Skiplinks

  • Hoofdcontent
  • Subnavigatie
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Stijl 1 1917-1920 (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Stijl 1 1917-1920
Afbeelding van De Stijl 1 1917-1920Toon afbeelding van titelpagina van De Stijl 1 1917-1920

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Editeur

Ad Petersen



Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Stijl 1 1917-1920

(1968)– [tijdschrift] Stijl, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De Stijl 1 1917-1920 (ed. Ad Petersen)


auteur: [tijdschrift] Stijl, De


bron: De Stijl 1 1917-1920 (ed. Ad Petersen). Athenaeum, Amsterdam, Bert Bakker, Den Haag and Polak & Van Gennep, Amsterdam 1968 


verantwoording

inhoudsopgave

doorzoek de hele tekst


downloads

© 2010 dbnl / Ad Petersen  


DBNL vignet

[p. 207]

De Stijl
Maandblad voor de beeldende vakken. Redactie Theo van Doesburg. Uitgave X. Harms Tiepen.
1e jaargang. October. negentienhonderdachttien. Nummer 12.

Abonnement bij vooruitbetaling binnenland 4.50 buitenland 5.50 per jaargang. Voor annonces wende men zich tot den uitgever.
Adres van redactie: Kort Galgewater 3 Leiden. Administratie: X. Harms Tiepen, Hypolitusbuurt 37 Delft, interc. Tel. 729 en 690.

Symmetrie en kultuur.
Door Jan Wils.

Het product der tegendeelige verhouding: natuur en kultuur, is de kunst. Natuur is het betrekkelijke, het individueele, het uit zich zelf bestaande; kultuur is het meer volstrekte, het verinnerlijkte, het universeele, het om zich zelf bestaande. Stellen wij ons deze beide voor als een horizontale en een vertikale lijn, dan is hun snijpunt de kunst.

Kultuur is de vergeestelijking van natuur. In dit proces van vergeestelijking of verdieping treedt de menschelijke geest actief op, bevruchtend, en is de natuur passief, ontvangend of bevrucht wordend. De voortdurende, veranderende beeldingswijze is het product van deze stuwing naar het snijpunt. Al naarmate deze beeldingswijze met meer volstrektheid, meer bepaald, is doorgevoerd, ontstaat een kunstwerk van hooger orde, d.w.z. al naarmate de met elkaar te huwen tegendeelige bestanddeelen - het betrekkelijk natuurgegeven en de kultureele gedachte of universeele gesteldheid - van meer zuivere innerlijkheid zijn, zal zich dat in het uiterlijke van het product manifesteeren.

Het verlangen naar het volstrekte van de menschelijke geest is de stuwkracht voor die eeuwige wisselwerking en verzuivering. In, om en door hem heeft dit gebeuren plaats. Is echter zijn werkzaamheid overwegend ten opzichte van de natuur, d.w.z. treedt in kunst het betrekkelijke natuurgegeven overwegend op, dan zal een naturalistische kunst worden voortgebracht en, als onevenwichtig, zonder hooge kunst- of kultuurwaarde zijn. Is de kultureele factor de sterkste, dan ontstaat een oververgeestelijkte kunst; de kunst vervalt.

De bestanddeelen der compositie worden voor den kunstenaar bepaald door natuurgegeven (object) en universeele gedachte (subject). In geen geval kan hij dus natuurgegeven in zijn compositie dulden. Want, immers door de inwerking der universeele gedachte op het natuurgegeven wordt - en dit geldt voor alle ware kunst - iedere natuurverwantschap ver- en omgewerkt (abstraheeren, abstractie).

De leerstelling ‘terug tot de natuur’, waarmee Ruskin en Morris ten strijde trokken, is door henzelf nooit begrepen, want deze leuze kan in de kunst slechts zin hebben, als: ‘bestudeert de innerlijke wetten en de daarop correspondeerende uiterlijke verschijningsvormen der natuur.’ Slechts op deze ‘reconstrueerende’ wijze zal het mogelijk worden de

[p. 208]

redelijkheid, de planmatigheid, de concentratie en organisatie der natuur te zien en zich niet blind te staren op betrekkelijke uiterlijkheden.

 

Bij den modernen kunstenaar worden deze betrekkelijke uiterlijkheden tot volstrektheid herleid.

 

Het is op het natuurgegeven, de symmetrie, dat wij in dit artikel nader de aandacht wenschen te vestigen. In de eerste plaats dienen wij daartoe na te gaan, hoe de symmetrie zich veruiterlijkt in de rijken der kristallen, der planten en der dieren.

Er is een regelmatige anticlimax waar te nemen bij de ontwikkeling van het anorganische tot het organische.

De kristallen, voor zooveel het betreft die der metalen en eenvoudigste chemische verbindingen, zijn in drie verschillende dimensies symmetrisch, d.w.z. die kristallen zijn hexaëders, octaëders, dodecaëders of icosaëders, waardoor drie vlakken van symmetrie mogelijk zijn. Bij de planten, van boven op gezien, kunnen slechts twee vlakken van symmetrie aangebracht worden, terwijl bij het dier slechts één vlak van symmetrie bestaat. De meer gecompliceerde chemische verbindingen naderen in zooverre den bouw van de plant, dat in de drie doorsneden niet steeds gelijke deelen ontstaan. Hetzelfde vertoont zich op de grens van planten- en dierenrijk (de rotatoriën, diatomieën, foraminifeeren). ledere nieuwe functie doet andere betrekkingen met de buitenwereld ontstaan, en als gevolg vertoont zich, dat iedere differentiëering een vermindering van het aantal vlakken van symmetrie veroorzaakt.

Is bij de dieren nog sprake van symmetrie in één richting, bij het hoogst georganiseerde wezen, den mensch, verdwijnt de symmetrie totaal. Voor den mensch bestaat er een degelijk onderscheid tusschen links en rechts.

Een geheel overeenkomstige ontwikkeling is waar te nemen bij de menschelijke voortbrengselen. Eenvoudig als het regelmatig kristal zijn b.v. de bal en de kubus. Met de samengestelde kristallen komen overeen het vat en de munt (hoewel asymmetrisch bestempeld). Op de ontwikkelingshoogte van de plant staan de paal, de flesch, de vingerhoed, terwijl de wagen en het schip op de ontwikkelingshoogte staan van het dier en al neiging beginnen te vertoonen tot verdwijnende symmetrie.

Systematisch het natuurgegeven en het overeenkomstige kultuurproduct naast elkaar gesteld, ontstaat het volgend overzicht1):

1.Radiaal symmetrisch en in drie doorsneden gelijk ontwikkeld.
Voorbeeld: het regelmatig kristalstelsel. Natuurgegeven: de eicel, de mikrokokken; kultuurproduct: de kegelbal, de kubus.
2.Radiaal symmetrisch en in twee doorsneden gelijk ontwikkeld.
Voorbeeld: het kwadratisch kristalstelsel. Natuurgegeven: de bacil, de draadwieren; kultuurproduct: de ton, de trommel.
3.Radiaal symmetrisch en in drie doorsneden ongelijk ontwikkeld.
[p. 209]
Voorbeeld: het rhombische en hexagonale kristalstelsel. Natuurgegeven: het ei; kultuurproduct: de snede brood, het bord.
4.Bisymmetrisch, in twee doorsneden gelijk ontwikkeld.
Voorbeeld: het aangegroeid kristal. Natuurgegeven: de hoogere planten, de lagere dieren; kultuurproduct: de spijker.
5.Bisymmetrisch, in drie doorsneden ongelijk ontwikkeld.
Natuurgegeven: platte wormen; kultuurproduct: de naald, het zwaard.
6. Monosymmetrisch.
Natuurgegeven: de klimplant, het hoogere dier; kultuurproduct: de bijl, de wagen.
7. Asymmetrisch.
Natuurgegeven: de mensch; kultuurproduct: de ingewikkelde machines.

 

Het ligt in de rede, dat een dergelijke tabel ook is samen te stellen, waarin de vergelijking getroffen zou worden tusschen het natuurgegeven en de voortbrengselen der architectuur. Inderdaad leidt dit bij de differentiëering van bouwwerken tot merkwaardige bepalingen en laten zich tenslotte belangrijke conclusies trekken. Voor een deel zal de determinatie moeten geschieden aan de hand van gebouwen uit vroegeren tijd.

Diende bij de Grieken een bouwwerk uitsluitend als monument (grafteeken) dan werd het in de meeste gevallen als een ronde tempel gebouwd (monument van Lysikrates). Hetzelfde geschiedde bij de Romeinen (Mausoleum van Hadrianus). In zijn symmetrische ontwikkeling staat een dergelijk bouwwerk op de hoogte van de plant. Van gelijke waarde is het Dorische kapiteel.

Bij bouwwerken met een uitgesproken doel komt dadelijk het rechthoekige grondplan te voorschijn, b.v. de tempels voor den eeredienst. Wordt daarna nog een nieuwe functie ingevoerd, zooals in sommige godsdiensten de hemelstreken, dan heeft dit onmiddellijk ten gevolge, dat nog een nieuwe scheiding in het inwendige optreedt (de voorhof, het heilige, het heilige der heiligen). De christelijke kerk der middeleeuwen is op hetzelfde principe doorgebouwd (koor en schip). Deze gebouwen zijn monosymmetrisch en bevinden zich, volgens bovenstaande tabel, op de ontwikkelingshoogte van het hoogere dier.

Wat voor het goddelijke bouwwerk geldt is even waar voor het profane.

Op de ontwikkelingshoogte van de plant staan b.v. de kapberg (de open hooibergplaats) en de molen.

Monosymmetrisch zijn de meeste openbare gebouwen; zij staan dus niet hooger dan het hoogere dier.

De determinatie van het woonhuis is niet zoo eenvoudig. Schijnbaar doet zich hier de behoefte aan een voor- en achterzijde gevoelen, waaruit men zou besluiten tot asymmetrie Maar dit verschil is niet ontstaan door het sterke, natuurlijke verlangen daartoe, doch door de toevallige plaatselijke omstandigheid (richting van de straat, vorm van het bouwterrein). Het is daarom zuiverder de vergelijking te treffen met het vrije landhuis in de zuidelijke landen, waar de ligging der vertrekken met bepaaldheid wordt voorgeschreven door de richting der hemelstreken. En niet moeilijk laat zich dan de verwantschap met het hoogere dier bepalen.

In de nieuwe bouwkunst wordt bij het zoeken van den volstrekten vorm ook dit laatste

[p. 210]

spoor van symmetrie nog weggewerkt. De moderne architect zoekt niet meer naar het ‘klassieke’ symmetrische, maar naar het evenwichtige, dus het asymmetrische. Iedere ruimte in het plan heeft een bepaald, uitgesproken doel, is niet nu eens dienstbaar voor dit en dan weer voor iets anders. Dit volstrekte zal zich ook in volstrekte vormen toonen (veruiterlijking van het innerlijke). Het is daarom mede begrijpelijk, dat het moderne bouwwerk veel overeenkomst gaat vertoonen met de moderne machine, b.v. de rotatiepers of de stoomploeg1). Bij deze hooge kultuurontwikkeling is het niet wel mogelijk een evenstandig natuurgegeven aan te wijzen, waaruit dus besloten zou moeten worden, dat de kultuurontwikkeling de natuurontwikkeling vooruit is.

Nog laat zich de volgende belangrijke conclusie trekken.

Het volstrekte is het monumentale. Zoo zal iedere architectuur, die volstrekt is, monumentaal zijn. Het volstrekte leidt tot het asymmetrische. Daarom is het een dwaling te meenen, dat symmetrie een voorwaarde voor monumentaliteit zou zijn, zooals zoo lang als axioma in de bouwkunst heeft gegolden. Hoewel niet absoluut noodzakelijk, zal eerder het omgekeerde juist zijn. Monumentaliteit is een waarde, die uit het innerlijke voortkomt, onafhankelijk van het groot of klein.

1)Ontleend aan Adolf Meyer in ‘Himmel und Erde’
1)Het zou natuurlijk dwaasheid zijn, wanneer het doel voorop stond een dergelijke machine in het bouwwerk te willen uitbeelden, wat wel een enkele maal geprobeerd is.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken