepaalde wijze en zien overeenkomstig, d.i. zien niet, wat zij zien, hooren niet, wat zij hooren, voelen niet, wat zij voelen; het water is ijs geworden.

De hoofdvoorwaarde voor ieder individu is oprechtheid in alles doch zeer zeker in dezen. Wees u zelve en ga niet verder (want dat verder gaan is dan sleehts schijnbaar), alvorens gij overtuigd zijt van de juistheid van uw gevoel, d.i. dat uw gevoel bij bewustwording den toets der waardebepaling kan verdragen.

Harmonie tusschen beschouwer en kunstwerk ontstaat daar, waar het werk den beschouwer symphatiek aandoet. Disharmonie ontstaat daar, waar de gevoelenssferen van beschouwer en werk onharmonisch samentreffen.

In beide gevallen kan men met een kunstwerk te doen hebben. Het is onnoodig alle mogelijke uitkomsten van de verhoudingen van beschouwer en werk op te sommen. Dit staat vast, om de waarde van een kunstwerk als zoodanig te kunnen bepalen, moet de beschouwer een zekere hoogte van ontwikkeling bezitten. Die ontwikkeling bestaat echter niet uit dat, wat men gewoon is in het dagelijksch leven als zoodanig te beschouwen. Allerminst is het de geleerdheid der veelweterij zonder meer. Die hoogte van ontwikkeling wordt gevormd door de ontwikkeling uit den grond van het wezen.

Wanneer nu de vraag gesteld wordt ‘kunnen die kunstvoortbrengselen der ultra-moderne schilders harmonisch samenwerken met de inrichting van diverse intéreurs’, dan antwoord ik, dat evenals de oude kunstvorm, de natuurimitatie, ook de nieuwe kunstvorm zich in alle schakeeringen kan uiten, alleen met dit onderscheid, dat de laatste abstraheert d.i. de in den natuurvorm aanwezige afleidingen vermijdt. De geheele questie van kiezen tusschen den natuurvorm en den kunstvorm is een questie van schoonheidsvoorstelling. Wanneer het aesthetische als het hoogere boven het natuurlijke wordt aanvaard, moet de zeer gemengde natuurimitatie, op haar hoogst genomen, het verliezen bij den zuiver aesthetischen indruk van een abstract kunstwerk.

Indien een geestelijk hoogstaand persoon in zijn met smaak ingericht vertrek naast allerlei voorwerpen, die van dien geest getuigen, een dergelijk abstract kunstwerk geplaatst heeft, zal juist dat werk als levend hem voorkomen, hem in aesthetische verhoudingen het diepe, lage en hooge, het verhevene der realiteit kunnen zeggen, toonen en herinneren. Dat kan een natuurcopie nooit in die mate van zuiverheid. Zij is altijd de mindere van het voorbeeld. Is dat voorbeeld geïdealiseerd, dan, zegt men, staat het tegen door zijn natuurloosheid. Is het in alle opzichten natuurgetrouw, dan vindt men het erg gewoon.

Als een of ander aristocraat het in zijn hoofd kreeg in zijn smaakvollen salon een schamele bedelaar op een voetstuk te plaatsen, om daardoor aan de ellende, armoede en behoeften van velen te worden herinnerd, zou men dit onaesthetisch noemen, daar zoo'n figuur kwalijk beschouwd kan worden als harmonieerend met die omgeving.

 

(Slot volgt)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken